ECLI:NL:RBOVE:2019:3887

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
08/952326-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor langdurig seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter en stiefdochter

Op 24 oktober 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 37-jarige man uit Zwolle veroordeeld voor het jarenlang seksueel misbruiken van zijn minderjarige dochter en stiefdochter. Het misbruik begon toen de meisjes respectievelijk 5 en 9 jaar oud waren. De rechtbank legde de man een gevangenisstraf van 7 jaar op, evenals een schadevergoeding van 25.000 euro aan de slachtoffers en een contactverbod van 5 jaar. De zaak kwam aan het licht na aangiftes van de meisjes, die verklaarden dat hun vader hen jarenlang had misbruikt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren, ondanks dat er geen forensisch bewijs was. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar bekende later de mishandeling van zijn dochter met een riem. De rechtbank vond de feiten ernstig en rekende het de verdachte zwaar aan dat hij zijn rol als vader had verzaakt door zijn dochters te misbruiken. De rechtbank oordeelde dat de slachtoffers blijvende schade hadden opgelopen door het misbruik en dat de verdachte een langdurige gevangenisstraf verdiende.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/952326-17 (P)
Datum vonnis: 24 oktober 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1982 te [geboorteplaats] ( [land] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen te
[adres 1] ,
nu verblijvende te Groningen (geheim adres).

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Zwartjes en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. I. Stas, advocaat te Almere, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na nadere omschrijving van de tenlastelegging van 10 oktober 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn minderjarige stiefdochter [aangeefster 1] seksueel heeft misbruikt in de periode van 14 februari 2003 tot 14 februari 2012 (feiten 5 en 6) en dat hij zijn minderjarige dochter [aangeefster 2] seksueel heeft misbruikt en heeft mishandeld in de periode van 4 augustus 2008 tot 4 maart 2017 (feiten 1 t/m 4).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 augustus 2013 tot 04 augustus 2015 in Zwolle en/of Kampen, in elk geval in Nederland, (telkens)
met [aangeefster 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, door het meermalen, althans éénmaal duwen/drukken/brengen en/of houden van zijn penis in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen en/of in haar anus en/of mond;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 augustus 2015 tot 04 maart 2017 in Zwolle en/of Kampen, in elk geval in Nederland, (telkens) met [aangeefster 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, door meermalen, althans éénmaal zijn penis in haar vagina en/ of tussen haar schaamlippen en/of in haar anus en/of mond te duwen/drukken/brengen/ en/of houden;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 augustus 2008 tot 04 maart 2017 in Zwolle en/of Kampen, in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd
met zijn minderjarig kind, zijn minderjarig stiefkind of de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [aangeefster 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, door meermalen, althans éénmaal
- haar te (tong)zoenen en/of
- haar aan te raken/ te betasten bij/aan haar borsten en/of billen en/of vagina en/of schaamstreek en/of
- zich door haar te laten aanraken/vastpakken bij zijn penis en/of
- met zijn penis te wrijven over haar vagina en/ of schaamstreek en/ of haar met zijn penis bij haar vagina en/of schaamstreek aan te raken;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 februari 2017 tot 4 maart 2017 in Zwolle, in elk geval in Nederland, (telkens) [aangeefster 2] heeft mishandeld door haar (met kracht) meermalen, althans éénmaal. (met een riem, althans met een voorwerp,) op haar arm(en), be(e)nen en/of rug, althans haar lichaam te slaan;
5.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 februari 2003 tot 14 februari 2006 in Zwolle, in elk in Nederland, (telkens) met [aangeefster 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1994, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van haar lichaam door het meermalen, althans éénmaal, duwen/drukken/brengen en/of houden van zijn penis in haar vagina;
6.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 februari 2003 tot 14 februari 2012 in Zwolle, in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind of de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [aangeefster 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1994, door meermalen, althans éénmaal:
- haar hand(en) op/om zijn penis te leggen en/of zich (vervolgens) door haar te laten aftrekken en/of
- haar borsten en/of billen en/of vagina en/of schaamstreek te betasten/aan te raken/te kussen/zoenen en/of likken en/of
- zijn penis in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen te duwen/drukken/brengen en/of houden;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Het dossier bevat aangiftes namens [aangeefster 2] (hierna: aangeefster) en van [aangeefster 1] , waarin hun vader, respectievelijk stiefvader ervan wordt beschuldigd dat hij hen langdurig seksueel heeft misbruikt. Beide aangeefsters hebben hierover meerdere verklaringen afgelegd. Daarnaast heeft [aangeefster 2] verklaard door haar vader te zijn mishandeld. Verdachte is met deze verklaringen geconfronteerd. Hij heeft de beschuldigingen van seksueel misbruik telkens ontkend; de mishandeling van zijn dochter met een riem heeft verdachte - na eerdere ontkenning – ter terechtzitting van 10 oktober 2019 bekend.
Het politieonderzoek heeft met betrekking tot het gestelde seksueel misbruik geen forensisch technisch bewijs (zoals biologische sporen) opgeleverd dat de verklaringen van (één van de) aangeefsters ondersteunt. Er zijn veel getuigen gehoord, maar geen van hen is ooggetuige geweest van het gestelde misbruik. In zedenzaken is het geen uitzondering dat bij de gestelde seksuele handelingen waar het om draait slechts twee personen aanwezig zijn geweest. Voor de beantwoording van de vraag of een of meerdere aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen verklaard zal in de eerste plaats moeten worden beoordeeld of de verklaringen van aangeefsters betrouwbaar kunnen worden geacht. In de tweede plaats dient de vraag te worden beantwoord of het dossier (voldoende) wettig bewijs bevat dat de verklaringen van aangeefsters kan ondersteunen. De rechtbank zal in het navolgende ten aanzien van beide aangeefsters afzonderlijk op deze vragen ingaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten. Zakelijk weergegeven heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van beide aangeefsters betrouwbaar zijn, dat deze verklaringen elkaar ondersteunen en dat het dossier ook daarnaast voldoende steunbewijs bevat.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten bepleit.
Daartoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verklaringen van beide aangeefsters onbetrouwbaar zijn en dat het dossier daarnaast onvoldoende steunbewijs bevat.
Met betrekking tot de onder 4 ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsvrouw geen opmerkingen gemaakt.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Overweging met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten [1]
De verklaringen van aangeefster
Aangeefster [aangeefster 2] is geboren op [geboortedatum 2] 2003. [2] Zij heeft haar verklaringen afgelegd in een informatief gesprek op 6 maart 2017 en tijdens zogenaamde studioverhoren op 14 maart 2017 en 27 november 2017.
Zij heeft in grote lijnen verklaard dat haar vader (verdachte) is begonnen haar aan te raken toen zij 5 of 6 jaar oud was. [3] Het aanraken bestond uit het aanraken van haar borsten, billen en vagina en het moeten aanraken van de penis van verdachte door aangeefster. [4] In het begin gleed hij met zijn penis langs haar vagina. [5] Ook heeft zij hem moeten tongzoenen en pijpen. [6] Het pijpen gebeurde op een zolderkamer in Kampen. [7] Vanaf haar tiende werd zij door haar vader gepenetreerd. Dat gebeurde zowel vaginaal als anaal. [8] De eerste keer anaal was in Kampen toen zij in groep 5 of 6 zat. [9] De eerste keer vaginaal was bij opa en oma aan [adres 2] . [10]
De laatste keer dat het gebeurde was de dag na de mishandeling
(de rechtbank begrijpt: 22 februari 2017, vgl. feit 4). [11]
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Door de verdediging is de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster betwist. De raadsvrouw heeft daartoe gewezen op verschillende inconsistenties in haar verklaringen met betrekking tot - voornamelijk - de aard van de seksuele handelingen, de locaties waar en de periodes waarin deze zouden hebben plaatsgevonden. [12] Ook is opgemerkt dat aangeefster niet goed in staat is geweest de betreffende incidenten te plaatsen in de tijd en dat zij er geen objectieve feiten en/of persoonlijke waarnemingen aan kan verbinden. [13]
De verklaringen van aangeefster zijn, in samenhang met de rest van het dossier, onderzocht door een deskundige op het gebied
Legal Psychology - Statement Validity, dr. G. Wolters. Hij heeft op 25 januari 2019 rapport uitgebracht, waarin hij tot de conclusie komt dat de verklaringen van aangeefster in aanzienlijke mate betrouwbaar zijn te achten, waarbij opmerking verdient dat de deskundige aangeeft dat in het algemeen behoedzaam met conclusies als deze dient te worden omgegaan (betrouwbaarheidsinterval 70-90 procent). [14] Na het bestuderen van de processen-verbaal van de verhoren van de getuigen die bij de rechter-commissaris zijn gehoord - waarover de deskundige nog niet beschikte ten tijde van het opmaken van voornoemd rapport - heeft de deskundige aanvullend gerapporteerd op 29 juli 2019. Verder heeft hij op 5 oktober 2019 vragen van de verdediging schriftelijk beantwoord. De aanvullende stukken noch de vragen van de verdediging hebben de deskundige aanleiding gegeven tot een ander oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te komen.
De rechtbank constateert evenals de raadsvrouw dat de verklaringen van aangeefster op onderdelen van elkaar afwijken. Zo heeft aangeefster wisselend verklaard over waar het anale misbruik voor het eerst heeft plaatsgevonden. [15] Deze afwijkingen zijn ook door de deskundige in zijn beoordeling betrokken, nu hij over dezelfde stukken kon beschikken. In zijn betrouwbaarheidsoordeel heeft hij die inconsistenties dus reeds meegewogen. In het rapport is daarover het volgende opgetekend.
Bij het beoordelen van de verklaringen van (de rechtbank begrijpt: aangeefster) moet rekening worden gehouden met het feit dat het gaat om gebeurtenissen die deels enkele jaren geleden plaatsvonden en dat er gedurende deze jaren veel wisselingen waren van adres, school en leefsituatie. Ook is een belangrijk punt van overweging dat bij zich herhalende gebeurtenissen, die volgens een relatief vast stramien verlopen, er een algemene herinnering van de grote lijnen ontstaat waarbij details van individuele ervaringen worden vergeten. [16]
De rechtbank acht het, gelet daarop, goed verklaarbaar dat de verklaringen van aangeefster niet op alle onderdelen volledig overeenkomen en dat zeer specifieke bijzonderheden aan bepaalde individuele gebeurtenissen ontbreken. Als rode draad in haar verklaringen komt evenwel steeds en consistent naar voren dat verdachte door de jaren heen, op de verschillende adressen waar zij met hem woonde, met aangeefster telkens weer seksuele handelingen heeft gepleegd waaronder anale, vaginale en orale seks, zoenen en aanraken. Dat dergelijke handelingen met haar hebben plaatsgevonden is waar aangeefster consequent over heeft verklaard.
