ECLI:NL:RBOVE:2019:400

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
08-950302-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van beroepschauffeur

Op 7 februari 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 september 2017 een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beroepschauffeur, reed met een vrachtwagen op de N50 te Kamperveen en raakte een stilstaande personenauto, waardoor de bestuurder, [slachtoffer], overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig heeft gereden. Tijdens het rijden pakte hij een broodje van de motortunnel naast zijn stoel, waardoor hij zijn aandacht van de weg afwendde. Dit leidde tot een botsing met een auto die stilstond in een file. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet tijdig zijn snelheid heeft verminderd en dat hij de filevorming niet opmerkte, ondanks dat andere weggebruikers dit wel deden. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uur geëist, en de rechtbank heeft deze opgelegd, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De rechtbank benadrukte dat het overlijden van het slachtoffer onherstelbaar leed heeft veroorzaakt voor de nabestaanden, maar dat de verdachte ook zeer geraakt is door het voorval.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-950302-17 (P)
Datum vonnis: 7 februari 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren [1987] in [geboorteplaats] ,
wonende [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 januari 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J. van Dijck en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte schuldig is aan het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, dan wel dat verdachte het verkeer in gevaar heeft gebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 21 september 2017 te Kamperveen in de gemeente Kampen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger), of gaande in de richting Kampen, daarmee rijdende op de weg, de N50, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl sprake was van filevorming, waarbij voor hem, verdachte uit over die weg (de N50) rijdende bestuurders van andere motorrijtuigen hun snelheid
aanmerkelijk hadden teruggebracht en/of aldaar stilstonden, een broodje van de vloer van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) heeft opgepakt en/of niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (N50) en/of in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsauto,
trekker met oplegger) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg(N50) kon overzien en waarover deze vrij was en/of met een snelheid van ongeveer gelegen tussen de 72 en 77 kilometer per uur en/of zonder te remmen, die file is ingereden en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor hem, verdachte uit op die weg langzamer rijdend of stilstaand ander motorrijtuig (personenauto, merk Seat), en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zo ukunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 21 september 2017 te Kamperveen in de gemeente Kampen, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger), of gaande in de richting Kampen, daarmee heeft gereden op de weg, de N50, terwijl sprake was van filevorming, waarbij voor hem, verdachte uit over die weg (de N50) rijdende bestuurders van andere motorrijtuigen hun snelheid aanmerkelijk hadden teruggebracht en/of aldaar stilstonden, een broodje van de vloer van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) heeft opgepakt en/of in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg(N50) kon overzien en waarover deze vrij was en/of met een snelheid van ongeveer gelegen tussen de 72 en 77 kilometer per uur en/of zonder te remmen, die file is ingereden en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor hem, verdachte uit op die weg langzamer rijdend of stilstaand ander motorrijtuig (personenauto, merk Seat), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen [1] wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte reed op 21 september 2017 als bestuurder van een DAF vrachtwagen met een Pacton aanhanger, over de rijksweg N50. Hij kwam uit de richting van de parkeerplaats Zalkerbroek en reed in de richting van Kampen. [2]
Op een recht weggedeelte in het wegvak tussen afrit 31 Kampen-Zuid en de oprit N50 richting Kampen, enkele meters voor, en in de uitloop op, het viaduct van de N764 [3] is verdachte ter hoogte van hectometerpaal 247,6 rechts tegen de achterkant van een personenauto, [4] een Seat , [5] aangereden.
Na de botsing kwam de Seat ongeveer 109 meter verder, deels op de rijstrook, deels in de grasberm, tot stilstand. [6]
Door de aanrijding verboog de rugleuning van de bestuurderstoel van de Seat in achterwaartse richting en werd de bestuurder van de Seat, te weten [slachtoffer] , met grote kracht in de richting van de achterkant van de Seat verplaatst. [7]
[slachtoffer] is ten gevolge van deze aanrijding aan zijn verwondingen overleden. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij vlak voor het ongeval bij tankstation Zalkerbroek een broodje had gehaald, dat hij dit broodje rechts naast zijn bestuurderstoel op de zogenaamde motortunnel had gelegd, dat deze motortunnel ongeveer 20 á 30 centimeter onder de zitting van zijn stoel was gelegen en dat hij dit broodje tijdens het rijden had gepakt.
Op het moment dat hij naast zich keek om het broodje te pakken zag hij vanuit zijn ooghoek opeens de rode achterlichten van een auto. Hij reageerde onmiddellijk door te remmen maar het ging allemaal zo snel dat hij eigenlijk gelijk tegen de voorliggende auto aanreed. [9]
Uit data van de tachograaf blijkt dat de vrachtwagen van verdachte de laatste 4 seconden voor de botsing 77 of 78 kilometer per uur reed en dat hij daarvoor over langere tijd 80 kilometer per uur of harder heeft gereden. Uit data van de tachograaf is te herleiden dat de vrachtwagen op het moment van de botsing 72 of 67 kilometer per uur reed; één van deze twee snelheden was de noodremming en met de andere snelheid was die tegen de Seat gebotst. [10]
Verder is gebleken dat het ten tijde van het ongeval droog en zonnig weer was, dat het wegdek droog was en dat het uitzicht van verdachte niet belemmerd was. [11]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe betoogd dat verdachte aanmerkelijk onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig heeft gereden waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval is ontstaan.
