ECLI:NL:RBOVE:2019:4029

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
08.119204.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door valse verkoper van gereedschap aan kwetsbare slachtoffers

De rechtbank Overijssel heeft op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man uit Den Haag, die werd beschuldigd van oplichting. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 167 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De zaak kwam aan het licht na meerdere aangiften van slachtoffers, waaronder een 82-jarige man, die door de verdachte werd misleid. De verdachte deed zich voor als een bonafide verkoper van gereedschappen en verkocht merkloos gereedschap tegen exorbitante prijzen. Hij overtuigde de slachtoffers om hun pinpas in te voeren, waardoor aanzienlijke bedragen van hun rekeningen werden afgeschreven zonder dat zij zich hiervan bewust waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting door gebruik te maken van listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels. De rechtbank achtte de feiten bijzonder ernstig, vooral gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers. De verdachte had geen spijt betuigd en toonde geen inzicht in de ernst van zijn daden. Naast de gevangenisstraf werd de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die in totaal € 10.025,92 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.119204.19 (P)
Datum vonnis: 31 oktober 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1994 in ' [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 30 april 2019 tot en met 16 mei 2019 in Haaksbergen [slachtoffer 1] meerdere keren heeft opgelicht;
feit 2:op 26 maart 2019 in Harfsen [slachtoffer 2] heeft opgelicht.
Voluit luidt – na wijziging van de tenlastelegging ter zitting van 17 oktober 2019 - de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 april 2019 tot en met 16 mei
2019, te Haaksbergen, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag van (in totaal) 10.100 euro, door:
- (telkens) bij die [slachtoffer 1] aan de deur te gaan en/of de woning binnen te lopen en zich

daarbij voor te doen als bonafide verkoper van gereedschappen, en/of,

- (telkens) die [slachtoffer 1] te vertellen dat hij, verdachte, nog gereedschappen had overgehouden van een beurs, dat hij zijn gehuurde bedrijfsauto leeg moest inleveren en dat hij de resterende gereedschappen niet kon meenemen (in de trein), en/of,
- (telkens) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij gereedschappen cadeau zou krijgen, en/of,
- (telkens) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat het invoeren van de pinpas en het intoetsen van de pincode ten doel hadden dat hij, verdachte, daarmee tegenover zijn werkgever kon

verantwoorden waar hij de gereedschappen had afgeleverd, en/of,

- (telkens) daarbij niet expliciet te vermelden, althans aan die [slachtoffer 1] duidelijk gemaakt, dat met het invoeren van de bankpas en het intoetsen van de pincode geld zou worden afgeschreven van zijn bankrekening en hoeveel geld dat dan precies zou zijn, en/of,
- (telkens) daarbij wel enige gereedschappen achter te laten die echter qua waarde in geen
enkele verhouding staan tot (het totaal van) de van de bankrekening van [slachtoffer 1] door
middel van de pintransacties afgeschreven bedragen en het door [slachtoffer 1] contant betaalde bedrag, althans woorden en/of handelingen van soortgelijke aard en/of strekking;
2

hij op of omstreeks 26 maart 2019, te Harfsen, gemeente Lochem, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag van (in totaal) 3870 euro, door:

- zich voor te doen als bonafide verkoper van gereedschappen, en/of,
- die [slachtoffer 2] te vertellen dat hij, verdachte, nog gereedschappen en/of apparatuur had
overgehouden van een (agrarische) beurs en/of dat hij de goederen, waaronder gereedschap
en/of apparatuur, zwart (zonder BTW) wilde verkopen en/of dat hij geen plek meer had in zijn auto voor de gereedschappen en/of apparatuur en/of hij de huurauto moest terugbrengen, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of;
