ECLI:NL:RBOVE:2019:3531

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
08/134270-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor het verspreiden van een naaktfoto van een andere minderjarige, met fatale gevolgen

Op 7 oktober 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 14-jarig meisje, dat werd beschuldigd van het verspreiden van een naaktfoto van een 14-jarige jongen uit Enschede. De foto werd op 19 februari 2017 op sociale media verspreid, wat leidde tot de zelfdoding van de jongen op dezelfde dag. De rechtbank heeft vastgesteld dat het meisje de foto had ontvangen via WhatsApp van een medeverdachte en deze vervolgens op haar Instagram-account had geplaatst, waarbij ze de jongen had getagd. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur, terwijl de verdediging pleitte voor geen straf, gezien de jonge leeftijd van de verdachte en de gevolgen die de zaak voor haar had gehad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het in bezit hebben en verspreiden van kinderporno, en aan belediging van het slachtoffer. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur op, met een proeftijd van twee jaar. De ouders van het slachtoffer dienden een vordering tot schadevergoeding in, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet als benadeelde partij konden worden beschouwd in het strafproces. De rechtbank benadrukte de ernst van het verspreiden van belastend beeldmateriaal en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/134270-17 (P)
Datum vonnis: 7 oktober 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
nu verblijvende te [adres 2] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 23 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Schotman en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. J.A.A.M. Rupert, advocaat te Haaksbergen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 19 februari 2017 te Enschede een foto met daarop de naakt poserende minderjarige [slachtoffer] in haar bezit heeft gehad en heeft doorgestuurd via sociale media;
feit 2: op 19 februari 2017 te Enschede door het doorsturen van deze naaktfoto [slachtoffer] heeft beledigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
.
zij op of omstreeks 19 februari 2017, te Enschede, in elk geval in Nederland,
een foto/afbeelding van een seksuele gedraging waarbij een minderjarige is betrokken,
in haar bezit heeft gehad en/of heeft verworven,
en/of die foto/afbeelding (via sociale media) heeft verspreid en/of aangeboden,
welke afgebeelde seksuele gedraging bestond uit de (gedeeltelijk) naakt poserende minderjarige [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum 2] 2002), waarbij de afbeelding een onmiskenbaar seksuele strekking heeft;
2.
zij op of omstreeks 19 februari 2017 te Enschede, in elk geval in Nederland,
opzettelijk [slachtoffer] , heeft beledigd, door een foto waarop die [slachtoffer] met ontbloot geslachtsdeel te zien was, via sociale media te verspreiden, te weten door die foto op haar Instagram-pagina/account te plaatsen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op zondag 19 februari 2017 is een melding bij de politie te Enschede binnengekomen dat een jongen van een flat was gevallen. Deze jongen was de minderjarige [slachtoffer] . Het bleek om zelfdoding te gaan. Een verspreide naaktfoto van deze [slachtoffer] zou mogelijk een rol hebben gespeeld bij de zelfdoding. Uit nader onderzoek door de politie is gebleken dat [slachtoffer] de naaktfoto zelf via Snapchat heeft verstuurd aan het Snapchataccount [naam account] , dat gekoppeld was aan het e-mailadres van medeverdachte [medeverdachte] (verder ook: [medeverdachte] ).
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat zij een naaktfoto van [slachtoffer] had ontvangen via WhatsApp van [medeverdachte] en dat zij de naaktfoto vervolgens op haar Instagramaccount heeft gezet en [slachtoffer] heeft getagd, dat wil zeggen zijn accountnaam aan de foto heeft verbonden.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie in eerste instantie ontkend, maar heeft op
7 maart 2017 en ook ter zitting verklaard dat hij een naaktfoto van [slachtoffer] had ontvangen op een Snapchataccount onder de naam [naam account] - een nepaccount - en dat hij de naaktfoto al langer in zijn bezit had en vervolgens op 19 februari 2017 via WhatsApp heeft verstuurd naar onder meer verdachte.
