ECLI:NL:RBOVE:2019:402

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
08-770159-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke vrijheidsberoving en bedreiging met een mes

Op 7 februari 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 juni 2018 in Zwolle een vrouw heeft vrijheidsberoven en bedreigd. De verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd bevonden, heeft de vrouw met een mes bedreigd en haar gedwongen in een hoek van haar woonkamer te gaan zitten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft bekend en dat de dagvaarding geldig was. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot 28 februari 2019, met een klinische behandeling in een forensisch psychiatrische instelling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 540 dagen, waarvan 288 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die leed aan psychische stoornissen en een verslaving aan cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte in staat geacht om de noodzakelijke behandeling te ondergaan om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats
Parketnummer 08-770159-18 (P)
Datum vonnis: 7 februari 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren [1978] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
nu verblijvende in de PI Almelo, Bornsestraat 333 Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 oktober 2018, 18 december 2018 en 24 januari 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J. van Dijck en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw J.J.M. Pinners, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] van haar vrijheid heeft beroofd en haar heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
Hij op of omstreeks 21 juni 2018 te Zwolle, in elk geval in Nederland, opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door:
-Zijn linker onderbeen tussen de deur van het portiek van de woning van [slachtoffer] te houden,
-(vervolgens) tegen de deur van de woning te duwen,
- zich (vervolgens) door de opening van voornoemde deur te wringen/wurmen,
-(vervolgens) met een mes in zijn handen achter [slachtoffer] aan de trap op te rennen/gaan,
-(vervolgens), (als [slachtoffer] zich heeft omgedraaid,) meerdere malen stekende bewegingen in de richting van de borst van die [slachtoffer] te maken,
-(vervolgens) die [slachtoffer] bij haar vest te pakken (ter hoogte van haar borst),
-zijn hand op de mond van die [slachtoffer] te leggen,
-(vervolgens) die [slachtoffer] de trap op te trekken,
-(eenmaal bij de woning van [slachtoffer] aangekomen,) die [slachtoffer] een hoek van haar woonkamer in te trekken,
-tegen die [slachtoffer] te zeggen dat zij in de hoek van haar woonkamer plaats moet nemen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
-het rolgordijn van één van de ramen in de woning dicht te doen en/of
-de gordijnen van de deuren naar het balkon dicht te doen;
2.
hij op of omstreeks 21 juni 2018 te Zwolle, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
-Een boekje aan [slachtoffer] te geven met daarin de tekst: "ik heb een granaat in mijn zak. Als je gaat schreeuwen trek ik de pin los", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
-met een mes in zijn handen achter [slachtoffer] aan de trap op te rennen/gaan en/of
-(vervolgens), (als [slachtoffer] zich heeft omgedraaid,) meerdere malen stekende bewegingen in de richting van de borst van die [slachtoffer] te maken;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich eveneens op het standpunt dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij zij - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 21 juni 2018 (pagina 10 tot en met 12);
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 21 juni 2018 te Zwolle opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door:
- zijn linker onderbeen tussen de deur van het portiek van de woning van [slachtoffer] te houden,
- vervolgens tegen de deur van de woning te duwen,
- zich vervolgens door de opening van voornoemde deur te wurmen,
- vervolgens met een mes in zijn handen achter [slachtoffer] aan de trap op te rennen,
- vervolgens, (als [slachtoffer] zich heeft omgedraaid,) meerdere malen stekende bewegingen in de richting van de borst van die [slachtoffer] te maken,
- vervolgens die [slachtoffer] bij haar vest te pakken (ter hoogte van haar borst),
- zijn hand op de mond van die [slachtoffer] te leggen,
- vervolgens die [slachtoffer] de trap op te trekken,
- eenmaal bij de woning van [slachtoffer] aangekomen, die [slachtoffer] een hoek van haar woonkamer in te trekken,
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat zij in de hoek van haar woonkamer plaats moet nemen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
- het rolgordijn van één van de ramen in de woning dicht te doen en
- de gordijnen van de deuren naar het balkon dicht te doen;
2.