- die [slachtoffer 2] vervolgens gereedschappen te leveren die qua waarde in geen enkele verhouding staan tot het door [slachtoffer 2] betaalde bedrag, en/of;
- die [slachtoffer 2] vervolgens een merkloos en/of kwalitatief inferieur gereedschap te leveren, te weten een hogedrukreiniger, terwijl op de verkoopfactuur is aangegeven dat het zou gaan om een hogedrukreiniger van het merk/type Profijet B16-250, en/of;
- die [slachtoffer 2] vervolgens een merkloos en/of kwalitatief inferieur gereedschap te leveren, te weten een gereedschapswagen, terwijl op de verkoopfactuur is aangegeven dat het zou gaan om een gereedschapswagen van het merk/type Jet Cabinets Hand Tool, en/of;
- die [slachtoffer 2] vervolgens een merkloos en/of kwalitatief inferieur gereedschap te leveren, te weten een gereedschapswagen, terwijl deze gereedschapswagen was verpakt in de originele doos van de op de verkoopfactuur aangegeven gereedschapswagen van het merk/type Jet Cabinets Hand Tool, althans woorden en/of handelingen van soortgelijke aard en/of strekking.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Wat betreft feit 1 heeft hij zich onder meer gebaseerd op de aangifte, de verklaring van [slachtoffer 1] , de getuigenverklaringen en de WhatsApp-gesprekken in het dossier. Het bewijs voor feit 2 kan worden gebaseerd op de aangifte, de verklaring van verdachte dat hij goederen heeft verkocht in Harfsen en het proces-verbaal van bevindingen waarin de internetwaarde van de geleverde goederen is beschreven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft zich in de kern op het standpunt gesteld dat zijn cliënt geen gebruik heeft gemaakt van oplichtingsmiddelen en dat de koopovereenkomsten te goeder trouw zijn gesloten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van 30 april 2019 tot en met 16 mei 2019 twee keer bij [slachtoffer 1] apparatuur/gereedschap heeft afgeleverd en hem door middel van pintransacties twee keer een bedrag van € 5.000,- van zijn rekening heeft laten overschrijven naar de rekening van [bedrijf] .
Ook staat vast dat verdachte op 26 maart 2019 goederen aan aangever [slachtoffer 2] heeft geleverd en dat [slachtoffer 2] hier € 3.870,00 voor betaald heeft.
Over de vraag of verdachte hierbij al dan niet gebruik heeft gemaakt van een of meer oplichtingsmiddelen overweegt de rechtbank het volgende. [1]
Feit 1
De rechtbank stelt voorop dat zij, ondanks een aantal tegenstrijdigheden, uitgaat van de in de namens [slachtoffer 1] door zijn nicht gedane aangifte geschetste gang van zaken. Haar verklaring vindt steun in andere getuigenverklaringen en bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Op 16 mei 2019 is namens [slachtoffer 1] aangifte van oplichting gedaan. [2] Op grond van die aangifte en op grond van de op 28 mei 2019 afgelegde aanvullende verklaring van [betrokkene] én de verklaring van de als getuige gehoorde [slachtoffer 1] stelt de rechtbank vast dat verdachte op 30 april 2019 bij [slachtoffer 1] in Haaksbergen aan de deur is geweest en zich heeft voorgedaan als een verkoper van apparatuur en gereedschap van een bedrijf uit Den Haag. Verdachte heeft tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij naar een beurs was geweest, dat de bus waarin hij de gereedschappen vervoerde was gehuurd en dat hij deze goederen niet in de trein mee terug kon nemen. [3] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft verteld dat hij naar een beurs was geweest.
Verdachte heeft aan [slachtoffer 1] een aantal gereedschappen getoond en tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij deze goederen aan [slachtoffer 1] cadeau gaf. Omdat [slachtoffer 1] de goederen niet gratis wilde hebben, heeft hij verdachte hiervoor € 100,00 contant betaald. [4] Verdachte heeft twee stofzuigers, een lasapparaat en een zaagtafel bij [slachtoffer 1] achtergelaten en is weer vertrokken.
Op 8 mei 2019, een week nadat de levering van voornoemde gereedschappen had plaatsgevonden, is verdachte opnieuw bij [slachtoffer 1] in Haaksbergen langsgegaan. Verdachte is op eigen initiatief de woning van [slachtoffer 1] binnengelopen en heeft [slachtoffer 1] dit keer een zaagmachine cadeau gegeven. Deze zou verdachte opnieuw hebben overgehouden van een beurs. [5] De geleverde gereedschappen zijn door getuige [getuige 1] in de woning van [slachtoffer 1] aangetroffen. [6]
Uit bankafschriften blijkt dat er zowel op 30 mei 2019 als op 8 mei 2019 door middel van pintransacties een bedrag van € 5.000,- van de rekening van [slachtoffer 1] is afgeschreven en dat die bedragen overgeboekt op naam van [bedrijf] Den Haag, het bedrijf waarvoor verdachte werkzaam was. [7] [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij beide keren zijn pinpas in een apparaatje heeft moeten steken en dat hem is gevraagd om zijn pincode in te toetsen, zodat verdachte aan zijn werkgever kon verantwoorden dat hij de gereedschappen had afgeleverd. [8] [slachtoffer 1] werd verzocht om zijn handtekening op de bonnetjes te zetten, welke verdachte vervolgens voor zichzelf hield. [9] [slachtoffer 1] verklaarde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij de gereedschappen cadeau kreeg, dat hij niet begreep dat hij twee keer € 5.000,- voor de gereedschappen had betaald en dat verdachte niet heeft vermeld dat voornoemde bedragen van zijn rekening werden afgeschreven. [10]
Aangeefster [betrokkene] verklaart dat [slachtoffer 1] hulp nodig heeft bij zijn bankzaken, niet weet hoe een pinapparaat eruit ziet en niet weet hoe het betalen met een pinpas in zijn werk gaat. De rechtbank acht het daarom onwaarschijnlijk dat [slachtoffer 1] zich ervan bewust was dat met het invoeren van de bankpas en het intoetsen van de pincode twee keer een bedrag van € 5.000,- euro van zijn rekening zou worden afgeschreven. [11]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 30 april 2019 vanuit de opslag van [bedrijf] een witte bestelauto met gereedschap heeft meegekregen om de goederen in het land te verkopen. Aangekomen in Haaksbergen zou verdachte door [slachtoffer 1] op straat zijn aangesproken, zou [slachtoffer 1] hebben gezegd dat hij zeer geïnteresseerd was in zijn gereedschap en is hij direct akkoord gegaan met de verkoopprijs van € 5.000,-.
Over de aflevering van goederen op 8 mei 2019 heeft de verdachte ter zitting verklaard dat dit gereedschappen betrof waarvoor [slachtoffer 1] op 30 april 2019 belangstelling had getoond.
De rechtbank acht het – in tegenstelling tot de verdediging – volstrekt onwaarschijnlijk dat een hoogbejaarde, slecht ter been zijnde de man, geïnteresseerd is in de verkoop van grote hoeveelheden gereedschap met het doel deze te gebruiken voor, zoals verdachte heeft verklaard, het klussen of zijn voormalige beroep als schoenmaker.
