ECLI:NL:RBOVE:2019:3808

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
7929699 CV EXPL 19 – 4280
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming in kort geding op basis van huurachterstand en gesloten houden van restaurant

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding betreffende een vordering tot ontruiming van een bedrijfsruimte. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft de gedaagden, die een restaurant exploiteerden in het gehuurde pand, aangeklaagd wegens huurachterstand en het niet openhouden van het restaurant. De gedaagden hebben het pand sinds 1 februari 2019 gehuurd, maar hebben de huur voor de maanden juli en augustus 2019 niet betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden in verzuim zijn, omdat de huurverplichtingen niet zijn nagekomen en het restaurant niet open was, wat in strijd is met de huurovereenkomst.

De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, omdat het spoedeisend belang van de eiseres niet is betwist. De rechter heeft geoordeeld dat de tekortkomingen van de gedaagden in de huurbetaling en het niet openhouden van het restaurant voldoende grond bieden voor ontbinding van de huurovereenkomst. De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten. De rechter heeft ook bepaald dat de ontruiming binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moet plaatsvinden. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de eiseres direct kan overgaan tot ontruiming indien de gedaagden niet aan de veroordelingen voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknr. : 7929699 CV EXPL 19 – 4280
Datum : 28 augustus 2019

Vonnis in het kort geding van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eisende partij,
verder te noemen [eiseres] ,
gemachtigde mr. M.J. Ellenbroek,
tegen
1.
[gedaagde 1],
zonder bekende woon of verblijfplaats,
postadres [adres 1] [plaats 2] ,
zonder gemachtigde procederend,
en
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 1] ,
niet-verschenen,
gedaagde partij.
Eiseres zal hierna worden aangeduid met [eiseres] . Gedaagden zullen hierna ook respectievelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

Verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de beide dagvaardingen in kort geding van 1 augustus 2019. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019. Namens eiseres zijn verschenen mevrouw [A] en mevrouw [B] . Zij zijn bijgestaan door mr. Ellenbroek.
[gedaagde 1] is ook verschenen. [gedaagde 2] is niet verschenen.

Beoordeling

1. Gedaagden hebben met ingang van 1 februari 2019 van [eiseres] het bedrijfspand aan de [adres 2] te [plaats 1] gehuurd. Zij exploiteren in het gehuurde een restaurant, genaamd
[xxx]. De huur bedraagt € 1.210,00 inclusief btw per maand. De huur moet bij vooruitbetaling worden voldaan. In het huurcontract staat in artikel 1.4 dat de huurder verplicht is het gehuurde
voor publiek geopend te houden gedurende de ter plaatse gebruikelijke openingstijden. Op de huurovereenkomst zijn de gebruikelijke algemene voorwaarden van toepassing (ROZ-model juli 2003).
2. [gedaagde 2] is op 14 augustus 2019 niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend. De dagvaarding is op haar woonadres betekend. [gedaagde 1] is wel verschenen en heeft verweer gevoerd. De kantonrechter zal dit verweer hierna bespreken.
3. [gedaagde 1] heeft op de zitting toegegeven dat hij de huur over de maanden juli en augustus 2019 niet heeft betaald. Dat was omdat [eiseres] niet bereid was een afspraak met hem te maken om de mogelijkheid van een indeplaatsstelling te bespreken.
Naar het oordeel van de kantonrechter levert dit geen geslaagde opschorting op van de verplichting tot huurbetaling. De betaling van de maandelijks verschuldigde huur is immers niet afhankelijk van de bereidheid van de verhuurder een afspraak te maken voor een bespreking over een eventuele indeplaatsstelling. De tekortkoming van gedaagden op het punt van de huurbetaling is hiermee gegeven. Weliswaar heeft [gedaagde 1] zich bereid verklaard de achterstallige huur meteen te voldoen, maar dat kan zijn tekortkoming nu en in het verleden niet wegpoetsen.
4. [gedaagde 1] heeft ter zitting toegegeven dat het restaurant al enige maanden is gesloten. Dat is, zo heeft hij ter zitting verteld, vanwege persoonlijke omstandigheden. De kantonrechter stelt vast dat partijen in het huurcontract hebben afgesproken dat het restaurant gedurende de gebruikelijke openingstijden open moet zijn. Daaraan houdt [gedaagde 1] zich niet en ook dat levert een tekortkoming op. Nakoming van de verplichting het restaurant open te houden is, wat het betreft het verleden, blijvend onmogelijk, zodat gedaagden in verzuim zijn. De verhuurder heeft er belang bij dat het verhuurde pand in gebruik blijft.
5. Beide tekortkomingen zullen, naar mag worden aangenomen, in een gewone procedure tot de ontbinding van de huurovereenkomst leiden. Dat [gedaagde 1] vanwege persoonlijke omstandigheden het restaurant niet open heeft gehouden staat aan de ontbinding van de huurovereenkomst niet in de weg, omdat voor die ontbinding geen toerekening is vereist. Dit volgt uit artikel 6:265 BW. Dit artikel bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de andere partij de bevoegdheid verschaft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden. Van de in dit artikel op deze hoofdregel genoemde uitzondering (kort gezegd: de tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding niet) is niet gebleken.
6. Het spoedeisend belang aan de kant van [eiseres] is niet bestreden en staat overigens ook voldoende vast. Uit het vorenstaande volgt dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar is.
7. Wat betreft de huurbetaling staat vast dat de maanden juli en augustus 2019 niet zijn betaald. De kantonrechter zal gedaagden hoofdelijk veroordelen tot betaling van de huur tot de dag van de ontruiming. Voor toewijzing in kort geding van de contractuele boete van € 300,00 per maand bestaat geen grond, omdat het spoedeisend belang op dit punt ontbreekt. In het petitum van de dagvaarding wordt ook de contractuele rente gevorderd, maar dit onderdeel van de vordering is niet toegelicht en onderbouwd. Wellicht heeft [eiseres] de contractuele rente en boete op één hoop geveegd. Hoe dat ook zij, de kantonrechter zal geen contractuele rente toewijzen. Wel de eveneens gevorderde (gewone) wettelijke rente. Voor toewijzing van de wettelijke handelsrente is geen grond aangevoerd.
8. Gedaagden dienen als verliezende partij eveneens hoofdelijk in de proceskosten te worden veroordeeld. Die kosten bedragen € 83,52 en € 86,40 explootkosten, € 486,00 griffierecht, € 480,00 salaris gemachtigde en € 120,00 nakosten. In totaal € 1.255,92.

De beslissing

De kantonrechter:
1. veroordeelt beide gedaagden om binnen veertien dagen na de dag van de betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] te verlaten en te ontruimen met al hetgeen van hen is, en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
2. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, met dien verstande dat als de één heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, om binnen veertien dagen na de dag van de betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen € 2.420,00 (huur juli en augustus 2019) en een bedrag van € 1.210,00 per maand vanaf 1 september 2019 tot de dag van de ontruiming, een en ander telkens vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf de eerste dag van de maand waarop de desbetreffende huurtermijn opeisbaar is tot de dag van de betaling;
3. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, met dien verstande dat als de één heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot op heden aan de kant van [eiseres] begroot op € 1.255,92 vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf de veertiende dag na vandaag, tenzij het bedrag van de proceskostenveroordeling binnen deze termijn is betaald;
4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het bijzijn van de griffier uitgesproken in de openbare terechtzitting van 28 augustus 2019.