In deze zaak gaat het om de beëindiging en terugvordering van een bijstandsuitkering van een alleenstaande ouder, [naam], door het college van burgemeester en wethouders van Almelo. [naam] ontving sinds 6 juli 2007 een bijstandsuitkering, maar deze werd per 6 juni 2018 stopgezet omdat zij samenwoonde met haar 21-jarige zoon, wat leidde tot een lagere uitkering. [naam] betwistte de terugvordering van € 916,18, die volgens verweerder teveel aan bijstand was ontvangen. Ze stelde dat ze dit bedrag nooit had ontvangen en dat de situatie haar mentaal en fysiek belastte.
De rechtbank Overijssel oordeelde dat de inkomsten van [naam] achteraf verrekend werden met haar bijstandsuitkering, wat leidde tot een bedrag dat teruggevorderd moest worden. De rechtbank vond dat verweerder onzorgvuldig had gehandeld door niet duidelijk te maken hoe het bedrag van € 916,18 tot stand was gekomen. Ondanks de gebrekkige motivering in het besluit van 21 december 2018, oordeelde de rechtbank dat de terugvordering op zich juist was. De rechtbank verklaarde het beroep van [naam] ongegrond, maar droeg verweerder wel op het betaalde griffierecht van € 47,- aan haar te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van de overheid naar burgers over financiële besluiten en de noodzaak om motiveringsgebreken te ondervangen, vooral in situaties die grote impact hebben op het leven van betrokkenen.