Uit het dossier blijkt voorts dat de waarde van de door verdachte geleverde goederen in geen enkele verhouding staat tot de bedragen die [slachtoffer 1] hiervoor heeft betaald. Te meer niet nu is geconstateerd dat enkele onderdelen van de geleverde goederen ontbraken. [12]
Dat verdachte wist waarmee hij bezig was, wordt in het dossier ondersteund met de WhatsApp-gesprekken die in de telefoon van verdachte zijn aangetroffen. [13] In deze gesprekken schrijft verdachte dat
je helemaal geen reclame op je bus moet doen omdat het verhaal is dat je een huurauto hebt en dat je de gereedschappen niet kan meenemen. Op een later moment stuurt verdachte afbeeldingen van pinbonnen gedateerd op 30 april 2019 en 8 mei 2019 en schrijft:
‘Span, dit had ik woensdag bij een ouwe wous’en ‘
Kwam een ouwe brem tegen’en
‘Makkelijk’en
‘Want het is een trucje’en
‘Op het gemakje’.Uit het dossier blijkt bovendien dat verdachte, op verzoek van getuige [getuige 2] , een visitekaartje heeft afgegeven waarop een ander bedrijf dan [bedrijf] is vermeld, terwijl verdachte in WhatsApp-gesprekken schrijft dat zijn eigen visitekaartjes nog niet binnen zijn. [14]
De rechtbank overweegt tot slot dat het zeer opmerkelijk is dat [medeverdachte] , de eigenaar van [bedrijf] , heeft verklaard dat er geen factuur is opgemaakt van de leveringen aan [slachtoffer 1] , maar dat een paar maanden later een met de hand geschreven bon van de geleverde goederen is overhandigd. [15] De rechtbank stelt vast dat de goederen op deze bon niet overeenkomen met de goederen die aan [slachtoffer 1] zijn geleverd, dat de bedragen op de factuur niet stroken met de bedragen die [slachtoffer 1] voor de geleverde goederen heeft betaald en dat de gereedschappen niet op de website van [bedrijf] te koop worden aangeboden. [16]
De rechtbank acht, gelet op bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 30 april 2019 tot en met 16 mei 2019 door middel van de hiervoor beschreven werkwijze, die is te kwalificeren als een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft opgelicht.
Omdat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden geconcludeerd dat verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte] , zal de rechtbank verdachte van het onderdeel medeplegen vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank is ook van oordeel dat de bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, wettig en overtuigend bewijs opleveren dat verdachte op 26 maart 2019 [slachtoffer 2] heeft opgelicht.
Op basis van de aangifte van [slachtoffer 2] stelt de rechtbank vast dat aangever op 26 maart 2019 aan het werk was in Harfsen en dat een man, genaamd [verdachte] , voor het bedrijf [bedrijf] aan de deur gereedschap en apparatuur verkocht. [17] Verdachte vertelde [slachtoffer 2] dat hij in Groningen bij een agrarische beurs was geweest, dat hij de goederen niet in zijn huurauto mee kon terugnemen en daarom de goederen zonder BTW wilde verkopen. Aangever heeft vervolgens voor € 3.870,- aan goederen gekocht en deze met een pintransactie afgerekend. [18] Toen [slachtoffer 2] erachter kwam dat het gereedschap van aanmerkelijk goedkopere / mindere kwaliteit was dan verdachte deed voorkomen, heeft hij geprobeerd om de goederen te retourneren. [slachtoffer 2] is naar het bedrijf [bedrijf] in Den Haag gegaan. [medeverdachte] vertelde hem daar dat het retourneren van de goederen niet mogelijk was, omdat dat het bedrijf failliet was.