hij op 21 juni 2018 te Zwolle [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door:
- een boekje aan [slachtoffer] te geven met daarin de tekst: "ik heb een granaat in mijn zak. Als je gaat schreeuwen trek ik de pin los",
- met een mes in zijn handen achter [slachtoffer] aan de trap op te rennen en
- meerdere malen stekende bewegingen in de richting van de borst van die [slachtoffer] te maken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 282 en 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk iemand van de vrijheid beroven;
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Voortgezette handeling
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten in zodanig verband staan dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling zodat één strafbepaling, namelijk die waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld, wordt toegepast.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan de voorwaardelijke straf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 17 december 2018, waarbij de maximumduur van de klinische behandeling moet worden gesteld op twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging in grotere mate dan door de officier van justitie is gedaan, rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en daarom te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot 28 februari 2019. Op deze datum kan verdachte in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) van GGZ Friesland te Franeker worden geplaatst. Voormelde straf dient aangevuld te worden met een voorwaardelijke straf met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 17 december 2018. Over de maximumduur van de klinische behandeling kan de raadsvrouw geen uitspraken doen omdat dit door de FPA dient te worden ingeschat.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hij is vanuit zijn RIBW-woning naar een studentenwoning tegenover zijn woning gelopen. Daar heeft hij
bij de deur een jonge vrouw eerst met de dood bedreigd. Vervolgens is hij met een mes de woning binnengedrongen en heeft hij haar op de trap met een mes achterna gezeten en met haar geworsteld, waarbij hij ook stekende bewegingen in haar richting heeft gemaakt. Eenmaal boven dwong hij zijn slachtoffer in de hoek van haar kamer te gaan zitten en deed hij de gordijnen dicht. Vervolgens kon het slachtoffer langs verdachte rennen en via de balkondeur over het dak ontsnappen. Daarmee kwam, gelukkig zonder ernstig fysiek letsel voor het slachtoffer, een einde aan de vrijheidsberoving.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet van plan was om het slachtoffer iets aan te doen. Hij had die dag cocaïne gerookt en was gefrustreerd over het feit dat de medewerkers van Dimence die hem vanwege zijn problematiek begeleiden, niet wilden luisteren naar zijn klachten over de in zijn ogen onjuiste diagnose en de te grote hoeveelheid medicijnen. Het ging toentertijd psychisch niet goed met hem en hij was onder invloed van verdovende middelen. Hierdoor kon hij niet helder denken. Hij was bovendien wanhopig en zocht een manier om geholpen te worden. In een opwelling heeft hij toen besloten om heibel te trappen in de hoop te worden opgepakt zodat hij alsnog een onafhankelijk onderzoek naar zijn psychische gesteldheid zou kunnen krijgen.
Dat kan zo zijn, maar het slachtoffer wist dit alles niet. Voor haar is het een buitengewoon beangstigende situatie geweest. Zij was bang dat verdachte haar dood zou maken en dat nog wel in haar eigen woning, een plek waar zij zich altijd veilig moet kunnen voelen.
Daarnaast behoeft het geen betoog dat een dergelijke actie ook in de samenleving, met name in de directe omgeving van de [adres] , grote gevoelens van onveiligheid heeft veroorzaakt.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte zonder meer een gevangenisstraf toekomt. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, zijn niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in strafverzwarende zin rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie van 4 september 2018 waaruit voor zover van belang blijkt dat verdachte op 10 november 2017 door de politierechter in deze rechtbank is veroordeeld ter zake van vernieling tot een voorwaardelijke werkstraf van 30 uren met bijzondere voorwaarden. Verder blijkt daaruit dat verdachte op 11 maart 2010 door de meervoudige kamer in deze rechtbank is veroordeeld ter zake van straatroof, bedreiging en het wederrechtelijk een woning binnendringen tot een gevangenisstraf van 20 maanden.
Verder is zeer van belang de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van de Pro Justitia rapportage van 29 oktober 2018.
In deze rapportage heeft de deskundige drs. H.M. Diawara, psychiater, geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan ziekelijke stoornissen van de geestvermogens in de vorm van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotisch stoornis en een stoornis in het gebruik van cocaïne en cannabis. Door zijn psychotische kwetsbaarheid zou het gebruik van drugs een toename van psychotische klachten in de vorm van paranoïde gedachten kunnen luxeren.
