ECLI:NL:RBOVE:2019:3885

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
8068666 \ CV EXPL 19-3401
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning wegens huurachterstand met getroffen regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een kort geding betreffende een vordering tot ontruiming van een woning. De eiser, die in persoon procedeerde, had een huurovereenkomst gesloten met twee gedaagden, waarbij gedaagde sub 1 niet verschenen was en gedaagde sub 2 wel. De eiser vorderde ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van circa € 1.600,-. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 oktober 2019 zijn de partijen tot een regeling gekomen, die in het vonnis is opgenomen. De afspraken hielden in dat de huurovereenkomst per 30 november 2019 zou eindigen, dat de achterstallige huur tot en met oktober 2019 zou worden verrekend met de waarborgsom, en dat gedaagde sub 1 de huur voor november 2019 in termijnen zou aflossen. De kantonrechter heeft deze afspraken als gewijzigde eis van de eiser aangemerkt en het vonnis conform deze afspraken gewezen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot ontruiming van gedaagde sub 2 niet onrechtmatig of ongegrond was, aangezien gedaagde sub 2 de woning al enige tijd niet bewoonde en geen huur meer betaalde. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen en gedaagde sub 2 veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de kosten van het exploot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ontruiming direct kan plaatsvinden, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 8068666 \ CV EXPL 19-3401 (sd)
Vonnis in kort geding van 18 oktober 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen

2 [gedaagde sub 2] ,

gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde sub 2] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 oktober 2019,
- het faxbericht van [gedaagde sub 1] van 10 oktober 2019 met een kopie van de huurovereenkomst,
- de mondelinge behandeling van 11 oktober 2019,
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] ,
- het tegen [gedaagde sub 2] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 15 februari 2019 een huurovereenkomst gesloten, ingaande op 6 maart 2019 en lopende tot en met 5 maart 2021 met betrekking tot de woning met aanhorigheden aan [het adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2.
Thans is er een huurachterstand van circa € 1.600,-.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 13.764,00 (bestaande uit € 1.588,- aan achterstallige huur en € 12.176,- aan toekomstige maandelijkse huurtermijnen) en hen te veroordelen de woning per omgaande te verlaten. [eiser] vordert daarnaast een bedrag van € 200,- ter zake kosten van de dagvaarding.
3.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer. [gedaagde sub 2] is niet verschenen.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde sub 1] en [eiser] zijn bij gelegenheid van de mondelinge behandeling tot overeenstemming gekomen. De tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] gemaakte afspraken houden het volgende in:
- de huurovereenkomst eindigt op 30 november 2019.
- de achterstallige huur tot en met oktober 2019 wordt verrekend met de door [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 2] betaalde waarborgsom.
- [gedaagde sub 1] lost de huur voor de maand november 2019 van € 750,- in termijnen van
€ 50,- per maand af. De eerste betaling vindt uiterlijk eind december 2019 plaats.
- [eiser] en [gedaagde sub 1] dragen ieder de eigen proceskosten.
- [eiser] en [gedaagde sub 1] verlenen elkaar na betaling van het bedrag van € 750,- over en weer finale kwijting aangaande dit geschil en hebben dan niets meer van elkaar te vorderen.
De kantonrechter zal deze overeenstemming aanmerken als gewijzigde eis van [eiser] .
4.2.
De kantonrechter zal vonnis wijzen conform de door [gedaagde sub 1] en [eiser] ter zitting gemaakte afspraken. De afspraken worden opgenomen in de beslissing.
4.3.
[gedaagde sub 2] is niet ter zitting verschenen. De kantonrechter stelt voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een ingrijpende en meestal onomkeerbare maatregel is. Gezien de ernst van de gevolgen voor de betrokken huurder kan daarom een ontruiming bij wijze van voorlopige voorziening slechts worden uitgesproken, indien het voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter (wanneer zijn oordeel wordt gevraagd) de huurder tot ontruiming zal veroordelen.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is. [gedaagde sub 2] bewoont de woning al een aantal maanden niet en betaalt geen huur meer. Gelet hierop komt de vordering tot ontruiming de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal die dan ook worden toegewezen. De vordering ter zake van de achterstallige huur ad € 66,- tot en met augustus 2019 zal worden toegewezen, de vordering ter zake van de huur voor de maanden september en oktober 2019 zal worden afgewezen, nu deze huur is verrekend met de waarborgsom, en [gedaagde sub 2] zal worden veroordeeld tot betaling van de huur voor november 2019 ad € 750,- als na te melden.
4.5.
Omdat niet duidelijk is of en wanneer het gehuurde opnieuw verhuurd zal worden en tegen welke prijs, kan de omvang van de schade per 1 december 2019 op dit moment niet worden begroot.
De kantonrechter acht gelet daarop geen termen aanwezig om [gedaagde sub 2] in het kader van dit kort geding te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan de huur bij wijze van schadevergoeding wegens voortijdige ontruiming van het gehuurde.
4.6.
[gedaagde sub 2] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de gevorderde explootkosten van € 103,10.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van
[gedaagde sub 1]:
5.1.
bepaalt op grond van de tussen partijen bereikte overeenstemming dat:
- de huurovereenkomst eindigt op 30 november 2019;
- de achterstallige huur tot en met oktober 2019 wordt verrekend met de aan [eiser] betaalde waarborgsom;
- [gedaagde sub 1] de huur voor de maand november 2019 van € 750,- aflost in termijnen van
€ 50,- per maand, waarbij de eerste betaling uiterlijk eind december 2019 plaatsvindt;
- [eiser] en [gedaagde sub 1] ieder de eigen proceskosten dragen;
- [eiser] en [gedaagde sub 1] elkaar na voormelde verrekening en betaling over en weer finale kwijting aangaande dit geschil en hebben niets meer van elkaar te vorderen;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
ten aanzien van
[gedaagde sub 2]:
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning met aanhorigheden aan [het adres] te [woonplaats] te ontruimen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 66,-, dit zijnde de huurachterstand tot en met augustus 2019;
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling aan [eiser] van € 750,- zijnde de huur over de maand november 2019, met dien verstande dat hij hiervan zal zijn bevrijd indien en voor zover [gedaagde sub 1] voormeld bedrag aan [eiser] zal hebben betaald;
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de kosten van het exploot van € 103,10,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2019.