De raadsvrouw heeft daarnaast andere omstandigheden benoemd die volgens de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster aantasten. Zo is opgemerkt dat de zogenoemde 'disclosure' (de manier waarop aangeefster voor het eerst met haar verhaal naar buiten kwam) niet goed kan worden beoordeeld. Verder is geopperd dat sprake is van beïnvloeding door verhalen en gesprekken met anderen.
Uit het dossier kan worden opgemaakt dat aangeefster op 3 maart 2017 uit het huis van haar opa en oma is weggerend, waarna zij op haar voormalige basisschool is opgevangen en daar haar verhaal heeft gedaan tegenover een docente, [getuige 1] . De rechtbank constateert net als de raadsvrouw dat hiervan geen woordelijke verslaglegging is gedaan, zodat de manier waarop dit gesprek precies is verlopen niet kan worden beoordeeld. Wel kan worden vastgesteld dat aangeefster toen heeft verteld dat haar vader haar aanraakte en dat zij met hem naar bed moest, zonder daarbij specifieke handelingen te noemen. [17] Ook kan worden geconstateerd dat de personen die aangeefster hebben opgevangen in verschillende bewoordingen hebben verklaard dat aangeefster zat te trillen en een zeer paniekerige indruk maakte. [18]
Met betrekking tot de vraag over beïnvloeding door verhalen of door gesprekken met derden, overweegt de rechtbank dat het niet is uit te sluiten dat aangeefster voorafgaand aan haar verhoren contacten heeft gehad met haar moeder en/of haar halfzus ( [aangeefster 1] ). Van bewuste beïnvloeding door derden is niet gebleken. Ook ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat sprake is geweest van onbewuste beïnvloeding van buitenaf, ten gevolge waarvan aangeefster onbetrouwbare verklaringen heeft afgelegd.
Ten slotte heeft de raadsvrouw betoogd dat aangeefster, door de omgeving waarin zij is opgegroeid, meer kennis en ervaring had met betrekking tot seksualiteit dan leeftijdsgenoten, waardoor zij in staat was over seksuele handelingen te verklaren. Ook ziet de verdediging als contra-indicaties voor de betrouwbaarheid van haar verklaringen dat zij in het verleden nooit opvallend (afwijkend) gedrag heeft getoond en dat zij pas na ruim zeven jaar over het misbruik is gaan verklaren, terwijl zij daartoe voldoende gelegenheid had gehad. [19]
In zedenzaken is het niet ongebruikelijk dat slachtoffers soms pas jaren later in staat zijn te verklaren over wat hen is overkomen, zodat het misbruik in de tussentijd voor de buitenwereld verborgen blijft. Om die reden vangt bijvoorbeeld de wettelijke verjaringstermijn voor sommige zedendelicten pas aan op het moment dat een slachtoffer de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt. Het is, anders dan door de verdediging betoogd, geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen te twijfelen. Dat aangeefster mogelijk meer kennis had over seksualiteit dan een gemiddelde leeftijdsgenoot maakt dat niet anders.
Het voorgaande overziend komt de rechtbank - overeenkomstig de conclusies van deskundige Wolters - tot het oordeel dat de verklaringen van aangeefster in aanzienlijke mate consistent zijn en dat zij geen grote tegenstrijdigheden bevatten. Aangeefster heeft ook zeer uitgebreid en op belangrijke onderdelen gedetailleerd verklaard over het misbruik en ook de verhorende verbalisanten gecorrigeerd op momenten dat zij onjuiste aannames of uitspraken deden tijdens het verhoor. Het dossier en dat wat verder in deze zaak aan de orde is gekomen geeft verder geen enkel aanknopingspunt voor de suggestie van de verdediging dat aangeefster valse verklaringen over het misbruik heeft afgelegd, omdat haar moeder wraak wil nemen op verdachte of omdat aangeefster meer vrijheden wilde dan verdachte haar toestond. De rechtbank acht de verklaringen dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Het steunbewijs
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verklaringen van aangeefster voldoende steun vinden in ander bewijs in het dossier. Volgens vaste jurisprudentie met betrekking tot het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gerelateerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Enerzijds is de verklaring van aangeefster alleen dus onvoldoende, maar anderzijds is het niet noodzakelijk dat het springende punt - het misbruik - steun vindt in een ander bewijsmiddel. Voldoende is dat de verklaring van aangeefster steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat deze verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron dan de verklaring van aangeefster.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van aangeefster in ieder geval op de navolgende onderdelen steun vinden in het dossier. In de eerste plaats heeft aangeefster verklaard dat zij van haar vader het misbruik moest ontkennen tegenover haar moeder als deze daar iets over zou vragen en dat deze situatie zich niet lang daarna heeft voorgedaan aan de Vondelkade. [20] Zowel deze gebeurtenis als de genoemde locatie vindt bevestiging in een verklaring die haar moeder, [getuige 2] , bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. [21]
In de tweede plaats heeft aangeefster verklaard dat een zekere [naam 1] bij haar moeder had geslapen, dat verdachte hem niet vertrouwde en dat zij toen naar een vrouwelijke dokter in de AA-landen moest, die naar haar popolla (de rechtbank begrijpt: haar vagina) ging kijken of alles goed was. Zij snapte niet waarom zij daar heen moest, omdat hij haar zelf aanraakte. [22] Dat dit doktersbezoek heeft plaatsgevonden en dat verdachte deze [naam 1] wantrouwde bevestigt hij in zijn verklaring bij de politie. [23]
Ten derde heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar een film heeft laten zien waarop zichtbaar was dat haar vader en moeder seks met elkaar hebben. [24] Haar moeder heeft het bestaan van deze film bevestigd, [25] evenals verdachte, die verder heeft verklaard dat aangeefster de film heeft gezien (zij het dat hij heeft verklaard dat dit onder andere omstandigheden is gebeurd dan aangeefster stelt). [26]
De rechtbank stelt vast dat ook op andere onderdelen van de verklaringen van aangeefster steun in het dossier te vinden is. [27] De rechtbank wijst er in dit verband op dat deskundige Wolters heeft opgemerkt dat de verklaringen van aangeefster, voor zover die zijn te toetsen aan andere verklaringen of gegevens in het dossier, bijna zonder uitzondering juist zijn. [28] De rechtbank zal deze onderdelen niet verder bespreken nu zij reeds op grond van de hiervoor genoemde bevestigingen van haar verklaringen van oordeel is dat die voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht op grond van het voorgaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Overweging met betrekking tot het onder 4 laste gelegde feit
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. De rechtbank gaat daarbij uit van de juistheid van de verklaring van [aangeefster 2] dat deze mishandeling op de dinsdag in de vakantie heeft plaatsgevonden, derhalve op 21 februari 2017. Op de in de letselrapportage genoemde data van 22 februari 2017 respectievelijk 22 maart 2017 zal de rechtbank geen acht slaan nu het letselrapport in zoverre innerlijk tegenstrijdig is en de datum van 22 maart 2017 bovendien ten tijde van het opmaken van het rapport nog in de toekomst lag en dus onmogelijk juist kan zijn.
1. Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met [aangeefster 2]
, d.d. 6 maart 2017, p.34;
2. Een proces-verbaal van bevindingen, betreffende verhoor getuige [aangeefster 2]
d.d. 14 maart 2017, p.58;
3. Een schriftelijk stuk, te weten een letselrapportage betreffende [aangeefster 2] ,
opgemaakt d.d. 4 maart 2017 door [naam 2] , forensisch arts, p.17-19;
De rechtbank gebruikt dit schriftelijke stuk uitsluitend voor het bewijs voor zover daarin
het letsel van [aangeefster 2] wordt beschreven.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 oktober 2019, voor zover inhoudende de
bekennende verklaring van verdachte.
Overweging met betrekking tot de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten
De verklaringen van aangeefster
[aangeefster 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1994 (hierna: aangeefster) heeft op 23 maart 2017 aangifte gedaan van seksueel misbruik door haar stiefvader (verdachte). [29] Zij heeft in haar daaraan voorafgaande getuigenverhoor van 16 maart 2017 onder meer verklaard dat zij dit misbruik eerder heeft aangekaart bij haar moeder en haar begeleiders. [30] Bij dit verhoor zijn stukken gevoegd van Jeugdbescherming Overijssel, waaruit kan worden opgemaakt dat aangeefster in 2011 heeft verteld dat verdachte haar had aangerand en betast. [31] Verder bevat het dossier een proces-verbaal van bevindingen betreffende een 'informatief gesprek zeden' dat aangeefster op 27 februari 2013 heeft gevoerd bij de politie. [32] Aangeefster is na haar aangifte aanvullend gehoord door de politie op 18 mei 2017 en bij de rechter-commissaris op 14 november 2017 en 9 januari 2018 en op 5 juli 2018.
Zij heeft in haar getuigenverhoor op 16 maart 2017 verklaard dat zij met haar moeder op meerdere adressen heeft gewoond en dat verdachte in beeld is gekomen toen zij aan [adres 3] woonde en acht of negen jaar was. Het is begonnen toen zij bij hem op schoot zat en tegen hem zei dat ze hem lief vond. Een paar dagen daarna gingen ze een stukje rijden en moest zij hem op een parkeerplaats aftrekken. Zij was toen negen jaar. Het aftrekken in de auto is in totaal drie keer gebeurd, met tussenpozen van maanden. Het bleef alleen bij aftrekken tot zij tien jaar werd. Vanaf haar tiende werd zij door verdachte vaginaal gepenetreerd. Ook dat gebeurde drie keer; de eerste keer in de kelder bij de moeder van verdachte thuis. Er was sprake van zoenen, beffen en bovenop elkaar liggen.