Medeweggebruikers hebben verklaard dat het druk was en dat er filevorming was waarbij afwisselend werd geremd en weer gereden.
Verdachte is deze file met een voor de situatie ter plaatse erg hoge snelheid genaderd en heeft daarbij zijn blik niet voortdurend op de weg gehouden toen hij een broodje pakte. Als gevolg daarvan zag hij te laat dat het verkeer voor hem was gestopt, kon hij niet meer remmen en is hij op de file ingereden waarbij hij op de Seat is gebotst, waardoor het slachtoffer [slachtoffer] is overleden.
Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat van verdachte, als beroepschauffeur, extra zorgvuldigheid en oplettendheid in het verkeer mag worden verwacht. Zo mag van een beroepschauffeur worden verwacht dat hij anticipeert op situaties voor hem in de verte, dat hij verder vooruit kijkt dan alleen de laatste auto voor hem en dat hij zich bewust is van de kwetsbaarheid van andere verkeersdeelnemers ten opzichte van een vrachtwagen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW 1994).
Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte het broodje pakte op een moment dat hij geen gevaar zag. Hij heeft hiermee gewacht tot het moment dat dit kon en hij het overzicht had.
Toen hij het broodje pakte was er in zijn herinnering niets aan de hand. Het verkeer stond niet stil, maakte geen opmerkelijke bewegingen, remde niet plotsteling en het was niet opvallend druk.
In een fractie van een seconde – uitsluitend om zijn rechterhand naar het broodje te geleiden zodat hij niet zou misgrijpen – keek hij niet door zijn voorruit maar in de richting van zijn broodje naast zijn stoel. Hij keek direct terug door zijn voorruit, zag toen dat het verkeer stilstond en reageerde nog door weg te sturen maar raakte desondanks de personenauto voor hem aan de linker achterkant. Dit was puur ongeluk. Bovendien geldt dat een enkel moment van onoplettendheid zonder dat daarbij andere verkeersfouten zijn gemaakt onvoldoende is om tot het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 te komen.
Verder is het niet redelijk om het gevolg van het ongeluk volledig aan verdachte toe te rekenen. De aanrijding kan namelijk ook het gevolg zijn van het onwel worden van [slachtoffer] of van zijn drugsgebruik van vóór het ongeval dat de rijvaardigheid heeft beïnvloed.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
De rechtbank stelt op grond van de getuigenverklaringen vast dat er (kort) voorafgaand en op het moment van het ongeval sprake was van filevorming.
Zo heeft getuige [A] , die in de auto voor het slachtoffer reed, verklaard dat het erg druk was en dat het verkeer de hele tijd moest remmen en weer optrekken. Het ging vrij extreem heen en weer. De ene keer werd met de toegestane snelheid gereden en de andere keer moest flink worden geremd.
Op een gegeven moment gingen de auto’s voor hem in de remmen en ging hij ook remmen. Vervolgens zag hij in zijn autospiegel dat de auto achter hem probeerde uit te wijken naar links en dat daarachter een vrachtwagen kwam aanrijden die naar zijn idee te hard reed. Daarom is hij ook uitgeweken, maar dan naar rechts.
Hij zag dat de vrachtwagen ook uitweek naar links en dacht nog ‘gaat hij hem raken’. Vervolgens zag hij dat de vrachtwagen de achter hem rijdende auto raakte. Dit ging zo hard dat de auto werd gelanceerd. Het meest opmerkelijke vond hij dat de vrachtwagen vrij hard kwam aanrijden. [12]
Getuige [B] , die een aantal auto’s voor het slachtoffer reed, heeft verklaard dat hij zag dat ter hoogte van de afslag Kampen Zuid het verkeer voor hem stil stond, dat hij hiervoor afremde en in zijn achteruitkijkspiegel keek of de achter hem rijdende voertuigen dit ook zagen.
Hij zag dat de eerste auto’s achter hem ook remden, dat zij daarna weer een stukje konden rijden en vervolgens weer stil stonden. Dit wisselde een aantal keren. Op de momenten dat er werd gereden was dat met een snelheid van ongeveer 40 à 50 kilometer per uur.
Op een gegeven moment zag hij in zijn achteruitkijkspiegel een vrachtwagen aankomen en dacht ‘dit gaat niet goed’. Hij had het idee dat de vrachtwagen de file niet zag. Vervolgens hoorde hij een harde klap en zag hij de auto’s achter hem de vluchtstrook op rijden. [13]
Ook getuige [C] , die ook voor het slachtoffer reed, heeft verklaard dat vanaf het moment dat hij bij de afslag Kampen-Zuid was er een file op zijn rijbaan stond. Soms reed het en dan stond het weer stil. [14]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte niet tijdig zijn snelheid verminderd op het moment dat hij had kunnen en moeten zien dat vóór hem sprake was van stilstaand dan wel langzaam rijdend verkeer. Dit oordeel geldt temeer omdat de voor hem rijdende weggebruikers wel gelegenheid én noodzaak hebben gezien hun snelheid aanzienlijk terug te brengen dan wel hun voertuigen tijdig tot stilstand te brengen. In tegendeel hij heeft een broodje gepakt en daarbij zijn ogen van de weg afgewend, terwijl de verkeerssituatie deze manoeuvre op dat moment geenszins toeliet.