Verdachte heeft [slachtoffer 2] een factuur overhandigd voor de geleverde goederen. Op deze factuur is enkel het totaalbedrag vermeld van € 3.870,-. [19] Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de werkelijke waarde van de op de factuur vermelde geleverde goederen ligt tussen de € 1400,- en € 1700,- en dat de waarde van de goederen niet in verhouding staat tot het bedrag dat [slachtoffer 2] hiervoor heeft betaald. Voorts is gebleken dat een aantal goederen, te weten een hogedrukreiniger en twee gereedschapswagens zijn verpakt in de originele (merk)verpakkingen zoals vermeld op de verkoopfactuur, terwijl merkloze/imitatie goederen aan [slachtoffer 2] zijn geleverd. [20]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij op een beurs was geweest. Verdachte blijft echter onduidelijk over welke beurs dit precies was en wanneer deze beurs heeft plaatsgevonden. De rechtbank constateert dat [medeverdachte] heeft verklaard dat [bedrijf] nooit goederen op beurzen promoot en dat de door de verdachte genoemde Landbouwbeurs niet heeft plaatsgevonden rond de ten laste gelegde periode.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte door listige kunstgrepen, te weten het verpakken van merkloze/imitatiegoederen in originele (merk)verpakkingen, en door een samenweefsel van verdichtsels aangever heeft bewogen tot afgifte van geld, waardoor sprake is van strafbare oplichting. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het medeplegen van oplichting, nu onvoldoende is gebleken dat verdachte nauw en bewust met medeverdachte [medeverdachte] heeft samengewerkt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op meer tijdstippen in de periode van 30 april 2019 tot en met 16 mei
2019, te Haaksbergen, meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van (in totaal) 10.100 euro, door:
- (telkens) bij die [slachtoffer 1] aan de deur te gaan en de woning binnen te lopen en zich
daarbij voor te doen als bonafide verkoper van gereedschappen, en
- (telkens) die [slachtoffer 1] te vertellen dat hij, verdachte, nog gereedschappen had overgehouden van een beurs, dat hij zijn gehuurde bedrijfsauto leeg moest inleveren en dat hij de resterende gereedschappen niet kon meenemen (in de trein), en
- (telkens) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij gereedschappen cadeau zou krijgen, en
- (telkens) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat het invoeren van de pinpas en het intoetsen van de pincode ten doel hadden dat hij, verdachte, daarmee tegenover zijn werkgever kon
verantwoorden waar hij de gereedschappen had afgeleverd, en
- (telkens) daarbij niet expliciet te vermelden, althans aan die [slachtoffer 1] duidelijk te maken , dat met het invoeren van de bankpas en het intoetsen van de pincode geld zou worden afgeschreven van zijn bankrekening en hoeveel geld dat dan precies zou zijn, en,
- (telkens) daarbij wel enige gereedschappen achter te laten die echter qua waarde in geen
enkele verhouding staan tot (het totaal van) de van de bankrekening van [slachtoffer 1] door
middel van de pintransacties afgeschreven bedragen en het door [slachtoffer 1] contant betaalde bedrag;
2
hij op 26 maart 2019, te Harfsen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van (in totaal) 3870 euro, door:
- zich voor te doen als bonafide verkoper van gereedschappen, en
- die [slachtoffer 2] te vertellen dat hij, verdachte, nog gereedschappen en apparatuur had
overgehouden van een (agrarische) beurs en dat hij de goederen, waaronder gereedschap
en apparatuur, zwart (zonder BTW) wilde verkopen en dat hij geen plek meer had in zijn auto voor de gereedschappen en apparatuur en hij de huurauto moest terugbrengen, en
- die [slachtoffer 2] vervolgens gereedschappen te leveren die qua waarde in geen enkele verhouding staan tot het door [slachtoffer 2] betaalde bedrag, en
- die [slachtoffer 2] vervolgens een merkloos en/of kwalitatief inferieur gereedschap te leveren, te weten een hogedrukreiniger, terwijl op de verkoopfactuur is aangegeven dat het zou gaan om een hogedrukreiniger van het merk/type Profijet B16-250, en
- die [slachtoffer 2] vervolgens een merkloos en/of kwalitatief inferieur gereedschap te leveren, te weten een gereedschapswagen, terwijl op de verkoopfactuur is aangegeven dat het zou gaan om een gereedschapswagen van het merk/type Jet Cabinets Hand Tool, en
- die [slachtoffer 2] vervolgens een merkloos en/of kwalitatief inferieur gereedschap te leveren, te weten een gereedschapswagen, terwijl deze gereedschapswagen was verpakt in de originele doos van de op de verkoopfactuur aangegeven gereedschapswagen van het merk/type Jet Cabinets Hand Tool.
