ECLI:NL:RBOVE:2019:3726

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
ak_18_2114
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van registratie van echtscheiding in de Basisregistratie Personen op basis van onvoldoende bewijs van ontbinding van het huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De eiser verzocht om zijn echtscheiding te registreren in de Basisregistratie Personen (BRP), maar dit verzoek werd door de gemeente afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de in de BRP geregistreerde huwelijksgegevens onjuist waren. De eiser had documenten overgelegd, waaronder een 'Certificate of Celibacy' en een 'Extract of Individual Civil Status Register', maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten niet voldoende waren om de registratie van de echtscheiding te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de gegevens in de BRP betrouwbaar moeten zijn en dat het aan de eiser was om aan te tonen dat hij gescheiden was. De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2114

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. K. Yousef,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: R. Bouwmeester.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd het verzoek van eiser om zijn echtscheiding te registreren in de basisregistratie personen (BRP) te verwerken.
Bij besluit van 1 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2019.
Eiser en zijn gemachtigde zijn aldaar, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en R. Veldboer.

Overwegingen

1.1
Eiser staat in het BRP ingeschreven als gehuwd met [naam] welke huwelijk
op [datum] is voltrokken. Eiser heeft zich op 2 januari 2018 gemeld bij de gemeente
Enschede en verzocht om zijn echtscheiding in de BRP op te nemen.
1.2
Eiser heeft bij zijn mondeling gedane verzoek een tweetal documenten overgelegd:
- een “Certificate of Celibacy” van 4 oktober 2017 van de Diocese of Antioch for Syriac Catholic te Kamechli Paris.
- een “Extract of Individual Civil Status Register” van 22 oktober 2017 afkomstig van de burgerlijke stand uit Kamechli, Syrië.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser om wijziging van zijn burgerlijke staat afgewezen. Daarbij is aangegeven dat eiser op [datum] in Emmen op grond van artikel 2.8, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) een ‘verklaring onder ede” heeft afgelegd, waarin hij heeft verklaard op [datum] in Hasaka-Kamishli (Syrië) te zijn getrouwd met [naam] , geboren op [geboortedatum] . Tevens heeft eiser daarbij verklaard alleen een kerkelijk huwelijk te zijn aangegaan en dat het huwelijk niet bij de Syrische burgerlijke stand was gemeld. Omdat er geen twijfels waren omtrent de verklaring is dat huwelijk destijds in de BRP geregistreerd.
Verweerder ziet onvoldoende redenen om eisers burgerlijke staat te wijzigen omdat uit de overgelegde verklaringen slechts blijkt dat hij “single” is en niet verloofd of getrouwd, maar niet blijkt dat het (kerkelijk) huwelijk door echtscheiding is ontbonden.
2. Verweerder heeft in het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies overwogen dat de overgelegde documenten niet voldoende zijn voor het inschrijven van de echtscheiding in de BRP nu een echt echtscheidingsdocument (eventueel mogelijk op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontbreekt. Daarbij is aangegeven dat wanneer een echtpaar in Syrië in kerkelijk opzicht vrij wil zijn van de huwelijksband zij een verzoekschrift tot nietigverklaring moeten indienen bij een katholieke rechtbank. Een dergelijke verklaring ontbreekt.
3.1
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Eiser stelt dat verweerder wel degelijk gehouden was op basis van de door hem overgelegde brondocumenten zijn burgerlijke staat te wijzigen. Eiser geeft aan dat zijn huwelijk naar Syrisch recht niet rechtsgeldig is omdat het nooit in de Syrische burgerlijke stand is bijgeschreven.
4.1
Op grond van artikel 2.58, eerste lid, van de Wet brp voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisregistratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
4.2
Ingevolge artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp worden aan een geschrift, als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