Daarna gebeurde het éénmaal in de auto en éénmaal bij een vriend van verdachte, genaamd [naam 3] . [33]
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
De verdediging heeft, net als ten aanzien van [aangeefster 2] , de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster betwist, waarbij is gewezen op verschillende inconsistenties in haar verklaringen met betrekking tot - voornamelijk - de aard van de seksuele handelingen, de locaties waar en de periodes waarin deze zouden hebben plaatsgevonden. [34]
In de hiervoor reeds genoemde rapporten c.q. stukken heeft deskundige Wolters ook over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangeefster 1] gerapporteerd. De deskundige plaatst bij die verklaringen enkele kanttekeningen. Hij merkt op dat er één tegenstrijdigheid in die verklaringen zit, namelijk een incident dat aangeefster in 2017 - anders dan in 2013 - aan een ander dan verdachte toeschrijft. Daarnaast bevat haar verklaring in 2017 twee nieuwe elementen ten opzichte van 2013. Bij de verklaringen die aangeefster bij de rechter-commissaris heeft afgelegd plaatst de deskundige de kanttekeningen dat deze niet geheel consistent en over het algemeen weinig gedetailleerd zijn. [35]
De rechtbank constateert net als de raadsvrouw en de deskundige dat de verklaringen van aangeefster op onderdelen van elkaar afwijken en dat deze niet op alle onderdelen even gedetailleerd zijn. De rechtbank kan zich niettemin verenigen met het oordeel van de deskundige dat de verklaringen die aangeefster in 2013 in het informatieve gesprek en in 2017 bij haar politieverhoor heeft afgelegd in grote mate consistent zijn, en dat
de verschillen tussen deze verklaringen kunnen worden verklaard door een aantal factoren, te weten de chaotische leefsituatie en de mentale toestand van aangeefster in 2013, de onvolledigheid van het informatieve gesprek, door interferentie door soortgelijke misbruikervaringen met anderen en door de tijd die was verstreken tussen de gebeurtenissen en het moment dat daarover verklaard is. [36] De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat deze verschillen niet meebrengen dat aan de betrouwbaarheid van de verklaringen over het misbruik moet worden getwijfeld. [37]
De raadsvrouw heeft daarnaast andere omstandigheden benoemd die volgens de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster aantasten. Daarbij is gewezen op de persoonlijkheidsproblematiek van aangeefster ten tijde van haar 'disclosure' in 2011 en 2013. [38]
De rechtbank heeft uit het dossier afgeleid dat aangeefster ten tijde van de disclosure te kampen had met ernstige persoonlijkheidsproblematiek, voortvloeiend uit een zeer belaste levensgeschiedenis, waarbij mogelijk sprake is geweest van misbruik door verschillende mannen. De rechtbank heeft dit bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van haar verklaringen betrokken in die zin dat met die verklaringen behoedzaam moet worden omgegaan. Nu aangeefster blijkens het dossier ten tijde van haar verklaring in 2017 aanzienlijk stabieler was en zij toen in grote lijnen consistent met haar eerdere verklaring heeft verklaard, kan aan de verklaring ten tijde van de disclosure niet iedere waarde worden ontzegd. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat aangeefster met betrekking tot één specifiek incident - ten voordele van verdachte - haar eerdere verklaring in 2017 heeft veranderd in die zin dat dit incident zich heeft voorgedaan met een ander dan verdachte, en dat de deskundige deze wijziging in de verklaring verklaarbaar acht.
Verder is door de raadsvrouw gewezen op aangeefsters kennis en ervaring op het gebied van seksualiteit, op de mogelijkheid van beïnvloeding en op de omstandigheid dat zij pas in 2017 aangifte heeft gedaan. De rechtbank overweegt hierover, onder verwijzing naar wat hiervoor ten aanzien van de verklaringen van aangeefster [aangeefster 2] is overwogen, dat zij daarin geen factoren ziet die aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen afdoen.
De rechtbank acht gezien vorenstaande geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster. Zij acht deze dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Het steunbewijs
De verklaringen van [aangeefster 1] vinden steun in de hierna te noemen bewijsmiddelen in het dossier.
In de eerste plaats heeft aangeefster over de eerste keer dat zij vaginaal is gepenetreerd door verdachte verklaard dat dit bij de moeder van verdachte (aangeefsters oma) gebeurde in de kelder. [39] Omdat oma heeft ontkend dat zij in een huis met kelder woonde, is aangeefster in haar aanvullende verhoor bij de politie hiernaar gevraagd. Zij heeft toen verklaard dat het niet om de huidige woning van oma ging, maar om een andere woning en heeft daar een plattegrond van geschetst. [40] Op diezelfde dag is zij met de verhorende verbalisanten gaan rijden en heeft zij flats aangewezen in [straat] en verteld dat de woning van de moeder van verdachte op de eerste verdieping was en dat daaronder een kelder zat die je vanuit de woning zou moeten kunnen bereiken. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat haar oma op een adres in deze straat ingeschreven heeft gestaan van 2002 tot in 2008 - in welke periode het door aangeefster beschreven incident zich heeft voorgedaan - en dat deze woning was voorzien van een kelder. [41]
Ten tweede heeft aangeefster verklaard dat zij verdachte - buiten het misbruik om - nooit bloot heeft gezien [42] , wat verdachte bevestigt in zijn verklaring bij de politie. [43] Aangeefster weet echter specifieke kenmerken van verdachtes geslachtsdeel te beschrijven en verklaart dat hij een litteken heeft in de schaamstreek. [44] Ook deze kenmerken worden door verdachte bevestigd. [45]
De verklaring van verdachte dat aangeefster deze informatie van haar moeder ( [getuige 2] ) heeft gekregen, acht de rechtbank onaannemelijk, nu [getuige 2] juist heeft verklaard dat aangeefster zelf tegen haar over deze fysieke kenmerken is begonnen. [46]
In de derde plaats is voor het door aangeefster beschreven incident binnen [naam 4] , waarbij verdachte zijn hand op haar legde [47] enige steun te vinden in de verklaring van verdachte, die heeft verklaard dat de betreffende ontmoeting in de bezoekkamer heeft plaatsgevonden en dat hij toen enige tijd alleen met aangeefster is geweest. [48]
Ten slotte heeft aangeefster verklaard dat de laatste keer dat het misbruik heeft plaatsgevonden, zij toen met verdachte meubels ging ophalen bij een zekere [naam 3] . Ook hiervoor is steun te vinden. [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris bevestigd dat aangeefster daar meubels is gaan ophalen. [49]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de verklaringen van aangeefster over het misbruik door verdachte in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden in een voldoende concrete context worden geplaatst, zodat aan het wettelijke bewijsminimum is voldaan. De rechtbank acht op grond van die bewijsmiddelen niet alleen wettig, maar ook overtuigend bewezen dat verdachte de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 04 augustus 2013 tot 04 augustus 2015 in Zwolle en/of Kampen, telkens
met [aangeefster 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, door het meermalen, brengen van zijn penis in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen en/of in haar anus en/of mond;
2.
hij in de periode van 04 augustus 2015 tot 04 maart 2017 in Zwolle en/of Kampen telkens met [aangeefster 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, door meermalen, zijn penis in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen en/of in haar anus en/of mond te brengen;
3.
hij in de periode van 04 augustus 2008 tot 04 maart 2017 in Zwolle en/of Kampen, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [aangeefster 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, door meermalen, althans éénmaal
- haar te (tong)zoenen en/of
- haar aan te raken aan haar borsten en/of billen en/of vagina en/of schaamstreek en/of
- zich door haar te laten vastpakken bij zijn penis en/of
- met zijn penis te wrijven over haar vagina en/of schaamstreek;
4.
hij op 21 februari 2017 in Zwolle, [aangeefster 2] heeft mishandeld door haar met kracht meermalen met een riem op haar armen, benen en rug, te slaan;
5.
hij in de periode van 14 februari 2003 tot 14 februari 2006 in Zwolle, met [aangeefster 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1994, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam door het brengen van zijn penis in haar vagina;
6.
hij de periode van 14 februari 2003 tot 14 februari 2012 in Zwolle, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [aangeefster 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1994, door meermalen:
- haar hand op/om zijn penis te leggen en zich vervolgens door haar te laten aftrekken en/of
- haar borsten en/of billen en/of vagina en/of schaamstreek aan te raken/te kussen/zoenen en/of likken en/of
- zijn penis in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen te brengen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5, en 6 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 244, 245, 249 en 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
feit 3
het misdrijf:
Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
feit 4
het misdrijf:
Mishandeling.
feit 5
het misdrijf:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
in (deels) eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 Sr begaan met
feit 6
het misdrijf:
Ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor
de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij een contactverbod met [aangeefster 2] en [aangeefster 1] gevorderd voor de duur van vijf jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in het geval de rechtbank tot een veroordeling zou komen, bepleit om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel met daaraan te koppelen voorwaarden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Daarbij is het volgende van belang.
Verdachte heeft zowel zijn dochter als zijn stiefdochter jarenlang op vergaande wijze, tot penetratie op meerdere manieren aan toe, seksueel misbruikt. Zij waren vijf respectievelijk negen jaar oud toen het begon en met name het misbruik van de dochter vond met grote regelmaat plaats. Hoewel de stiefdochter minder vaak is misbruikt door verdachte, is in haar geval bijzonder kwalijk dat verdachte haar tot seksuele handelingen heeft gedwongen, terwijl hij wist van haar belaste voorgeschiedenis en kwetsbaarheid. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers op grove wijze geschonden.
Het is algemeen bekend dat jonge misbruikslachtoffers lange tijd op diverse vlakken ernstige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is aangedaan. Dat geldt temeer als - zoals hier het geval is - het misbruik heeft plaatsgevonden door iemand uit hun directe omgeving in wie zij juist hun vertrouwen moeten kunnen stellen. In het geval van de dochter was het zelfs haar vader die in plaats van voor haar te zorgen en haar te beschermen haar op grove wijze misbruikte. Uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaringen en uit stukken die ter onderbouwing van hun vorderingen zijn overgelegd komt naar voren dat de feiten ook in deze concrete gevallen een diepe impact hebben gehad op de levens van beide slachtoffers; zij hebben ook nu nog behandeling en begeleiding nodig in hun dagelijkse leven. De rechtbank rekent deze feiten verdachte bijzonder zwaar aan. Naast het seksueel misbruik wordt verdachte veroordeeld voor het mishandelen van [aangeefster 2] door haar meermalen met een riem te slaan. Ook dit feit getuigt van een miskenning van haar lichamelijke integriteit. Strafverzwarend hierbij is dat verdachte de riem, tijdens een ruzie in huis, bewust uit een andere kamer heeft opgehaald om zijn dochter fysiek af te straffen voor in zijn ogen ontoelaatbaar gedrag.
In alle gevallen heeft verdachte een (stief)vader onwaardig gedrag vertoond. In plaats van zijn (stief)dochters veilig te helpen opgroeien tot evenwichtige volwassenen, heeft hij hun onschuld afgepakt en hen fysiek, maar met name geestelijk zwaar beschadigd. Verdachte wordt, alles overziend, veroordeeld voor een samenstel van zeer ernstige feiten waarvoor alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
De rechtbank heeft gezien dat, blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 september 2019, verdachte niet eerder voor een zedenmisdrijf met justitie in aanraking is gekomen. Wel is verdachte eerder veroordeeld voor onder meer diefstal, openlijk geweld en overtreding van de Opiumwet, zodat artikel 63 Sr. van toepassing is. De rechtbank zal deze eerdere veroordelingen niet ten nadele van verdachte meewegen in de strafmaat, nu het andersoortige feiten betreffen die langer dan vijf jaren geleden hebben plaatsgevonden.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op psychologisch onderzoek naar verdachte, waarvan op 20 juli 2017 rapport is opgemaakt door GZ-psycholoog H. Mertens. Hoewel vooropgesteld moet worden dat het onderzoek onvolledig is geweest, omdat onder andere geen referentenonderzoek heeft kunnen plaatsvinden nu verdachte die niet wilde, komt uit het rapport naar voren dat bij verdachte vermoedelijk sprake is van laagbegaafdheid en dat het bestaan van ernstige psychopathologie onwaarschijnlijk is. Mede gelet op de ontkennende houding van verdachte heeft de psycholoog geen uitspraken kunnen doen over de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal, bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, ervan uitgaan dat de feiten verdachte volledig kunnen worden toegerekend.