Het kan niet anders dan dat verdachte zijn aandacht langer dan het enkele moment van het broodje pakken niet (voldoende) bij het verkeer op de weg voor hem heeft gehouden, waardoor hij de verkeersituatie op zijn weghelft niet tijdig heeft opgemerkt en zonder tijdig te remmen is opgebotst tegen de Seat. Had hij dit wel gehad, dan had hij gezien de verklaringen van de getuigen de filevorming moeten opmerken.
Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan zijn schuld te wijten is als bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
Niet is gebleken van een bijzondere situatie waaruit volgt dat van schuld in de hiervoor bedoelde zin niet kan worden gesproken.
Er is, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen enkele aanwijzing dat de lichamelijke gesteldheid van het slachtoffer door de in zijn bloed aangetroffen amfetamine, invloed op het ongeval of de afloop ervan heeft gehad, zodat dit verweer wordt verworpen.
De conclusie is dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, wat betekent dat verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW 1994.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
Primair:
hij op 21 september 2017 te Kamperveen in de gemeente Kampen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger), gaande in de richting Kampen, daarmee rijdende op de weg, de N50, aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl sprake was van filevorming, waarbij voor hem, verdachte uit over die weg (de N50) rijdende bestuurders van andere motorrijtuigen hun snelheid aanmerkelijk hadden teruggebracht en/of aldaar stilstonden, een broodje heeft opgepakt en niet of in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (N50) en in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg(N50) kon overzien en waarover deze vrij was en met een snelheid van ongeveer gelegen tussen de 72 en 77 kilometer per uur die file is ingereden en is gebotst tegen een voor hem, verdachte uit op die weg langzamer rijdend of stilstaand ander motorrijtuig (personenauto, merk Seat), en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 van de WVW 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat zij bewezen heeft geacht gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd:
- een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis;
- een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;
- een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van twee jaren, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de strafoplegging geen standpunt ingenomen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een vrachtwagen met oplegger een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan de bestuurder van de door hem aangereden personenauto, [slachtoffer] , is overleden.
Het spreekt voor zich dat het overlijden van het slachtoffer onherstelbaar leed en verdriet (heeft) veroorzaakt bij de nabestaanden.
Verdachte heeft er ter zitting blijk van gegeven dat hij zeer geraakt is door het gebeuren. Hij denkt nog dagelijks aan het ongeval en voelt zich verantwoordelijk voor het leed dat hij heeft veroorzaakt.
Zoals ook namens de nabestaanden naar voren is gebracht tijdens het onderzoek ter terechtzitting kent de onderhavige strafzaak alleen maar verliezers.
Een strafrechtelijke reactie in welke vorm dan ook zal het door het verlies veroorzaakte leed nooit ongedaan kunnen maken.
In dit geval betreft de schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 de binnen de kaders van de geschonden norm, minst zware vorm van schuld. Dat komt tot uitdrukking in de strafmaat, waarbij de rechtbank de door het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) geformuleerde oriëntatiepunten als uitgangspunt neemt. Nu geen strafverzwarende omstandigheden aanwezig zijn, zal de rechtbank de in die oriëntatiepunten genoemde werkstraf als straf opleggen. De rechtbank zal daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen, maar zal deze, in afwijking van voornoemde oriëntatiepunten voorwaardelijk opleggen.
De rijontzegging zal voorwaardelijk zijn, mede omdat verdachte beroepschauffeur is en voor zijn inkomen afhankelijk is van zijn rijbewijs. De proeftijd zal daarbij op twee jaren worden bepaald, nu er al behoorlijk wat tijd is verstreken sinds het ongeval.
Gelet op alle omstandigheden is een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is geëist niet op zijn plaats.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 WVW 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van één jaar;
  • bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Taalman, voorzitter, mr. drs. H. Vegter en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, die behoren tot het opsporingsonderzoek van de politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam IJsselland –Noord registratienummer PL0600-2017438344-1.
2.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, dossierpagina 18
3.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, dossierpagina 21
4.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, dossierpagina 18
5.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, dossierpagina 29
6.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, dossierpagina 19 en 30
7.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, dossierpagina 19
8.Pagina 5 van het rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet natuurlijke dood, op 26 juni 2018 opgesteld door prof.dr. B. Kabut, NFI-deskundige forensische pathologie.
9.De door de verdachte ter terechtzitting van 24 januari 2019 afgelegde verklaring.
10.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, dossierpagina 39
11.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, dossierpagina 22, 35
12.Proces-verbaal van verhoor [A] , dossierpagina’s 58 en 59
13.Proces-verbaal van verhoor [B] , dossierpagina’s 60 en 61
14.Proces-verbaal van verhoor [C] , dossierpagina 62