4.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de onder de werking van de Wet gba gedane uitspraak van 20 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4949 en de onder de huidige Wet brp gedane uitspraak van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2326), dient in een geschil als het onderhavige voorop te worden gesteld dat de gegevens in de basisregistratie personen, betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften, waaraan deze mogen worden ontleend. Aan een “lager” document mogen gegevens slechts worden ontleend, indien op het moment van inschrijving in redelijkheid geen “hoger” document kan worden overgelegd (Kamerstukken I 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 13 en 44). Het bewijs dat eenmaal in de basisadministratie opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens moet, gelet op het systeem van de Wet brp, onomstotelijk vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
4.4
De rechtbank stelt vast dat eisers huwelijk in het BRP is ingeschreven op basis van een op [datum] in Emmen onder ede afgelegde verklaring van eiser waarin is aangegeven dat hij op [datum] gehuwd. Op grond van artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet brp kunnen gegevens over de burgerlijke staat worden ontleend aan een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene onder eed heeft afgelegd. De verklaring onder eed, geldt, zoals ook van de zijde van verweerder is gesteld, als brondocument, omdat eiser destijds vluchteling was en het voor hem onmogelijk werd geacht om aan documenten uit Syrië te komen ter staving van zijn kerkelijk huwelijk.
In dat verband stelt de rechtbank nog vast dat eiser had aangegeven dat zijn huwelijksakte in huis was verbrand en dat het huwelijk niet was geregistreerd bij de burgerlijke stand. Ook in de door eiser ten tijde van zijn asielaanvraag aan verweerder gezonden ‘correcties en aanvullingen’ op het ‘rapport gehoor aanmeldfase’ en het ‘rapport eerste gehoor’ is namens eiser benadrukt dat hij gehuwd was. Voorts is van de zijde van verweerder gesteld dat de echtgenote blijkbaar op 21 juli 2016 een machtiging tot voorlopig verblijf op grond van gezinshereniging heeft aangevraagd, hetgeen tevens een indicatie voor het huwelijk is.
Dat deze aanvraag nadien is ingetrokken doet daar niet aan af.
Verweerder gaat er dan ook terecht vanuit dat gelet op de onder eed afgelegde verklaring eiser terecht als gehuwd staat ingeschreven in het BRP.
Voor zover eiser thans betoogd dat hij ondanks zijn onder eed afgelegde andersluidende verklaring nooit getrouwd is geweest, dan wel dat dit huwelijk niet rechtsgeldig is, overweegt de rechtbank dat verweerder in de thans door eiser overgelegde documenten
geen aanleiding heeft hoeven zien de gegevens aan te passen. Het is aan eiser om aan te tonen dat hij gescheiden is.
Een huwelijk van katholieke christenen is in beginsel voor het leven gesloten en kan slechts in bijzondere gevallen door de kerkelijke autoriteiten nietig worden verklaard. In de door eiser overgelegde “Certificate of Celibacy” van 4 oktober 2017 van de Diocese of Antioch for Syriac Catholic te Kamechli Paris is weliswaar aangegeven dat hij niet verloofd of getrouwd is, maar hieruit blijkt niet expliciet dat het huwelijk nietig is verklaard door de kerkelijke autoriteiten.
Ook aan de vermelding in het “Extract of Individual Civil Status Register” van 22 oktober 2017 afkomstig van de burgerlijke stand uit Kamechli, Syrië, dat eiser single is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet die betekenis worden toegekend die eiser daar aan wenst toe te kennen, nu eiser immers zelf eerder heeft aangegeven dat het huwelijk destijds niet bij de burgerlijke stand is geregistreerd.
Eveneens is onduidelijk waarom eiser geen hoger brondocument zoals bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet brp kan overleggen, waaruit zijn scheiding blijkt. In dat verband stelt de rechtbank vast dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat eiser in Nederland een verzoek kan doen om middels een Nederlandse rechterlijke uitspraak (artikel 1:150 van het Burgerlijk Wetboek) het huwelijk te ontbinden.
Nu eiser gezien het voorgaande niet met de juiste brondocumenten aannemelijk heeft gemaakt dat de thans in de BRP opgenomen huwelijksgegevens onjuist zijn, heeft verweerder het verzoek van eiser om deze gegevens te wijzigen op goede gronden afgewezen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.