De rechtbank heeft verder geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Gelet op de complexiteit van de zaak, waardoor de zaak langer dan gewenst heeft geduurd, zal de rechtbank hieraan geen gevolgen verbinden.
De rechtbank acht, alles afwegend, een gevangenisstraf voor de duur zoals door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden. De rechtbank acht het daarnaast aangewezen om een contactverbod in de vorm van een vrijheidsbenemende maatregel opleggen.
De rechtbank overweegt dat de - thans geschorste - voorlopige hechtenis van verdachte na vandaag mede komt te berusten op dit veroordelend vonnis. De rechtbank heeft naar aanleiding hiervan opnieuw een belangenafweging met betrekking tot de voorlopige hechtenis gemaakt, waarbij opmerking verdient dat het uitgangspunt dat verdachte zijn - eventuele verdere - berechting in vrijheid mag afwachten niet zonder meer nog heeft te gelden. Daaraan doet volgens rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens niet af dat het vonnis nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
Gelet op de aard, ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten en de daaruit voortvloeiende strafoplegging, is de rechtbank van oordeel dat het belang van verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis niet langer opweegt tegen het strafvorderlijke belang van het herleven van de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft bij haar afweging in aanmerking genomen dat niet is gebleken van bijzonder zwaarwichtige belangen betreffende de persoon van verdachte, die een ander oordeel zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis dan ook opheffen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[aangeefster 2] en [aangeefster 1]hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen, ieder voor zich, verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 50.000,- (zegge: vijftigduizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel kunnen worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen. Primair vloeit dit voort uit de door de raadsvrouw bepleite vrijspraken, subsidiair heeft zij betoogd dat de vorderingen te complex zijn om in de stafprocedure te behandelen en dat zij zodoende een onevenredige belasting van het strafgeding zouden opleveren. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde bedragen voor immateriële schade fors dienen te worden gematigd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van
[aangeefster 2]heeft betrekking op het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde. Ten laste van verdachte is onder deze feiten bewezenverklaard dat hij zijn minderjarige dochter (de benadeelde partij) gedurende een periode van drieënhalf jaar meermalen seksueel heeft misbruikt en dat hij haar eenmaal heeft mishandeld door haar met een riem te slaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan reeds op grond van de aard en de ernst van deze normschendingen worden aangenomen dat de benadeelde partij daardoor in haar persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Dat de benadeelde ten gevolge van de feiten geestelijk letsel heeft opgelopen - in de vorm van onder meer een posttraumatische stressstoornis - valt bovendien op te maken uit een ter onderbouwing van de vordering gevoegde brief van GZ-psycholoog drs. J.S. van der Linden van 19 november 2018. Dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten immateriële schade heeft geleden is voldoende aannemelijk geworden.
De vordering van
[aangeefster 1]heeft betrekking op het onder 5 en 6 bewezenverklaarde. Ten laste van verdachte is onder deze feiten bewezenverklaard dat hij zijn minderjarige stiefdochter (de benadeelde partij) in de periode van 14 februari 2003 tot en met 14 februari 2012 jaar meermalen seksueel heeft misbruikt. Ook voor deze vordering geldt naar het oordeel van de rechtbank dat reeds op grond van de aard en de ernst van deze normschendingen kan worden aangenomen dat de benadeelde partij daardoor in haar persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Ook bij deze vordering zijn stukken gevoegd ter onderbouwing, waaruit blijkt dat de benadeelde partij in de periode van 2008 tot 2016 is gediagnostiseerd met verschillende stoornissen en dat zij tussen 2012 en 2016 in behandeling is geweest bij Trajectum. In een psychodiagnostisch onderzoek van 25 maart 2019 wordt geconcludeerd dat de diagnoses uit het verleden nu niet (meer) kunnen worden gesteld, maar dat bij benadeelde niettemin sprake is van een van structurele persoonlijkheidsproblematiek, die (onder meer) wordt gekenmerkt door wantrouwen en achterdocht ten opzichte van anderen. Dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten immateriële schade heeft geleden is voldoende aannemelijk geworden.
Met betrekking tot de omvang van de geleden schade is de rechtbank, net als de raadsvrouw van verdachte, van oordeel dat de ter onderbouwing van de vorderingen gevoegde uitspraken uit de smartengeldgids niet in alle opzichten goed vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaken. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om bij het bepalen van de omvang van de schade gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank betrekt in haar schatting de (bewezenverklaarde) periode waarin en de frequentie waarmee het misbruik plaatsvond, de aard en ernst van het misbruik en de leeftijd die de slachtoffers hadden. Verder acht de rechtbank het van belang dat uit het strafdossier naar voren komt dat in het geval van de benadeelde partij [aangeefster 1] - ook los van het seksueel misbruik door verdachte - sprake is van een zeer belaste voorgeschiedenis betreffende onder meer seksueel misbruik door een ander of anderen dan verdachte en een zeer moeizame relatie met haar moeder. Dat brengt mee dat niet de volledige gevorderde schade die [aangeefster 1] heeft geleden ten gevolge van haar voorgeschiedenis aan verdachte kan worden toegerekend. Deze is, ook blijkens de gegeven onderbouwing, ook aan andere factoren toe te rekenen. Na het afwegen van voormelde factoren ziet de rechtbank redenen om wat betreft de omvang van de schade te differentiëren tussen beide benadeelde partijen. Zij zal de immateriële schade van [aangeefster 2] begroten op € 20.000,- en de immateriële schade van [aangeefster 1] op € 5.000,-. Voor het meer gevorderde zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft ten aanzien van beide vorderingen gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1, 2, 3 en 4 ( [aangeefster 2] ), respectievelijk 5 en 6 ( [aangeefster 1] ) is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 38v, 38w en 57 Sr. Alle artikelen zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
feit 3
het misdrijf:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
feit 4
het misdrijf:
mishandeling.
