ECLI:NL:RBOVE:2019:3776

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
08.067079.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbranding en vernieling door een zoon bij de woonwagen van zijn vader met bedreiging

Op 21 oktober 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man uit Hengelo, die in februari 2019 opzettelijk brand heeft gesticht bij de woonwagen van zijn vader. De man heeft zich ook schuldig gemaakt aan vernieling en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 februari 2019 brand heeft gesticht door kleding die met benzine was overgoten in brand te steken, wat leidde tot gemeen gevaar voor de woonwagen en de omgeving. Daarnaast heeft hij zijn vader bedreigd met de woorden dat hij met de auto door de wagen heen zou rijden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden en TBS met dwangverpleging, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn psychische toestand en het recidiverisico, een behandeling nodig heeft om verdere incidenten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.067079.19 (P)
Datum vonnis: 21 oktober 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] ,
thans verblijvende: PI Almelo te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 juli 2019, 19 augustus 2019 en 7 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.J. Jansen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. T. Geerdink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een ruit heeft vernield;
feit 2:brand heeft gesticht;
feit 3:[slachtoffer] heeft bedreigd;
feit 4:een magnetron heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 20 maart 2019 te Borne, opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit van een woning op/aan [adres 1] en/of een aquarium, in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [aangever] en/of [woningbouw vereniging]
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
hij op of omstreeks 13 februari 2019 te Borne, opzettelijk brand heeft gesticht
in/aan/nabij een woonwagen op/aan [adres 2] door open vuur in aanraking te brengen met kleding (die met benzine was besprekekeld/overgoten), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die kleding en/of bestrating en/of (een deel) de/die woonwagen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor die woonwagen en/of zich in de nabije omgeving zich
bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (in die woonwagen aanwezige) één of meer perso(o)n(en), in elke geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3
hij op of omstreeks 13 februari 2019 te Borne, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik rijd je met de auto door de wagen heen, ga maar vast in de keuken zitten" en/of "ik rie oe dwars door de wag'n heen!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
hij op of omstreeks 13 februari 2019 te Borne, opzettelijk en wederrechtelijk een magnetron, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1] .
Feit 1
4.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat het feit onder 1 bewezen kan worden verklaard.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen te weten:
1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 oktober 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2.
het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 20 maart 2019, opgenomen in een proces-verbaal van de politie, eenheid Oost Nederland, district Twente, nummer PL0600-2019121413 van 21 maart 2019, pagina’s 3 en 4.
Feiten 2 en 3
4.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de hem onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 2 voert de raadsman, zakelijk weergegeven, aan, dat bij verdachte het opzet op brandstichting van andere goederen dan zijn kleding en het (voorwaardelijk) opzet op levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor personen ontbreekt en er bovendien, gelet op de plaats waar de kleding in brand is gestoken, geen gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor anderen te duchten is geweest.
Met betrekking tot feit 3 voert de raadsman, zakelijk weergegeven, aan dat het wettig bewijs ontbreekt nu verdachte ontkent bedreigende woorden te hebben gebezigd en ook aangever bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij niet door verdachte is bedreigd. Verder voert de raadsman aan dat, indien bewezen is dat verdachte de in feit 3 genoemde uitlatingen heeft gedaan, daarmee niet bewezen is dat sprake is van bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), nu niet is voldaan aan het vereiste dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou laten dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Met betrekking tot de door aangever afgelegde verklaring ten aanzien van de feiten 2 en 3 voert de raadsman aan dat bij de waardering van het bewijs telkens dient te worden uitgegaan van hetgeen aangever daarover ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard en dat zijn bij de politie afgelegde verklaring als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt, te meer nu die verklaring niet door aangever is ondertekend.
Vorenstaande standpunten van de raadsman zijn door hem nader uiteengezet in de aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnota.