De rechtbank heeft de kennelijke verschrijvingen in de tenlastelegging verbeterd gelezen. Verdachte wordt daardoor niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en 2telkens het misdrijf:
oplichting.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 167 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen dan verzoekt de raadsman te volstaan met een (aanvullende) voorwaardelijke straf of een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichtingen. De rechtbank stelt voorop dat de door verdachte gepleegde feiten buitengewoon laf en verwerpelijk zijn en dat daarbij uitsluitend zijn eigen financieel gewin een rol speelde. Zo heeft verdachte aan [slachtoffer 2] merkloos gereedschap en apparatuur in originele verpakkingen verkocht voor een bedrag dat in geen enkele verhouding staat tot de werkelijke waarde van deze goederen. Het zwaartepunt ligt voor de rechtbank echter bij de feiten die verdachte jegens [slachtoffer 1] heeft gepleegd. Hij heeft zich meerdere keren voorgedaan als bonafide verkoper, zich bij [slachtoffer 1] opgedrongen en hem (gedeeltelijk incompleet) gereedschap/apparatuur geleverd tegen een veel te hoge verkoopprijs. Hierbij heeft verdachte [slachtoffer 1] verteld dat hij de goederen cadeau kreeg en dat hij, ter bevestiging voor de aflevering van deze goederen, zijn pinpas moest invoeren en zijn pincode moest intoetsen, waarna verdachte – zonder dit expliciet aan [slachtoffer 1] te vermelden – een bedrag van in totaal € 10.000 euro middels pintransacties van zijn rekening heeft afgeschreven.
Door zo te handelen heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van een kwetsbare oudere. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de 82-jarige [slachtoffer 1] als een makkelijke prooi heeft gezien en dat hij ‘deze oude brem of ouwe wous’ op geraffineerde wijze geld afhandig heeft gemaakt. De op de telefoon van verdachte aangetroffen WhatsApp-gesprekken spreken in dit verband boekdelen. De verdachte heeft gehandeld uit puur winstbejag en heeft er kennelijk niet bij stilgestaan dat dergelijke feiten, naast financiële schade, ook soms gedurende lange tijd, gevoelens van angst en onveiligheid met zich brengen en dat het vertrouwen dat zijn slachtoffers in hun medemens mogen stellen ernstig is beschaamd. Tot slot rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij geen enkel moment spijt heeft betuigd ten opzichte van de benadeelden. Eveneens rekent de rechtbank verdachte aan dat hij op geen enkel moment enig inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen. Zijn afgelegde verklaring op zitting dat hij slechts ‘eerlijke handel’ heeft bedreven, past in dit beeld.
De rechtbank heeft op het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 30 september 2019 gezien dat verdachte in het verleden vaker is veroordeeld wegens het plegen van diverse gewelds-en vermogensdelicten. Verder liep verdachte in een proeftijd.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met het voortgangsverslag van de reclassering van 14 oktober 2019. De reclassering adviseert de rechtbank – in afwijking van het adviesrapport van 10 juli 2019 – een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte kwam weliswaar tijdens het schorsingstoezicht zijn afspraken na maar heeft te kennen gegeven niet te willen meewerken aan eventuele bijzondere voorwaarden, waaronder een behandeling in geval van een veroordeling. De reclassering is dan ook van mening dat elk hulpverleningscontact met een verplicht karakter een contraproductief effect zal hebben.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een (gedeeltelijk voorwaardelijke) gevangenisstraf. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 167 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, zoals gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank overweegt dat een voorwaardelijke gevangenisstraf mogelijk verdachte ervan kan weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen goederen worden teruggegeven aan [bedrijf] .
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de inbeslaggenomen goederen.