De officier van justitie heeft in september 2017 besloten dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet vervolgd zouden worden voor schuld aan de dood van [slachtoffer] , omdat uit het politieonderzoek was gebleken dat beide verdachten geen strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor de dood van [slachtoffer] kon worden verweten. Voor het voorhanden hebben van de naaktfoto van [slachtoffer] is door de officier van justitie besloten dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een voorwaardelijk sepot zouden krijgen en een onderhoud ter parkette.
Op 30 oktober 2017 hebben de ouders van [slachtoffer] een klaagschrift ingediend bij het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden (verder het Hof) tegen de beslissing van de officier van justitie om geen vervolging tegen de verdachten in te stellen.
Op 13 december 2018 heeft het Hof het beklag ten aanzien van het feit ‘dood door schuld’ ongegrond verklaard, omdat de dood van [slachtoffer] een te ver verwijderd en redelijkerwijs niet te voorzien gevolg van het handelen van beide verdachten is geweest, zodat de dood niet aan hen kan worden toegerekend.
Het Hof heeft het beklag ten aanzien van het feit ‘verspreiden van kinderporno’ gegrond verklaard en bevolen dat het arrondissementsparket Oost-Nederland strafvervolging moest instellen naar verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1 ten laste gelegde - verspreiden van kinderporno - en voor het onder 2 ten laste gelegde - belediging van [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte heeft bekend dat zij een naaktfoto van [slachtoffer] heeft ontvangen via WhatsApp van [medeverdachte] . Na ontvangst van de naaktfoto heeft verdachte het vervolgens op haar Instagram-account gezet. Verdachte heeft tevens bekend dat zij de naaktfoto heeft getagd. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het verspreiden van de naaktfoto, niet alleen onder haar eigen volgers, maar ook onder de volgers van [slachtoffer] . [slachtoffer] was nog minderjarig, zodat sprake is geweest van het verspreiden van kinderporno.
De officier van justitie heeft voorts betoogd dat verdachte door het verspreiden van deze naaktfoto [slachtoffer] in zijn eer en goede naam heeft aangetast, zodat tevens een bewezenverklaring kan volgen voor het onder 2 ten laste gelegde.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij op 19 februari 2017, te Enschede, een foto van een seksuele gedraging waarbij een minderjarige is betrokken, in haar bezit heeft gehad en heeft verworven,
en die foto via sociale media heeft verspreid,
welke afgebeelde seksuele gedraging bestond uit de (gedeeltelijk) naakt poserende minderjarige [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum 2] 2002), waarbij de afbeelding een onmiskenbaar seksuele strekking heeft;
2.
zij op 19 februari 2017 te Enschede, opzettelijk [slachtoffer] , heeft beledigd, door een foto waarop die [slachtoffer] met ontbloot geslachtsdeel te zien was, via sociale media te verspreiden, te weten door die foto op haar Instagram-pagina/account te plaatsen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 240b en 266 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken verspreiden;
feit 2
het misdrijf:
eenvoudige belediging.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de strafmaat op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen straf of maatregel meer moet worden opgelegd, omdat zij al genoeg is gestraft. De zaak zou in eerste instantie worden afgedaan met een voorwaardelijk sepot, maar verdachte is uiteindelijk toch vervolgd. Zij was destijds nog heel erg jong en het feit heeft lang geleden plaatsgevonden. Tevens zijn als gevolg van deze strafzaak haar vrijheden in het civiele kader waarin zij zit, ingeperkt geweest en is zij ook anderszins sterk aangesproken op hetgeen is voorgevallen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met al hetgeen uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Vooropgesteld overweegt de rechtbank dat de effecten van het plaatsen van belastend beeldmateriaal van andere jongeren, zoals in dit geval een naaktfoto, vaak worden onderschat. Dit exposen wordt door velen ervaren als een zware persoonlijke vernedering en aantasting van de familie-eer. Slachtoffers zijn vaak bang dat het beeldmateriaal uitlekt naar hun ouders en andere familieleden. Ook in deze zaak heeft de verdachte onvoldoende stilgestaan bij de snelheid waarop beelden op social media worden gedeeld, en de enorme impact die het kan hebben op de persoon die op de betreffende foto staat.