4.5
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zulks met uitzondering van het in feit 2 genoemde bestanddeel “levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen”, nu uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet, dan wel onvoldoende blijkt van bewijs voor deze strafverzwarende omstandigheden.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 2
Verdachte heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Op 13 februari 2019 heb ik zowel vóór als achter de aan [adres 2] staande woonwagen welbewust brand gesticht, door op beide plaatsen mijn kleding, nadat die met dieselolie was overgoten, in brand te steken. [2]
Feiten 2 en 3
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , houdt zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Ik doe aangifte van bedreiging en brandstichting, gepleegd door mijn zoon, [verdachte] . Vandaag 13 februari 2019 rond 16.10 uur werd ik door mijn vrouw gebeld.
Zij vertelde mij, dat [verdachte] was doorgedraaid. Hij was bij ons thuis in de woonwagen aan [adres 2] . Toen ik daar aan kwam zag ik [verdachte] in de keuken zitten. Ik zag dat hij naar de achterzijde van de woonwagen liep. Hier legde hij kleding van hem zelf neer. De stapel lag op een paar meter van de wagen waar wij wonen. Over de kleding had hij benzine gegoten. Op een gegeven moment zag ik dat hij het in brand stak. Ik zag dat het flink brandde. Dit was de stapel aan de achterzijde van de woonwagen. Ik heb water gepakt, om het vuur te doven. Ik moest dit wel doven, omdat het vuur zou kunnen overslaan naar de woonwagen. Ik heb een gedeelte van deze kleding gepakt en achter de auto neergelegd. Dit was op de stoep voor de poort van ons perceel. Nadat ik de brand achter de woonwagen had geblust zag ik dat de kleding aan de voorzijde brandde. Ik zag dat het flink brandde en er flink wat rook van af kwam. Ondertussen zag ik dat [verdachte] in mijn auto stapte en als een bezetene weg reed. Nadat hij was weggereden heb ik direct 112 gebeld. Ik kreeg het idee dat hij tot nagenoeg alles in staat was. Kort daarna zag ik dat er politie aan kwam rijden. Ik zag dat de kleding van [verdachte] nog brandde. Ik zag dat de politie het vuur doofde met een brandblusser. Toen ik met de politie aan het praten was, belde [verdachte] mij op. Hij was
helemaal door het dolle heen. Hij zei letterlijk: “ik rij je met de auto door de
wagen heen, ga maar in de keuken zitten” Hij was aan het schelden en tieren. Hierna
verbrak hij de verbinding. Kort daarna belde hij mij weer. Hij was weer aan
het schelden en tieren. Ik gaf mijn telefoon aan een politieagent, zodat hij kon
meeluisteren. De politieman en ik hoorden hem weer zeggen dat hij met de auto door de
wagen heen wilde gaan rijden. Ik was echt bang dat hij dit zou doen. [3]
Een proces-verbaal van bevindingen houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in.
Op woensdag 13 februari 2019 omstreeks 16.29 kregen wij opdracht naar [adres 2] in Borne te gaan in verband met een persoon die daar doorgedraaid was.
Tijdens het aanrijden werd ons via de portofoon bekend gemaakt dat de persoon waar het
om ging [verdachte] betrof. Tijdens het aanrijden hoorden wij dat [verdachte] in een auto was weggereden in onbekende richting.
