ECLI:NL:RBOVE:2019:3571

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
08/083901-19 en 08/216779-19 (t.t.z. gevoegd) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en illegaal wapenbezit na verkeersincident

Op 8 oktober 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man uit Zwolle, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en het illegaal dragen van wapens. De zaak kwam voort uit een verkeersincident op 7 april 2019, waarbij de verdachte na een conflict met het slachtoffer, met zijn auto op deze inreed. Het slachtoffer kon op het laatste moment ontwijken, waardoor ernstiger letsel werd voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het dragen van verschillende wapens, waaronder een mes en een stootwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van in totaal 540 euro voor de wapenbezit. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 2857,26 euro aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08/083901-19 en 08/216779-19 (t.t.z. gevoegd) (P)
Datum vonnis: 8 oktober 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] ,
thans verblijvende: P.I. Overijssel - HvB Zwolle te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2019 en 24 september 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Leusink en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank het feit van parketnummer 08/083901-19 als feit 1 en de feiten van parketnummer 08/216779-19 als feit 2 tot en met feit 5.
De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:door met een auto in te rijden op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel te bedreigen;
feit 2:een wapen heeft gedragen van categorie IV, te weten een mes;
feit 3:een wapen voorhanden heeft gehad van categorie II, te weten een busje pepperspray;
feit 4:een wapen heeft gedragen van categorie IV, te weten een stootwapen;
feit 5:een wapen heeft gedragen van categorie IV, te weten een slagwapen;
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 7 april 2019 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- meermalen, althans eenmaal, met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van die [slachtoffer] is gereden en/of is blijven rijden en/of
- (vervolgens) met voornoemde (personen)auto tegen het lichaam van die [slachtoffer] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 april 2019 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
- meermalen, althans eenmaal, met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van die [slachtoffer] is gereden en/of is blijven rijden en/of
- (vervolgens) met voornoemde (personen)auto tegen het lichaam van die [slachtoffer] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 april 2019 te Zwolle [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal, met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van die [slachtoffer] te rijden en/of te blijven rijden en/of
- (vervolgens) met voornoemde (personen)auto tegen het lichaam van die [slachtoffer] te rijden;
2.
hij op of omstreeks 8 april 2019 te Zwolle een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een mes, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had heeft gedragen;
3.
hij op of omstreeks 8 april 2019 te Zwolle een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 8 april 2019 te Zwolle een wapen van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een stootwapen (gelijkend op/vergelijkbaar met een boksbeugel) zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het
werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
5.
hij op of omstreeks 8 april 2019 te Zwolle een wapen van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (zelfgemaakt) slagwapen zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Aan de hand van de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd aangever van het leven te beroven. Ook voor het subsidiair ten laste gelegde ziet de raadsman onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft bepleit dat verdachte ook daarvan moet worden vrijgesproken. Wat er volgens de raadsman over blijft is een zeer bedreigende situatie voor aangever, ter zake waarvan een bewezenverklaring zou kunnen volgen. Voor wat betreft de feiten 2, 3, 4 en 5 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van hetgeen hierna onder 4.3.1 wordt overwogen van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten als na te melden heeft begaan.
Voor één en ander is het volgende van belang.
4.3.1
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer] heeft op 7 april 2019 aangifte gedaan van poging tot doodslag. [2] Op 8 april 2019 is hij aanvullend gehoord. [3] Uit zijn verklaringen blijkt dat hij in zijn auto (zwarte Peugeot) op een rotonde in Zwolle-Zuid reed, toen verdachte in zijn auto (blauwe Volkswagen Polo) met een ‘rotgang’ voor hem de rotonde opreed. Aangever heeft toen naar verdachte getoeterd. Aangever sloeg bij de rotonde af. Verdachte reed de rotonde helemaal rond en kwam achter aangever aan. Aangever moest vervolgens wachten bij een verkeerslicht. Omdat hij bang was dat hij door de auto van verdachte zou worden geraakt, stapte hij uit zijn auto en bleef staan achter het geopende portier. De auto van verdachte reed toen met aanzienlijke snelheid zo vlak langs de auto van aangever dat het portier werd geraakt en hij moest opspringen om niet geraakt te worden. Aangever heeft verklaard dat hij op de motorkap van de auto van verdachte terecht is gekomen. Doordat verdachte remde en achteruit reed, viel hij van de motorkap af en kwam op straat terecht. Verdachte reed weer op hem af en week op het laatste moment uit naar links, aldus aangever. Aangever heeft door de aanrijding letsel opgelopen aan zijn been, arm en rug. [4] [5]
In het dossier bevindt zich verder de verklaring van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), die verklaart te hebben gezien dat de man uit de zwarte auto uitstapte, dat de blauwe auto achter hem aan reed, naar links uitweek en vervolgens inreed op de bestuurder van de zwarte auto. [getuige 1] verklaart dat hij zag dat de bestuurder van de zwarte auto geraakt werd en viel. Vervolgens reed de blauwe auto achteruit en gaf vol gas en reed tegen de deur van de zwarte auto aan, aldus [getuige 1] . [6]
Dan bevindt zich in het dossier de verklaring van getuige [getuige 2] , die heeft verklaard dat hij zag dat de bestuurder van de zwarte auto links naast zijn auto stond, dat de blauwe auto links om de zwarte auto heen reed en daarbij de bestuurder van de zwarte auto aanreed, die een sprong maakte. [7] Verder is er de verklaring van getuige [getuige 3] , die heeft verklaard dat hij zag dat de Volkswagen hard op de Peugeot inreed en vlak achter de Peugeot hard remde. [getuige 3] heeft ook verklaard dat hij later zag dat de deur van de Peugeot helemaal naar buiten was omgebogen. [8]
Daarnaast bevindt zich in het dossier het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse (hierna: VOA) [9] . Hierin worden niet de harde conclusies getrokken dat beide voertuigen met elkaar of met een persoon in botsing zijn gekomen. Wel blijkt uit de VOA dat de blauwe Peugeot recente schade aan de linkerzijde vertoonde: het linker voorportier was omgebogen en niet meer in zijn oorspronkelijke positie teruggekeerd.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat aangever agressief naar hem toeterde en zijn middelvinger naar hem op stak. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat hij achter aangever aanreed en op het moment dat hij vlak naast de auto van aangever reed, aangever plotseling uitstapte en tegen de auto van verdachte heeft geschopt en geslagen, dat aangever zich op de motorkap liet vallen en tegen de voorruit van zijn auto sloeg, waardoor verdachte achteruit moest rijden om een beter overzicht te krijgen. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij de auto van aangever niet heeft geraakt, maar dat aangever zelf de schade aan zijn auto heeft veroorzaakt.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte lijnrecht tegenover de verklaring van aangever staat en dat de verklaring van aangever in grote lijnen steun vindt in de verklaringen van de getuigen, terwijl voor de verklaring van verdachte geen steun in het dossier is te vinden. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangever en de getuigen, terwijl daarentegen de verklaring van verdachte niet geloofwaardig is. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte op aangever is ingereden.
Poging tot doodslag dan wel zware mishandelingDe volgende vraag die voorligt, is of de verdachte zich met zijn handelen ten aanzien van aangever heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling. De rechtbank kan uit de verklaring van de verdachte, noch uit de overige in het dossier aanwezige stukken, afleiden dat verdachte daadwerkelijk de bedoeling – en daarmee ‘boos’ opzet – had om aangever van het leven te beroven, Daarom dient de rechtbank vast te stellen of sprake is van voorwaardelijk opzet, gericht op de dood van aangever.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of de overige verklaringen in het dossier, geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552).
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. Hiervoor is relevant dat uit het dossier niet naar voren komt hoe hoog de snelheid van verdachte was op het moment dat hij inreed op aangever. Wel staat vast dat verdachte de eerste keer dat hij inreed op aangever heeft geremd toen hij aangever naderde en dat verdachte de tweede keer dat hij richting aangever reed naar links heeft gestuurd, waardoor hij aangever niet opnieuw heeft geraakt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een aanrijding in de hiervoor genoemde omstandigheden de kans op zwaar lichamelijk letsel voor aangever aanmerkelijk is. De gevolgen van een aanrijding tussen een auto en een persoon kunnen zelfs bij geringe snelheid van de auto al aanzienlijk zijn voor de persoon die door de auto wordt aangereden. Uit de omstandigheden dat aangever heeft verklaard dat hij de auto van verdachte alleen kon ontwijken door omhoog te springen, de emotionele toestand waarin verdachte verkeerde ten tijde van de aanrijding en de forse schade die is toegebracht aan de auto van aangever, leidt de rechtbank af dat de situatie heel anders had kunnen aflopen. Verdachte heeft door onder die omstandigheden in te sturen op aangever bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zou raken en dat aangever ten gevolge van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn auto op [slachtoffer] in te rijden.
4.3.2
Ten aanzien van de feiten 2, 3, 4 en 5
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij zij - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
 Het proces-verbaal van aanhouding [10] ;
 Het proces-verbaal van bevindingen [11] ;
 De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [12] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
subsidiair
hij op 7 april 2019 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
met een personenauto in de richting van die [slachtoffer] is gereden en vervolgens met voornoemde personenauto tegen het lichaam van die [slachtoffer] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 8 april 2019 te Zwolle een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een mes, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen;
3.
hij op 8 april 2019 te Zwolle een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 8 april 2019 te Zwolle een wapen van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een stootwapen (vergelijkbaar met een boksbeugel) zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
5.
hij op 8 april 2019 te Zwolle een wapen van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (zelfgemaakt) slagwapen zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 26, 27, 54 en 55 Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling
feit 2
de overtreding:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, Wet wapens en munitie
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie
feit 4
de overtreding:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, Wet wapens en munitie
feit 5
de overtreding:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, Wet wapens en munitie

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Voor de door haar bewezen geachte feiten 2, 4 en 5, zijnde overtredingen, heeft de officier van justitie een geldboete van € 500,00 gevorderd. Tenslotte heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging bepleit aan verdachte een straf met een fors voorwaardelijk gedeelte op te leggen met daarbij oplegging van bijzondere voorwaarden om verdachte te kunnen begeleiden met zijn problematiek.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Na een niet noemenswaardig verkeersincident op de rotonde heeft verdachte zeer agressief gereageerd door met zijn auto in te rijden op [slachtoffer] , een mede-weggebruiker. [slachtoffer] moest, om niet klem te komen zitten tussen zijn eigen auto en de auto van verdachte, omhoog springen waardoor hij terecht kwam op de motorkap van de auto van verdachte. Aan de snelle reactie van [slachtoffer] is te danken dat geen ernstiger letsel is ontstaan. Verdachte heeft door zijn handelen, waarbij hij zijn auto als wapen heeft gebruikt, [slachtoffer] angst aangejaagd en zijn lichamelijke integriteit ernstig aangetast. [slachtoffer] heeft de gevolgen die het bewezen verklaarde feit voor hem heeft gehad treffend beschreven in zijn slachtofferverklaring. Naast de gevolgen voor hem, heeft het gedrag van verdachte gevolgen voor de gevoelens van onveiligheid onder verkeersdeelnemers in het algemeen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Blijkens de justitiële documentatie van verdachte van 23 september 2019 is hij eerder
veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 19 juli 2019, waarin over verdachte is gerapporteerd door psychiater/psycho-analyticus dr. T.W.D.P. van Os. Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een gemengde persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in gebruik van cannabis. Op basis van gestructureerde en klinische risicotaxatie schat de psychiater de kans op een agressief delict in als matig. Wel constateert de psychiater dat begeleiding noodzakelijk is om te voorkomen dat onmacht wordt omgezet in destructief gedrag. De psychiater heeft zich onthouden van een advies omtrent de toerekeningsvatbaarheid.
Daarnaast is over verdachte gerapporteerd door B. van Giessen, klinisch psycholoog, in een Pro Justitia rapport van 12 juli 2019. Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met borderline met narcistische trekken, zwakbegaafdheid en van een ziekelijke stoornis in de vorm van een stoornis in cannabisgebruik. Door deze beperkingen is verdachte geneigd tot impulsiviteit, heeft hij weinig contact met zijn gevoelens, kan hij moeilijk zijn boosheid en agressie reguleren, heeft hij een verminderde mentale flexibiliteit en verliest hij snel het overzicht. De psycholoog heeft geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank volgt de psycholoog in zijn bevindingen en houdt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde. De rechtbank zal daar rekening mee houden bij de op te leggen straf.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland van
16 juli 2019, waarin de conclusies van het Pro Justitiarapport grotendeels worden onderschreven. De reclassering heeft in het rapport aangegeven dat verdachte gebaat lijkt bij hulpverlening op vrijwillige basis, want verplichte begeleiding lijkt niet van meerwaarde. De reclassering adviseert dan ook een straf zonder oplegging van bijzondere voorwaarden. Ook de reclassering heeft de kans op recidive ingeschat als hoog.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden passend en geboden, daarbij in aanmerking nemend dat verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een bus pepperspray, zijnde een misdrijf in de zin van de Wet wapens en munitie.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een drietal overtredingen in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten het dragen van een mes, een stootwapen en een (zelfgemaakt) slagwapen. Tegen het illegaal dragen van dergelijke wapens dient streng te worden opgetreden, mede gelet op het gevaar en de dreiging die van dergelijke wapens uitgaat. De rechtbank houdt bij de op te leggen straf voor de rekening met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank acht voor deze overtredingen telkens oplegging van een geldboete van respectievelijk 200 euro (feit 2), 170 euro (feit 4) en 170 euro (feit 5) passend en geboden.
De rechtbank ziet geen aanleiding de ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- Volkswagen Polo Sdi, kenteken [kenteken] , kleur blauw (volgnummer [nummer 1] ).
De officier van justitie heeft ten aanzien van de in beslag genomen auto gevorderd dat deze wordt verbeurdverklaard.
De raadsman van verdachte heeft het verzoek gedaan dat de in beslag genomen auto wordt teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen auto moet worden verbeurdverklaard, nu uit onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat met behulp van dit voorwerp het feit is begaan.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij (inzake feit 1 subsidiair)
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Hij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.857,26 (achtentwintighonderdzevenenvijftig euro en zesentwintig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten € 89,96
- kosten voor opnemen verlofuren € 267,30
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering integraal toe te wijzen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht het schadebedrag te matigen, daar een gedeelte van de schade van benadeelde voortkomt uit klachten die benadeelde al had voor het feit heeft plaatsgevonden.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde onder feit 1 subsidiair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer] . De rechtbank acht de materiële schadeposten, voldoende aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 357,26 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering van [slachtoffer] ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is betwist in die zin dat door de verdediging is betoogd dat deze te hoog is. Voldoende onderbouwd is echter dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, nu hij op het voegingsformulier en in zijn slachtofferverklaring heeft aangegeven dat hij naast het fysieke letsel (wonden op zijn been en linkerarm en rugklachten) waar hij veel last van heeft gehad en een blijvend litteken aan over heeft gehouden, ook veel last heeft gehad van de pijn, de angst en machteloosheid veroorzaakt door het zinloze geweld van verdachte.
De rechtbank beziet deze onderbouwing in het licht van de ambtshalve vaststelling dat het hier een schending van de lichamelijke integriteit van de benadeelde betreft en daarmee een aantasting van zijn persoon.
De slotsom is dan ook , rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, dat een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.500,00 redelijk en billijk is.
De rechtbank zal het materieel en immaterieel gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van in totaal € 2.857,26, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit onder 1 subsidiair is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling
feit 2
de overtreding:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, Wet wapens en munitie
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie
feit 4
de overtreding:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, Wet wapens en munitie
feit 5
de overtreding:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, Wet wapens en munitie
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 3 tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2, tot een
geldboetevan
€ 200,00, bij gebreke van betaling te vervangen door
4 (vier) dagenvervangende hechtenis;
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 4, tot een
geldboetevan
€ 170,00, bij gebreke van betaling te vervangen door
3 (drie) dagenvervangende hechtenis;
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 5, tot een
geldboetevan
€ 170,00, bij gebreke van betaling te vervangen door
3 (drie) dagenvervangende hechtenis.
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1 subsidiair): van een bedrag van
€ 2.857,26(achtentwintighonderdzevenenvijftig euro en zesentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2019.
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit 1 subsidiair tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.857,26,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2019 ten behoeve van de benadeelden, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 38 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart
verbeurdhet inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
Volkswagen Polo Sdi, kenteken [kenteken] , kleur blauw (volgnummer [nummer 1] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en mr. drs. H. Vegter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019.
Buiten staat
Mr. *** is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2019153481. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 7 april 2019, met bijbehorende foto’s (PL0600-2019151130-1), pagina 29 tot en met 38.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever, [slachtoffer] , van 8 april 2019 (PL0600-2019151130-16), pagina 39 tot en met 41.
4.Een schriftelijk stuk bevattende de GGD letselrapportage van 22 mei 2019, pagina 51 en 52.
5.Een schriftelijk stuk bevattende de forensisch geneeskundige letselbeschrijving van 25 april 2019 met bijbehorende foto’s, pagina 42 tot en met 50.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 7 april 2019 (PL0600-2019151130-3), pagina 53 en 54.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 7 april 2019 (PL0600-2019151130-2), pagina 55 en 56.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 9 april 2019 (PL0600-2019151130-4), pagina 55 en
9.Proces-verbaal Onderzoek voorval behorende bij BVH-nummer [nummer 2] van 21 mei 2019, pagina 64 tot en met 77.
10.Proces-verbaal van aanhouding van 8 april 2019 (PL0600-2019151130-3), pagina 9 tot en met 11.
11.Proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2019 (PL0600-2019151981-3), pagina 73 tot en met 79.
12.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2019.