ECLI:NL:RBOVE:2019:3809

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 oktober 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
C/08/236668 / FA RK 19-2056
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag uit voogdij en toekenning gezag aan ouders over minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 oktober 2019 een beschikking gegeven inzake het verzoek tot ontslag uit de voogdij over de minderjarige [C], geboren in 2016. De gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (GI) had verzocht om ontslag uit de voogdij, ten gunste van de ouders, die inmiddels meerderjarig zijn en gezamenlijk het gezag over hun kind willen uitoefenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de vader, die ten tijde van de geboorte van [C] minderjarig waren, inmiddels beiden meerderjarig zijn en dat er geen contra-indicaties zijn voor het gezamenlijk uitoefenen van het gezag. De rechtbank heeft het verzoek van de GI gelezen als een verzoek om de GI te ontslaan uit de voogdij en de ouders te belasten met het gezag over [C]. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bezwaren zijn tegen het verzoek en dat toewijzing in het belang van [C] is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het gezag van de ouders over [C] ingaat op de dag na verzending van de beschikking. De rechtbank heeft de GI ontslagen uit de voogdij en de ouders het gezamenlijk gezag over [C] toegekend. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. L.M. Rijksen, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier C. van Leeuwen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Zwolle
Zaakgegevens : C/08/236668 / FA RK 19-2056

beschikking van 7 oktober 2019

in de zaak van
De gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Zwolle,
verzoeker ten aanzien van het verzoek tot ontslag uit de voogdij over de na te melden minderjarige,
en

[A] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [plaats 1] ,
verzoekster ten aanzien van het gezag over de na te melden minderjarige,
en

[B] , hierna te noemen de vader,

wonende te [plaats 1] .
verzoeker ten aanzien van het gezag over de na te melden minderjarige,
betreffende
[C], geboren [2016] te [plaats 2] , hierna te noemen [C] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan inzake het verzoek tot ontslag uit de voogdij over de genoemde minderjarige:

[A] ,

wonende te [plaats 1] ,
en

[B] ,

wonende te [plaats 1] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan ten aanzien van het gezag over genoemde minderjarige:
De gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Zwolle.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 22 augustus 2019, ingekomen bij de griffie op 26 augustus 2019;
- een emailbericht van G. Hoekstra van de GI van 24 september 2019;
- een emailbericht van M. van Eersel van de GI van 26 september 2019 met bijlagen;
- het mondelinge verzoek van de beide ouders ter zitting.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 30 september 2019.
Hierbij zijn verschenen:
- G. Hoekstra namens de GI,
- de moeder,
- de vader.
- I. Reiz namens de Raad,

De feiten

Uit de moeder, geboren [2000] , is [2016] te [plaats 2] geboren het minderjarige kind [C] , hierna te noemen [C] .
De moeder en de vader, die geboren is [1999] , waren ten tijde van de geboorte van [C] minderjarig.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 1 juni 2016 (lees: 1 juni 2017) is de GI belast met de voogdij over [C] , omdat de moeder op dat tijdstip door haar minderjarigheid onbevoegd was tot het gezag.
Deze beschikking is verbeterd op 14 augustus 2017.
[C] is door de vader erkend op 23 november 2016. De geslachtsnaam van [C] luidt sinds 8 februari 2019
[achternaam van B].
De vader is op 14 mei 2017 meerderjarig geworden.
De moeder is op 24 maart 2018 meerderjarig geworden.
De vader en de moeder zijn op 8 februari 2019 met elkaar gehuwd.

Het verzoekDe GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, haar op grond van 1:322, eerste lid, sub c, van het Burgerlijk Wetboek (BW) te ontslaan uit de voogdij over [C] , ten gunste van de moeder en de vader.

De GI wenst ontslagen te worden uit de voogdij over [C] , omdat de moeder en de vader gerechtigd zijn tot gezag en door hun meerderjarigheid bevoegd zijn tot gezag over [C] . Er zijn geen contra-indicaties waarom de beide ouders niet gezamenlijk met het gezag over [C] belast zouden kunnen worden.
De vader en de moeder hebben ter zitting verzocht gezamenlijk te worden belast met het gezag over [C] .

De beoordeling

De GI heeft zijn verzoek gegrond op artikel 1:322, eerste lid sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Omdat dit artikel alleen ziet op de situatie dat de voogdij, na ontslag van de huidige voogd, wordt overgenomen door een daartoe bevoegde persoon die zich schriftelijk bereid heeft verklaard om de
voogdijover te nemen en niet op deze situatie waarbij beide ouders belast dienen te worden met het gezag over hun kind, zal de rechtbank het verzoek lezen als een verzoek om de GI te ontslaan uit de voogdij over [C] en de tot gezag bevoegde moeder en vader te belasten met het gezag over [C] .
Artikel 1:253b, eerste lid, van het BW bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien de ouders van een kind niet met elkaar gehuwd zijn dan wel gehuwd zijn geweest en zij het gezag niet gezamenlijk uitoefenen, de moeder uit wie het kind is geboren van rechtswege het gezag over het kind alleen uitoefent, tenzij zij bij haar bevalling onbevoegd tot het gezag was. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde moeder die ten tijde van haar bevalling onbevoegd was tot het gezag, dit van rechtswege verkrijgt op het tijdstip waarop zij daartoe bevoegd wordt, tenzij op dat tijdstip een ander met het gezag is belast.
Als gevolg van de minderjarigheid van de moeder ten tijde van de geboorte van [C] was zij op grond van artikel 1:246 BW onbevoegd tot de uitoefening van het gezag over [C] . Op grond van artikel 1:253q lid 3 BW is daarom de GI benoemd tot voogd. De moeder is inmiddels al langere tijd meerderjarig, zodat de grond van onbevoegdheid is vervallen. De moeder is inmiddels gehuwd met de vader, die [C] al eerder erkend heeft. De vader is gerechtigd en inmiddels ook bevoegd tot gezag.
Omdat op dit moment een voogd (de GI) het gezag over [C] uitoefent, kan de rechtbank op grond van artikel 1:253b lid 3 en lid 5, BW de ouders op hun verzoek met het gezag belasten, tenzij de rechtbank oordeelt dat gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van [C] zouden worden verwaarloosd.
De GI en de raad hebben niet van bezwaren tegen het verzochte doen blijken.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een afwijzingsgrond voor het verzochte en acht toewijzing van het verzochte in het belang van [C] . Dat betekent dat de GI zal worden ontslagen uit de voogdij en dat de moeder en de vader het gezag zullen verkrijgen over [C] .
Voor wat betreft de ingangsdatum van het gezamenlijk door de ouders uit te oefenen gezag over [C] , overweegt de rechtbank dat dit, nu deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, een aanvang neemt de dag nadat deze beschikking is verzonden (zie artikel 1:253p, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek).

De beslissing

De rechtbank:
I. met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank
van 1 juni 2016 (lees: 1 juni 2017), verbeterd op 14 augustus 2017:
ontslaat de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Zwolle als voogdes over
[C], thans genaamd
[C], geboren [2016] te [plaats 2] ;
II. bepaalt dat de moeder
[A], geboren [2000] te [plaats 2] , en de vader,
[B], geboren [1999] te [plaats 2] , met ingang van de datum na dagtekening verzending van deze beschikking het gezag over
[C], geboren [2016] te [plaats 2] , gezamenlijk zullen uitoefenen;
III. draagt de griffier op om aantekening van deze beschikking in het gezagsregister te doen;
IV. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.M. Rijksen, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van C. van Leeuwen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden