Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 april 2019;
- het proces-verbaal van comparitie van 3 juli 2019, met aangehecht de brief van mr. Verstegen van 29 juli 2019 en de brief van mr. Richter van 30 juli 2019.
2.De feiten
opgegeven meerwerk
naar opdrachtgever sturen, zodat hij de factuur rechtstreeks kan voldoen
in financieel uitkomt, dit in samenspraak met [A]
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
De datum van de oplevering zal bij de overeenkomst van aanneming in onderling overleg tussen de opdrachtgever en opdrachtnemer worden vastgesteld, met een maximale duur van 10 kalendermaanden na start werk (…).”Verder wijst [Y] op de aanneemovereenkomst waarin bij
Aanvang en uitvoeringsduuris opgenomen
nader te bepalen.Volgens [Y] betekent het feit dat er geen concrete bouwtermijn is overeengekomen, dat de termijn dan maximaal 10 kalendermaanden bedraagt. De bouw is gestart op 6 april 2017 en is pas op 13 juni 2018 opgeleverd, zodat de maximale termijn is overschreden en [X] (op basis van 0.12 TO) een gefixeerde schadevergoeding van € 250,= per kalenderdag verschuldigd is geworden. De rechtbank overweegt het volgende.
´binnen 14 dagen na heden’gesteld waarbinnen nog zonder bijkomende kosten kon worden voldaan. Uit deze formulering van de termijn blijkt niet dat de veertiendagen termijn pas gaat lopen vanaf de dag na ontvangst van de brief. De formulering van de termijn is daarom in strijd met het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW, zoals uitdrukkelijk blijkt uit hetgeen door de Hoge Raad is bepaald in haar arrest van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704). Dit leidt ertoe dat de buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen.
5.De beslissing
a) een hoofdsom van € 173.243,49 (honderddrieënzeventigduizend tweehonderddrieënveertig euro en negenenveertig eurocent);