In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man, die werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting in zijn kamer in een kliniek en van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een medewerker van de kliniek. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 18 april 2019 in de kamer van de verdachte een brand is ontstaan. De verdachte verklaarde dat de brand per ongeluk was ontstaan door een brandende sigarettenpeuk die op zijn matras was gevallen. De officier van justitie had zich op het standpunt gesteld dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om dit te ondersteunen. Het aanvullend onderzoek van de Forensische Opsporing naar de oorzaak van de brand was gebrekkig en de rechtbank kon niet uitsluiten dat de brand per ongeluk was ontstaan.
Wat betreft de poging tot zwaar lichamelijk letsel, oordeelde de rechtbank dat de verdachte in een panieksituatie verkeerde en zich had willen verdedigen tegen een voorwerp dat op hem afkwam. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel de brandstichting als de poging tot zwaar lichamelijk letsel, omdat niet was komen vast te staan dat hij opzet had op deze feiten.