Ter plaatse aan [adres 2] in Borne zagen wij op de parkeerplaats voor de woning
iets behoorlijk branden. Later bleek dit kleding te zijn. De brand woedde vlak voor een daar geparkeerde vrachtwagen. Ik, [verbalisant 1] , heb de brand met een brandblusser geblust. Toen ik, [verbalisant 1] , met [slachtoffer] , vader van [verdachte] en bewoner van [adres 2] , aan het praten was, hoorden wij, verbalisanten, dat de telefoon van [slachtoffer] ging en dat hij zei: "daar heb je hem". Terwijl [slachtoffer] met [verdachte] aan het bellen was hield [slachtoffer] de telefoon tussen hemzelf en mij, [verbalisant 1] , in. Ik hoorde [verdachte] met luide stem zeggen: “ik rie oe dwars door de wag'n heen". Wij schatten de situatie op dat moment in als zeer gevaarlijk en dreigend en gingen er van uit het [verdachte] daadwerkelijk met de auto de woning in zou rijden. Wij zijn op een gegeven moment met [slachtoffer] zijn erf opgelopen en wij zagen dat er achter de woning een schuurtje stond. Wij zagen dat er tussen de woning en het schuurtje een olieachtige vloeistof op de grond lag. Wij roken een benzinegeur. Wij hoorden [slachtoffer] zeggen dat de vloeistof benzine was en dat daar kleding door [verdachte] in de brand was gestoken en was overgoten met benzine. Wij hoorden [slachtoffer] zeggen dat hij de brand met water had geblust. Wij zagen dat het schuurtje met de woning verbonden was door middel van een overkapping. [4]
Feit 2
Een proces-verbaal brandoorzaak/sporenonderzoek houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Op 14 februari 2019 werd door mij, [verbalisant 2] , als forensisch onderzoeker, op verzoek van de politie, Eenheid Oost-Nederland, een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een brandstichting, gepleegd op 13 februari 2019. Het onderzoek is verricht bij een erf/tuin/balkon ter hoogte van [adres 2] te Borne. Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen.
Op woensdag 13 februari 2019 omstreeks 16:25 uur was er melding gemaakt van een brand op bovengenoemde locatie. De stacaravan was met de voorkant gelegen aan een openbare weg en aan de achterzijde van een aanbouw voorzien. In de nabijheid van deze caravan
stonden meerdere caravans, schuren en begroeiing. Ik zag dat voor deze locatie een voertuigopstelplaats was. Hier was een brandbeeld op de bestrating waarneembaar. Ik zag brandresten en ik zag dat de bestrating zwart van kleur was. Hiernaast stond een bedrijfswagen/bus. Achter de woonwagen was een brandhaard waarneembaar. Ik zag dat nabij een bijbouw het kozijn en de deur waren aangetast door beroeting. Gezien de situatie was het mogelijk dat de brand achter de woonwagen had kunnen uitbreiden en overslaan naar de naast gelegen caravan en of meerdere caravans. Door de brand was het mogelijk dat er gevaar voor goederen zou ontstaan in de omgeving van deze door vuur aangetaste bijbouw. Voor goederen in de nabijheid van de brandlocatie aan de voorzijde was er veel gevaar te duchten. Uit het brandbeeld leidde ik af dat op de bestrating voor de woonwagen brand was ontstaan. Gezien de aanzienlijke hoeveelheid brandbare materialen die daar vlak bij deze brandplek stonden achter de woonwagen, kon deze brand zich snel ontwikkelen met alle gevolgen van dien. [5]
Feit 4
4.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen wat aan verdachte onder 4 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Verweren raadsman
De raadsman heeft onder meer betoogd dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken nu de opzet tot het plegen van dat feit, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu dit wordt weerlegd door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen en met name door de verklaring van verdachte ter zitting dat hij zowel vóór als achter de woonwagen welbewust brand heeft gesticht.
Dat verdachte daarbij de mogelijke gevolgen niet heeft gewild of overzien doet aan het opzet tot brandstichting niet af.
Van enige innerlijke tegenstrijdigheid in het proces-verbaal brandoorzaak/sporenonderzoek dan wel een onzorgvuldige totstandkoming van dat proces-verbaal, zoals door de raadsman is betoogd, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank constateert met de raadsman dat op pagina 2 van dit proces-verbaal onder “weersgesteldheid ten tijde van de brand
op de onderzoekslocatie” weliswaar staat vermeld dat de brand op 13 december 2015 is ontdekt, doch de rechtbank merkt dit aan als een kennelijke verschrijving nu, gelet op de verdere inhoud van dit proces-verbaal en de overige op de brandstichting betrekking hebbende bewijsmiddelen, evident is dat 13 februari 2019 wordt bedoeld.
Deze verschrijving doet niet af aan de betrouwbaarheid of geloofwaardigheid van het proces-verbaal, zodat het verweer dienaangaande wordt verworpen.