Ter zitting is komen vast te staan dat de inbeslaggenomen goederen niet aan verdachte toebehoren, maar aan [bedrijf] . De rechtbank zal daarom de teruggave aan [bedrijf] gelasten van de aan haar toebehorende op de beslaglijst vermelde goederen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 10.575,92 (zegge: tienduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en tweeënnegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bedraagt € 10.125,92 en heeft betrekking op de pintransacties, contant geld en reiskosten. Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 450,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal wordt toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, dan wel te matigen, omdat het slachtoffer wel degelijk goederen met een substantiële waarde heeft ontvangen en zijn cliënt niet is begunstigd door de pintransacties.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] . De opgevoerde schadepost die betrekking heeft op de pintransacties en reiskosten is voldoende onderbouwd, aannemelijk en onvoldoende betwist. Daarentegen komt het contant betaalde bedrag van € 100,00 niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de benadeelde partij dit bedrag uit eigen beweging heeft betaald voor de achtergebleven, als cadeau aangeboden, apparatuur/gereedschap. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 10.025,92, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 16 mei 2019. De rechtbank zal het overige deel van de vordering met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De rechtbank heeft er begrip voor dat de benadeelde partij de immateriële schade op de daders wil verhalen. De wet bepaalt evenwel in artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek dat in een geval als het onderhavige verhaal van immateriële schade op de dader alleen dan mogelijk is als sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is in het algemeen slechts sprake als het geestelijk letsel het karakter van een erkend ziektebeeld draagt. Gevoelens van angst, machteloosheid, onrust en andere uitingen van geestelijke en mentale onvrede vallen aldus niet onder het bereik van het wetsartikel. Gelet op dit criterium acht de rechtbank de vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal om die reden voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal ten aanzien van de benadeelde partij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 en 2telkens het misdrijf:
oplichting;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
167 (honderdzevenenzestig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
90 (negentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van
€ 10.025,92 (zegge: tienduizend vijfentwintig euro en tweeënnegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 10.025,92 (zegge: tienduizend vijfentwintig euro en tweeënnegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2019 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 85 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
-
verklaartde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor een deel van
€ 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro)
niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
de inbeslaggenomen voorwerpen
-
gelast de teruggave aan [bedrijf]van de inbeslaggenomen voorwerpen die staan vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en
mr. H.R. Schimmel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het
openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost Nederland, districtsrecherche Twente met onderzoeknummer [nummer] van 5 september 2019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene] (namens [slachtoffer 1] ) van 16 mei 2019, pagina’s 104-106 en het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] van 16 mei 2019, pag 109-111.
3.Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [betrokkene] van 28 mei 2019, pagina 114-116 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 25 mei 2019, pagina 118-119.
4.het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] van 16 mei 2019, pag 109-111 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 25 mei 2019, pagina 118-119.
5.het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 25 mei 2019, pagina 130-132.
6.het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 25 mei 2019, pagina 130-132.
7.Een schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift Rabo Basisrekening van 27 augustus 2019, pagina 339-340.
8.het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [betrokkene] van 28 mei 2019, pagina 114-116.
9.Het proces-verbaal van 21 mei 2019, pagina 112-113 en het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene] (namens [slachtoffer 1] ) van 16 mei 2019, pagina’s 104-106.
10.Het proces-verbaal van 21 mei 2019, pagina 112-113 en het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [betrokkene] van 28 mei 2019, pagina 114-116 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 25 mei 2019, pagina 130-132.
11.Het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene] (namens [slachtoffer 1] ) van 16 mei 2019, pagina’s 104-106.
12.Het proces-verbaal van verdenking van verdachte [verdachte] van 29 mei 2019, pagina 288.
13.Proces-verbaal van bevindingen analyse van uitgelezen gegevens telefoon van 22 juli 2019, pagina 203-205.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 16 mei 2019, pagina 133-138.
15.Het proces-verbaal van bevindingen aangeleverde stukken [medeverdachte] van 27 augustus 2019, pagina 92-94.
16.Het proces-verbaal van bevindingen internetgegevens [bedrijf] van 29 augustus 2019, pagina 114.
17.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] van 12 april 2019, pagina 279-280 en het proces-verbaal van bevindingen aanvullende informatie [slachtoffer 2] van 4 september 2019, pagina 282.
18.Het proces-verbaal van bevindingen bankrekening [bedrijf] van 27 augustus 2019, pagina 341-342.
19.Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [bedrijf] , pagina 281.
20.Het proces-verbaal van bevindingen van 4 oktober 2019 (ongenummerd).