ECLI:NL:RBOVE:2019:3947

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
ak_19_310
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om plaatsing in de functie Operationeel Expert GGP op grond van de RAAF

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de korpschef van politie. De eiser had verzocht om plaatsing in de functie van Operationeel Expert GGP, maar dit verzoek werd afgewezen door de korpschef op basis van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF). De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van de eiser van kennelijk tijdelijke aard waren, wat in strijd was met de voorwaarden van de RAAF. De eiser had eerder een werkervaringsplaats en een tijdelijke tewerkstelling gehad, maar de rechtbank oordeelde dat de tijdelijkheid van de werkzaamheden goed geregeld was en dat de aanvraag om plaatsing niet voldeed aan de eisen van de RAAF. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden in de RAAF en de noodzaak om aan te tonen dat werkzaamheden niet van tijdelijke aard zijn om in aanmerking te komen voor een andere functie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/310

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: C. Lamuadni,
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om hem met toepassing van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) te plaatsen in de (LFNP) functie Operationeel Expert GGP afgewezen.
Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot.

Overwegingen

1. Op de dag van de zitting heeft eiser nog een verklaring van 30 januari 2019 overgelegd van zijn werkervaringscoach [naam].
Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
De rechtbank stelt vast dat genoemd stuk binnen tien dagen voor de zitting en dus niet tijdig bij de rechtbank is binnengekomen.
Als een stuk niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, is het aan de rechtbank om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat het desbetreffende stuk bij de beoordeling van het bestreden besluit kan worden betrokken.
Genoemde verklaring is op de dag van de zitting per fax bij de rechtbank ingediend. Zoals ter zitting al is meegedeeld, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring eerder ingebracht had kunnen worden, nu deze al dateert van 30 januari 2019.
Verweerders gemachtigde heeft op de zitting desgevraagd te kennen gegeven dat hij bezwaar heeft tegen de late indiening van het stuk, omdat hij de inhoud ervan niet kent en zich daar niet goed tegen kan verweren.
De rechtbank is van oordeel dat de goede procesorde zich ertegen verzet dat het genoemde stuk bij de beoordeling van het bestreden besluit wordt betrokken. De inhoud van dat stuk wordt door de rechtbank daarom buiten beschouwing gelaten.
Waar gaat het in deze zaak om?
2.1
Bij besluit van 10 juni 2016 is eiser met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de LFNP-functie Senior GGP (schaal 8) bij de Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur, Geografische Afdeling - Zuid-Oost Nederland, met als plaats van tewerkstelling Utrecht.
2.2
Eiser heeft van 1 september 2015 tot uiterlijk 1 september 2016 op basis van een werkervaringsconvenant een werkervaringsplaats als Operationeel Expert GGP gehad bij genoemde dienst, met als doel het ontwikkelen van competenties die kunnen bijdragen in het vinden van een passende functie. Die werkervaringsplaats is op basis van een tweede werkervaringsconvenant met één jaar verlengd van 1 juli 2016 tot uiterlijk 1 juli 2017.
Vervolgens heeft eiser met ingang van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018 op basis van een tijdelijke tewerkstelling (TTW) gewerkt als Operationeel Expert GGP.
2.3
Op 3 juli 2017 heeft eiser op grond van de RAAF een aanvraag ingediend om te worden geplaatst in de functie Operationeel Expert GGP (schaal 9).
2.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder die aanvraag afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde gesteld in artikel 3, eerste lid, sub d, van de RAAF.
2.5
Verweerder heeft dat standpunt bij het bestreden besluit gehandhaafd en de afwijzing van eisers aanvraag om plaatsing in de functie Operationeel Expert GGP in stand gelaten.
2.6
Eiser is het daar niet mee eens. Op hetgeen hij in dat verband heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
Het wettelijk toetsingskader
3. In artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) is bepaald dat de ambtenaar een aanvraag kan indienen bij het bevoegd gezag wanneer zijn feitelijke werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van zijn huidige, aan hem opgedragen LFNP functie, om de feitelijke werkzaamheden overeen te laten komen met een andere LFNP functie. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld.
Deze ministeriële regeling betreft de RAAF. De regeling is in werking getreden op 26 juli 2016.
Artikel 2, eerste lid, van de RAAF bepaalt dat de ambtenaar in de aanvraag aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag, feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie dan wel overeenkomen met een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit. Het tweede lid bepaalt dat de periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid niet eerder aanvangt dan de dag waarop de ambtenaar in een LFNP-functie is geplaatst of aangesteld.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de RAAF dient een aanvraag om plaatsing in een andere dan de ambtenaar opgedragen functie door het bevoegd gezag toegewezen te worden indien de door de medewerker aangedragen werkzaamheden:
a. a) zijn opgedragen;
b) gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag tot wijziging van de
functie dan wel wijziging of toekenning van het werkterrein, aandachtsgebied of
specifieke functionaliteit zijn verricht;
c) wezenlijk afwijken van de huidige functie dan wel van een werkterrein, een
aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit van de ambtenaar, en
d) niet van kennelijk tijdelijke aard zijn.
Inhoudelijke beoordeling
4.1
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of verweerder de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen door te overwegen dat de werkzaamheden die eiser in het jaar voorafgaand aan zijn aanvraag heeft verricht als Operationeel Expert GGP van kennelijk tijdelijke aard zijn, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, van de RAAF.
4.2
Volgens de toelichting bij de RAAF gaat het bij werkzaamheden van kennelijk tijdelijke aard om werkzaamheden die langer duren dan een jaar, maar waarvan voor alle betrokkenen vaststaat dat deze bedoeld zijn tijdelijk te zijn en te blijven. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij tijdelijke waarneming van een andere functie, waarbij vooraf helder is vastgelegd om welke werkzaamheden het gaat en tot welke einddatum deze werkzaam- heden zullen worden uitgeoefend. Wanneer onduidelijkheid bestaat over de tijdelijkheid van de feitelijke werkzaamheden moet worden gekeken naar de feiten en omstandigheden van het specifieke geval.
4.3
Verder is in het CGOP-overleg van 26 mei 2016 afgesproken dat de maximale duur van tijdelijke werkzaamheden beperkt is tot twee jaar als de tijdelijke tewerkstelling vooraf goed geregeld is. Wanneer de tijdelijke tewerkstelling aan de voorkant niet goed geregeld is, kan echter op grond van de RAAF al na één jaar benoeming in de andere functie aan de orde zijn, mits aan de voorwaarden van die regeling is voldaan.
4.4
Eiser betwist dat de werkzaamheden die hij in het jaar voorafgaand aan zijn aanvraag heeft verricht van kennelijk tijdelijke aard waren. In de praktijk is er volgens hem geen uitvoering gegeven aan het werkervaringsconvenant, maar heeft hij in ieder geval vanaf
1 juli 2016 de werkzaamheden van Operationeel Expert GGP volledig en zelfstandig uitgevoerd. Er was daarom volgens eiser sprake van een verkapte TTW. Eiser stelt dat zich de situatie voordoet dat de tijdelijke werkzaamheden aan de voorkant niet goed geregeld waren, nu de tijdelijke werkzaamheden op 1 juli 2017 zijn verlengd. Gelet op het CGOP-overleg van 26 mei 2016 is het volgens eiser daarom voldoende dat hij de functie van Operationeel Expert GGP één jaar feitelijk heeft uitgevoerd. Omdat hij zijn aanvraag op
3 juli 2017 heeft ingediend, voldoet eiser naar zijn mening aan die voorwaarde.
4.5
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de te beoordelen periode zich uitstrekt van 1 juli 2016, de datum waarop eiser is geplaatst in de LFNP-functie van Generalist GGP, tot 3 juli 2017, de datum van de aanvraag.
4.6
De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiser zijn werkzaamheden als Operationeel Expert GGP van 1 juli 2016 tot 1 juli 2017 heeft uitgevoerd op basis van een werkervarings-convenant en vanaf 1 juli 2017 tot 1 juli 2018 op basis van een TTW. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank het tijdelijke karakter van die werkzaamheden gegeven. De stelling van eiser dat hij tijdens de werkervaringsperiode de werkzaamheden als Operationeel Expert GGP volledig en zelfstandig heeft uitgeoefend, doet - wat er ook zij van die stelling - naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het tijdelijke karakter van die werkzaamheden.
4.7
Gelet op de inhoud van het werkervaringsconvenant en het TTW-besluit kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat de tijdelijkheid van de werkzaamheden aan de voorkant niet goed geregeld was. In het werkervaringsconvenant en het TTW-besluit is de duur van de tewerkstelling immers duidelijk afgebakend, zodat naar het oordeel van de rechtbank voor alle betrokkenen helder was dat die werkzaamheden tijdelijk van aard waren. Op de zitting heeft eiser ook verklaard dat hij ervan uitging dat hij na afloop van die tijdelijke werkzaamheden weer naar zijn oude werkplek zou terugkeren. Het feit dat de tijdelijke werkzaamheden per 1 juli 2017 zijn verlengd, maakt niet dat de tijdelijkheid aan de voorkant niet goed was geregeld, zoals eiser stelt. Niet is immers gebleken dat het van meet af aan de bedoeling was dat de werkzaamheden verlengd zouden worden.
4.8
Het voorgaande betekent dat voor de tijdelijke werkzaamheden een maximale duur van twee jaar geldt zoals afgesproken in het CGOP-overleg van 26 mei 2016, zodat niet al na één jaar benoeming in de andere functie op grond van de RAAF aan de orde kan zijn.
4.9
Nu eisers tijdelijke werkzaamheden als Operationeel Expert GGP ten tijde van de aanvraag op 3 juli 2017 een duur hadden van minder dan twee jaar sinds de peildatum 1 juli 2016, is de rechtbank van oordeel dat die werkzaamheden van kennelijk tijdelijke aard zijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de RAAF.
4.1
Gelet op het voorgaande heeft verweerder eisers aanvraag op goede gronden afgewezen. Het bestreden besluit kan in stand worden gelaten.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.