ECLI:NL:RBOVE:2019:3893

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
08/111072-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met een mes tijdens een gewapende overval op een winkel

De rechtbank Overijssel heeft op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man, die werd beschuldigd van afpersing. De verdachte heeft op 8 mei 2019 in Zwolle een gewapende overval gepleegd op een bloemenzaak. Onder bedreiging van een mes heeft hij de winkelier gedwongen om geld uit de kassa te halen en af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, waarbij hij 65 euro heeft afgedwongen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast moet de verdachte een schadevergoeding van 1.079,60 euro betalen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die kwetsbaar en beïnvloedbaar is. De rechtbank heeft ook het reclasseringsadvies in overweging genomen, dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseerde. De verdachte heeft spijt betuigd en is bereid om aan zijn problemen te werken. De rechtbank heeft geoordeeld dat een forse voorwaardelijke gevangenisstraf kan bijdragen aan het verminderen van het recidiverisico.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/111072-19 (P)
Datum vonnis: 22 oktober 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] ,
thans verblijvende: P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2019. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.H. de Weert en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. J.J.M. Pinners, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een gewapende overval heeft gepleegd op een bloemenzaak in Zwolle.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 8 mei 2019 te Zwolle, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ongeveer 65 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of [bedrijf] toebehoorde, door:
- zich naar de [bedrijf] te begeven,
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand tegen die [slachtoffer] te zeggen: “ik heb slecht nieuws voor je, dit is een overval.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarbij heeft zij zich onder meer gebaseerd op de aangifte, de camerabeelden, de getuigenverklaring en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 oktober 2019;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 9 mei 2019.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 8 mei 2019 te Zwolle met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 65 euro, toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf] , door:
- zich naar de [bedrijf] te begeven,
- met een mes in de hand tegen die [slachtoffer] te zeggen: “ik heb slecht nieuws voor je, dit is een overval.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
afpersing.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan een groot deel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De raadsvrouw heeft bepleit dat een grote voorwaardelijke gevangenisstraf een goede stok achter de deur zal zijn.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing, waarbij hij een mes heeft gebruikt als dwangmiddel. Verdachte is een paar keer langs de [bedrijf] gelopen, waarna hij de keus heeft gemaakt om met een mes de [bedrijf] binnen te gaan. Hij heeft met een van huis meegenomen mes de eigenaar van de [bedrijf] bedreigd en gedwongen geld uit de kassa te halen en af te geven. Vervolgens is hij er met het geld vandoor gegaan.
Dit betreft een ernstig strafbaar feit, dat behoort tot een categorie strafbare feiten die steeds vaker worden gepleegd en die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en onrust veroorzaken in de samenleving. Gebleken is dat het slachtoffer in psychisch opzicht nog geruime tijd heeft moeten kampen met de gevolgen van de overval. Verdachte heeft er kennelijk niet bij stilgestaan dat hij bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij bij de overval als dwangmiddel gebruik heeft gemaakt van een groot en scherp (vlees)mes, om de winkelier zo te bewegen hem geld te geven.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 10 september 2019. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Verder houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte in de ten laste gelegde periode. Verdachte was in de ten laste gelegde periode kwetsbaar en beïnvloedbaar. Hij heeft een vorm van autisme, is laagbegaafd en woont in een instelling voor begeleid wonen.
Bovendien is verdachte een lange periode niet bij politie en justitie in beeld geweest en heeft verdachte direct na het plegen van het delict spijt getoond van zijn ondoordachte handelen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 24 september 2019, waarin de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt geadviseerd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van het feit niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een aanzienlijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de toepasselijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt als vertrekpunt voor straftoemeting voor het plegen van een overval in een winkel een gevangenisstraf voor de duur van 2 tot 3 jaren genoemd.
Zonder afbreuk te doen aan de ernst van het feit, met name voor benadeelde [slachtoffer] , acht de rechtbank, gelet op de omstandigheden van dit geval, een aanzienlijk lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist geïndiceerd. Het komt de rechtbank passend voor om van de op te leggen straf een groot deel voorwaardelijk op te leggen. Zoals hiervoor overwogen gaat het om een verdachte met de nodige persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek, die daardoor gemakkelijk beïnvloedbaar is zoals alleen al blijkt uit het feit dat hij zegt op het idee gekomen te zijn door het zien van een “gemakkelijke overval” in het programma Opsporing verzocht op de avond voorafgaand aan zijn daad. Na detentie zal verdachte kunnen terugkeren in de begeleid-wonensetting, waarin hij, met hulp, zal kunnen werken aan een middelenvrij bestaan. Hiertoe heeft verdachte zich uitdrukkelijk bereid verklaard en gemotiveerd getoond. Dit maakt dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden acht. De rechtbank overweegt dat een forse voorwaardelijke gevangenisstraf kan bijdragen aan het inperken van het recidiverisico en het weerhouden van verdachte om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tezamen met de reclassering acht de rechtbank – gelet op de kwetsbaarheid van verdachte – het passend dat verdachte zijn straf zal ondergaan in een Extra Zorg Voorziening (EZV).

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.079,60 (zegge: duizend negenenzeventig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bedraagt € 129,60 en heeft betrekking op de meegenomen buit en de inzet van extra personeel in de [bedrijf] . Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 950,00,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de vordering van de benadeelde partij integraal wordt toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft te kennen gegeven dat verdachte bereid is de gevorderde schadevergoeding te betalen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer] . De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd, aannemelijk en niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde dan ook volledig toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij en de officier van justitie hebben gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
afpersing;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 1.079,60 (zegge: duizend negenenzeventig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.079,60 (zegge: duizend negenenzeventig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. F.C. Berg en mr. M. Nan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2019.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.