Verder heeft de raadsman betoogd dat de door aangever [slachtoffer] op 13 februari 2019 bij de politie afgelegde verklaring bij de beoordeling van het bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten, nu die verklaring min of meer onder druk van de politie tot stand is gekomen en het proces-verbaal van aangifte bovendien niet door aangever is ondertekend.
De rechtbank overweegt daarover dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de inhoud van de door aangever [slachtoffer] op 13 februari 2019 bij de politie afgelegde verklaring, nu deze verklaring in overeenstemming is met de in de overige bewijsmiddelen geschetste feitelijke gang van zaken en met name met hetgeen is gerelateerd in het proces-verbaal brandoorzaak/sporenonderzoek. Het feit dat de verklaring niet door aangever is ondertekend staat er niet aan in de weg deze verklaring als bewijsmiddel te gebruiken.
De door aangever bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring waarin aangever onder meer beweert dat hij de potkachel met daarin de brandende kleding omver heeft geschopt, acht de rechtbank ongeloofwaardig en onaannemelijk, temeer nu hij in zijn eerdere aangifte bij de politie met geen enkel woord heeft gerept over een dergelijk scenario en ook verdachte tijdens zijn verhoor op 14 februari 2019 bij de politie, niets heeft gezegd over een potkachel maar heeft verklaard dat hij zijn achter de woning gelegen kleding met een aansteker heeft aangestoken, nadat deze kleding met benzine uit een door hem omgeschopte jerrycan was overgoten. Overigens had aangever geen enkele reden om ter voorkoming van brandschade de potkachel om te schoppen aangezien hij daarmee het gevaar voor het in brand vliegen van goederen, waaronder zijn eigen woonwagen, zou vergroten.
De rechtbank wordt in de overtuiging dat de door aangever bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring ongeloofwaardig is, gesterkt door het feit dat aangever in die verklaring heeft ontkend door verdachte te zijn bedreigd, terwijl die bedreiging door [verbalisant 1] , die getuige is geweest van deze bedreiging, in een ambtsedig proces-wordt bevestigd.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat bij de beoordeling van het bewijs de verklaring van aangever [slachtoffer] bij de rechter-commissaris, als ongeloofwaardig ter zijde dient te worden gesteld.
Het betoog van de raadsman dat de bedreiging niet van dien aard was dat bij de bedreigde de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou laten, dan wel zwaar lichamelijk zou oplopen, wordt weerlegd door de verklaring van aangever bij de politie, waarin hij aangeeft echt bang te zijn geweest dat verdachte aan zijn bedreiging dat hij met de auto door de wagen zou rijden, uitvoering zou geven.
Gelet op het vorenstaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte zich aan de hem verweten vernieling, brandstichting en bedreiging heeft schuldig gemaakt.
4.7
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 20 maart 2019 te Borne, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning aan [adres 1] en een aquarium, toebehorende aan respectievelijk [woningbouw vereniging] en [aangever] , heeft vernield;
2
hij op 13 februari 2019 te Borne, opzettelijk brand heeft gesticht nabij een woonwagen aan [adres 2] door open vuur in aanraking te brengen met kleding die was besprenkeld/overgoten met een brandbare stof ten gevolge waarvan die kleding en bestrating en een deel van die woonwagen zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die woonwagen en zich in de nabije omgeving bevindende goederen, te duchten was;
3
hij op 13 februari 2019 te Borne, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik rijd je met de auto door de wagen heen, ga maar vast in de keuken zitten" en "ik rie oe dwars door de wag'n heen!".