feit 5
het misdrijf:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
in (deels) eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 Sr begaan met
feit 6
het misdrijf:
ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

maatregel

- legt op een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid;
- beveelt dat verdachte zich gedurende een periode van vijf jaren onthoudt van contact met [aangeefster 2] en [aangeefster 1] ;
- beveelt dat dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis voor de duur van 14 dagen zal worden toegepast;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster 2](feiten 1, 2, 3 en 4) van een bedrag van
€ 20.000,-te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten 1, 2, 3 en 4 tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,-te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 135 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster 1](feiten 5 en 6) van een bedrag van
€ 5.000,-te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2012;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.000,-,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2012 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast, Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
voorlopige hechtenis
-
heft opde schorsing van de voorlopige hechtenis per heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mrs. S. Taalman en
V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2019.
Buiten staat
Mr. Van der Maden en mr. Taalman zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland, onderzoek ONRBC17402 IJS BRAMEN. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen, betreffende een informatief gesprek zeden d.d. 6 maart 2017 met [aangeefster 2] (hierna: informatief gesprek), p.33.
3.Informatief gesprek, p.34 en proces-verbaal van bevindingen, betreffende een verhoor van getuige [aangeefster 2] d.d. 14 maart 2017 (hierna: verhoor 14 maart 2017), p.51.
4.Verhoor 14 maart 2017, p.66.
5.Informatief gesprek. p.35 en verhoor 14 maart 2017, p.64.
6.Informatief gesprek, p.34 en 36 en verhoor 14 maart 2017, p.64 en 66.
7.Verhoor 14 maart 2017, p.67
8.Informatief gesprek, p.34 (definiëring van 'van voren' en 'van achteren') en verhoor 14 maart 2017, p.51.
9.Verhoor 14 maart 2017, p.70.
10.Verhoor 14 maart 2017, p.71-72.
11.Informatief gesprek, p.34.
12.Pleitnota, alinea's 13-40.
13.Pleitnota, alinea 57-59.
14.Een schriftelijke stuk, te weten een rapportage betreffende een onderzoek naar de verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] in de zaak tegen verdachte, als losse bijlage bij het dossier gevoegd, p.10.
15.Vgl. informatief gesprek, p.34-35 met verhoor 14 maart 2017, p.65, waar zij [adres 2] in Zwolle respectievelijk Kampen als locatie van het eerste anale misbruik noemt.
16.idem, p.9.
17.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] p.161.
18.Processen-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 3] , p.141-150, [getuige 4] , p.151-158, [getuige 1] , p.159-164.
19.Pleitnota, alinea 60-67.
20.Verhoor 14 maart 2017, p.75.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 19 februari 2018, als losse bijlage in het dossier gevoegd, p.4.
22.Informatief gesprek, p.36.
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 april 2017, p.479.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [aangeefster 2] d.d. 27 november 2017, als losse bijlage bij het dossier gevoegd, p.36 en 39.
25.Processen-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 23 januari 2018, p.6, respectievelijk d.d. 19 februari 2018, als losse bijlage in het dossier gevoegd, p.1-2.
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 april 2017, p.502.
27.Het requisitoir van de officier van justitie vermeldt naast de door de rechtbank besproken onderdelen, nog vijf onderdelen op p.6-8. Daarbij gaat het voornamelijk om bevestigingen dat er op verschillende momenten gelegenheid heeft bestaan voor misbruik.
28.Een schriftelijke stuk, te weten een rapportage betreffende een onderzoek naar de verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] in de zaak tegen verdachte, als losse bijlage bij het dossier gevoegd, p.10.
29.Proces-verbaal van aangifte, p.98-101.
30.Proces-verbaal van verhoor getuige [aangeefster 1] d.d. 16 maart 2017 (h), p.90-91.
31.Schriftelijk stuk, p.96-97.
32.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden d.d. 27 februari 2013, p.104-106.
33.Verhoor van 16 maart 2017, p.86-89.
34.Pleitnota, alinea's 82-96.
35.Een schriftelijke stuk, te weten een rapportage betreffende een onderzoek naar de verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] in de zaak tegen verdachte, als losse bijlage bij het dossier gevoegd, p.22-23.
36.idem.
37.idem.
38.Pleitnota, alinea's 97-100.
39.Verhoor van 16 maart 2017, p.93.
40.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [aangeefster 1] , p.110 en 112 (plattegrond).
41.Proces-verbaal, p.113-114.
42.Verhoor van 16 maart 2017, p.93.
43.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 april 2017, p.503.
44.Verhoor van 16 maart 2017, p.93.
45.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 april 2017, p.507.
46.Processen-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 23 januari 2018, p.3.
47.Verhoor van 16 maart 2017, p.90.
48.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 april 2017, p.496.
49.Processen-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 23 januari 2018, p.6, respectievelijk d.d. 19 februari 2018, als losse bijlage in het dossier gevoegd, p.1-2.