In de periode voor de tenlastegelegde feiten was er bij verdachte duidelijk sprake van een fors cocaïnegebruik met een verstoorde realiteitstoetsing en ontremming als gevolg.
Daardoor was hij in beperkte mate in staat zijn gedrag te sturen.
Drs. Diawara heeft op grond van het vorenstaande geconcludeerd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten te beschouwen is als verminderd toerekeningsvatbaar.
Het recidiverisico wordt hoog ingeschat als verdachte cocaïne blijft gebruiken. Bij volledige abstinentie wordt dit risico laag ingeschat.
Gezien de psychotische kwetsbaarheid van betrokkene en zijn ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne is een gestructureerde en langdurige behandeling geïndiceerd.
Drs. Diawara heeft daarom een klinische behandeling bij een FPA met expertise op het gebied van dubbele-diagnose-problematiek geadviseerd, gevolgd door een langdurige ambulante behandeling bij een forensisch FACT-team. Daarnaast wordt reclasseringstoezicht geadviseerd.
In het advies van Reclassering Nederland van 17 december 2018adviseert de reclassering, zo begrijpt de rechtbank naar aanleiding van de door de officier van justitie ter terechtzitting gegeven toelichting, aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, klinische opname in de FPA van GGZ Friesland te Franeker gedurende de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, (vervolgens) ambulante behandeling (met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken), opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod en een alcoholverbod.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op de in de rapporten genoemde gronden over en concludeert dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
De rechtbank acht het, gelet op de inhoud van voormelde rapportages, van groot belang dat verdachte, ter voorkoming van verdere recidive, de noodzakelijk geachte klinische behandeling voor zijn problematiek kan ondergaan.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte op 28 februari 2019 om 13:00 uur in de FPA van GGZ Friesland te Franeker kan worden geplaatst. Verdachte heeft zich ter terechtzitting gemotiveerd getoond voor deze behandeling.
Alles afwegend zal aan verdachte een gevangenisstraf van zodanige duur worden opgelegd, dat die, na aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, nog voortduurt tot het moment dat verdachte op 28 februari 2019 in de FPA wordt geplaatst
De rechtbank zal daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, om enerzijds verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en anderzijds de uitvoering van de bijzondere voorwaarden mogelijk te maken, waaronder de geadviseerde klinische behandeling, waarbij de maximumduur van de klinische behandeling wordt bepaald op twee jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 56 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Voortgezette handeling van
feit 1:
opzettelijk iemand van de vrijheid beroven;
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
540 dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
288 (tweehonderd achtentachtig dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Verdachte zal zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de
reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
Opname in een zorginstelling
Verdachte laat zich op
28 februari 2019met beveiligd vervoer vanuit de penitentiaire inrichting Almelo naar de
Forensisch Psychiatrische Afdeling van GGZ Frieslandlocatie Burgemeester J. Dijkstraweg 6, dan wel een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, vervoeren en laat zich aldaar
om 13:00 uur, althans op het tijdstip dat verdachte die dag kan worden gebracht, opnemen, gedurende een periode van maximaal twee jaren.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname
Verdachte laat zich, aansluitend aan de klinische behandeling, behandelen door het forensische FACT-team van Dimence of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele (restant) proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien nodig kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek. Als de voor indicatiestelling verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname nodig vindt, dan laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte zal na klinische opname verblijven in een beschermde woonvorm zoals het
RIBW of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te
bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de
reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
Drugsverbod
Verdachte zal geen drugs gebruiken en zal mee werken aan controle op dit verbod. De
reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en bloedonderzoek;
Alcoholverbod
Verdachte zal geen alcohol gebruiken en zal mee werken aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn bloedonderzoek, urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van 28 februari 2019 vanaf het tijdstip dat verdachte is opgenomen in de FPA van GGZ Friesland, locatie Burgemeester J. Dijkstraweg 6, dan wel een soortgelijke zorginstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Vegter, voorzitter, en mrs. S. Taalman en V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de districtsrecherche IJsselland, eenheid Oost-Nederland met nummer ON1R018056/ON1R018056 FINK. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.