In de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 157, 285 en 350 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk band stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 3:
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of bedreiging met zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft
de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval van een bewezenverklaring van één of meer van de ten laste gelegde feiten, het opleggen van een TBS maatregel met dwangverpleging niet aan de orde is. De raadsman voert daartoe, zakelijk weergegeven, aan
dat de bij verdachte vastgestelde stoornissen niet redengevend zijn om aan verdachte een TBS met dwangverpleging op te leggen. Het enkele feit dat verdachte niet wenst mee te werken aan een, in het kader van een voorwaardelijke straf, op te leggen behandeling, mag volgens de raadsman geen grondslag zijn voor het opleggen van de TBS maatregel, te meer nu geen sprake is van complexe achterliggende psychische problematiek bij verdachte. Een TBS maatregel kan volgens de raadsman alleen als ultimum remedium worden opgelegd en daarvan is in het geval van verdachte, die heeft verklaard wel degelijk ontvankelijk te zijn voor hulpverlening, geen sprake. Bovendien zijn de concrete omstandigheden zo gewijzigd dat niet gesteld kan worden dat een hoog recidiverisico bestaat. Aldus wordt niet voldaan aan de belangrijkste voorwaarde voor opleggen van TBS namelijk het gevaarscriterium. De stoornissen die bij verdachte zijn vastgesteld eisen stuk voor stuk geen TBS maatregel en dat geldt ook voor de ernst van de feiten. Samengevat wordt volgens de raadsman niet voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een TBS maatregel.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte is, gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 september 2019, in het verleden veelvuldig ter zake van strafbare feiten, waaronder gewelds- en agressiedelicten veroordeeld en hij dient als actieve veelpleger te worden aangemerkt. Die eerdere veroordelingen en de daarin gelegen waarschuwingen kunnen verdachte er kennelijk niet van weerhouden door te gaan met het plegen van strafbare feiten. Met name de brandstichting dient verdachte, gelet op het gevaarzettend en onvoorspelbare verloop ervan, ernstig te worden aangerekend. De oorzaak van de door hem gepleegde feiten is veelal gelegen in fors gebruik van alcohol en/of andere middelen. Alle hem in het verleden geboden kansen om door middel van behandeling en/of hulpverlening wat aan de bij hem aanwezige (verslavings)problematiek te doen heeft verdachte onbenut gelaten en ook nu weer geeft hij aan niet gemotiveerd te zijn voor een klinische behandeling. Voor zover hij de hem verweten gedragingen al erkent neemt hij een externaliserende en bagatelliserende houding aan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte, naast de nader te noemen maatregel, een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
Bij het opleggen van na te melden maatregel heeft de rechtbank in aanmerking genomen, de inhoud van de door F. Verstraeten, psychiater en H.E.W. Koornstra, psycholoog, opgemaakte rapportages, beide van 23 juli 2019.
Beide deskundigen rapporteren dat bij betrokkene ten tijde van de gepleegde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en een niet anders gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en dat hem de feiten, indien bewezen, in verminderde mate dienen te worden toegerekend.
De
psychiaterheeft verder gerapporteerd dat hij op basis van het gebruik van de risicotaxatie-instrumenten gecombineerd met het klinische oordeel, tot de inschatting komt dat het recidiverisico op geweld hoog is. Volgens de rapporteur dient er een behandeling gericht op betrokkenes persoonlijkheidsproblematiek te komen. Om zijn persoonlijkheidsproblematiek te behandelen zal er, zowel ambulant als klinisch, een lang
behandeltraject nodig zijn. Geadviseerd wordt om de behandeling klinisch te starten maar ondergetekende is somber ten aanzien van de prognose aangezien betrokkene amper ziektebesef en -inzicht heeft en nagenoeg geen motivatie.
Een behandeling in een voorwaardelijk kader lijkt niet haalbaar en met klinisch begin al zeker niet. Ook de dreiging van een eventuele TBS deed betrokkene niet van mening veranderen. Zodoende rest enkel het advies van TBS met dwangverpleging om het recidiverisico te verlagen.
De
psycholoogheeft verder gerapporteerd dat de klinische inschatting in combinatie met de gestructureerde risicotaxatie leidt tot de inschatting van een hoog recidiverisico. Volgens de deskundige is een klinische behandeling de enige kans om tot een gedragsverandering bij betrokkene te komen, echter is betrokkene daartoe, behoudens een behandeling voor zijn paniekstoornis, niet gemotiveerd.
In eerste instantie zou daarom geadviseerd worden betrokkene voor behandeling voor zijn
middelengebruik en de emotie-regulatieproblematiek aan te melden bij een dubbeldiagnose-
kliniek en onder toezicht te stellen van de reclassering. Een en ander zou plaats kunnen vin-
den als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk op te leggen strafdeel, ware het niet
dat betrokkene geenszins gemotiveerd is en aangeeft het voorwaardelijke strafdeel dan
simpelweg uit te gaan zitten. Ook de uitleg dat dan geen ander kader resteert dan dat van TBS, leidde slechts tot weerstand en de stelling dat hij geen medewerking zal geven. Om te voorkomen dat er wederom niets werkelijk verandert, wordt geadviseerd een TBS met dwang op te leggen zodat gegarandeerd is dat er behandeling van de verslavingsproblematiek en van de emotie-regulatieproblemen plaatsvindt.
De rechtbank neemt de inhoud van de rapportages van voornoemde gedragsdeskundigen over en maakt die tot de hare. Met de deskundigen acht de rechtbank, gelet op de behandelnoodzaak van verdachte, het opleggen van een TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk en biedt een behandeling in het kader van een vrijheidsstraf met voorwaarden onvoldoende waarborgen voor een succesvolle behandeling van verdachte.
Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de maatregel is voldaan. Verdachte wordt veroordeeld voor misdrijven zoals genoemd in artikel 37a Sr en de kans op recidive van feiten als de onderhavige is, indien verdachte onbehandeld blijft, naar het oordeel van de rechtbank groot. De rechtbank is daarom van oordeel dat, zoals hiervoor is overwogen, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel eist.
Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e Sr, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan. De rechtbank heeft daarbij alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen die ter zitting bekend waren en die onder meer volgen uit het door de politie opgemaakte sfeerverbaal van 21 maart 2019. Daarin wordt onder meer gerelateerd dat zich door toedoen van verdachte het afgelopen half jaar een reeks incidenten heeft voorgedaan in de omgeving van het woonadres van verdachte ten gevolge waarvan een groot gevoel van onveiligheid bij de buurtbewoners is ontstaan. Met betrekking tot de thans bewezenverklaarde feiten heeft verdachte ter zitting ook zelf verklaard dat hij op 20 maart 2019 met een mes naar de woning van de buren aan [adres 1] is gegaan en vervolgens daar een ruit heeft ingegooid en dat hij op 13 februari 2019 op onverantwoorde wijze, onder invloed van middelen, met hoge snelheid een auto heeft bestuurd op de openbare weg en met deze auto, terwijl hij werd achtervolgd door de politie, tegen een boom tot stilstand is gekomen. Uit het onder 3 bewezenverklaarde blijkt dat hij zijn vader heeft bedreigd door te zeggen met zijn auto door de wagen te zullen rijden en hij deze auto dus als wapen heeft gebruikt om zijn bedreiging kracht bij te zetten. Overigens blijkt uit verdachtes documentatie dat hij zich in het verleden veelvuldig aan gewelds- en agressiedelicten heeft schuldig gemaakt.
Met vorenstaande feiten en omstandigheden is, naar het oordeel van de rechtbank, voldaan aan het in artikel 38e Sr genoemde gevaarscriterium.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende spijkerbroek en schoenen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 37b en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk band stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 3:
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of bedreiging met zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte ter zake van de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten

ter beschikking wordt gesteld;

-beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de
teruggavevan een spijkerbroek en schoenen aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, district Twente met nummer PL0600-201969861 van 15 februari 2019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 oktober 2019, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] van 15 februari 2019, pagina’s 37 en 38.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 13 februari 2019, pagina’s 40 en 41.
5.Het proces-verbaal brandoorzaak-sporenonderzoek, opgenomen in een proces-verbaal van de politie Oost Nederland, district Twente van 19 februari 2019, pagina’s 1 t/m 4.