Verdachte heeft op 19 februari 2017 een naaktfoto van een minderjarige jongen via Whatsapp ontvangen en deze verder verspreid via haar Instagramaccount en, omdat zij deze jongen had getagd, ook onder de volgers van deze minderjarige jongen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben en verspreiden van een naaktfoto van de minderjarige [slachtoffer] en dus van het in bezit hebben en verspreiden van kinderporno. Daarmee heeft verdachte in de eerste plaats [slachtoffer] schade berokkend. Het is algemeen bekend dat wanneer iemands naam en foto op deze wijze op sociale media of internet komen, iemands eer of goede naam wordt aangetast en het tevens niet gemakkelijk is daarvan af te komen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van:
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 26 augustus 2019, opgemaakt door [naam] en
  • het uittreksel justitieel documentatieregister d.d. 16 augustus 2019.
In het advies van de Raad voor de Kinderbescherming is beschreven dat verdachte inmiddels 17 jaar oud is en sinds lange tijd onder toezicht staat van Jeugdbescherming Overijssel en binnen de gesloten jeugdzorg verblijft. Verdachte is een cognitief beperkt, zeer kwetsbaar en beschadigd meisje, waarbij de afgelopen jaren in het teken hebben gestaan van het bevorderen van de ontwikkeling van verdachte. Dit heeft nog niet gebracht wat verdachte, haar ouders en andere bij verdachte betrokken personen en instanties ervan verwachtten.
Door de Raad wordt vastgesteld dat het duidelijk is dat verdachte langdurige behandeling nodig heeft om tot ontwikkeling en gedragsverandering te komen. De Raad heeft gelet hierop geadviseerd om een persoonlijkheidsonderzoek door het NIFP te laten uitvoeren, zodat daarna tot een passend strafadvies kan worden gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment een nader onderzoek naar de persoon van verdachte door het NIFP niet meer aan de orde is, gelet op het lange tijdsverloop tussen de strafbare feiten en de behandeling ter terechtzitting, de jonge leeftijd van verdachte destijds en de noodzaak tot duidelijkheid met betrekking tot de strafafdoening. Daarbij heeft de rechtbank in haar overweging betrokken dat uit voornoemd rapport van de Raad voldoende duidelijk blijkt dat verdachte een kwetsbaar meisje is met aanzienlijke complexe problematiek. De rechtbank acht verplicht toezicht van de Jeugdreclassering ook niet opportuun. Er is reeds veel begeleiding in het kader van de civiele maatregelen.
Verdachte verdient straf voor wat zij heeft gedaan. Ondanks al haar problematiek, begrijpt verdachte inmiddels heel goed het strafwaardige van haar handelen. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de feiten hebben plaatsgevonden toen verdachte jonger was, haar problematiek toen en nu en dat zij de gevolgen van haar handelen niet goed heeft kunnen overzien. Ook houdt de rechtbank er rekening mee, dat verdachte van aanvang af eenduidig heeft verklaard over haar handelen en niet is weg gelopen van haar verantwoordelijkheid.
Tenslotte heeft de rechtbank bij de straftoemeting rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, na het plegen van het onderhavige strafbare feit, op 5 september 2019 door de Kinderrechter te Arnhem is veroordeeld tot een werkstraf, zodat artikel 63 Sr van toepassing is.
Ten aanzien van sexting zijn geen oriëntatiepunten afgesproken. De rechtbank heeft alle hiervoor vermelde feiten en omstandigheden gewogen en naast de eis van de officier van justitie gelegd.
Gelet op al het hiervoor overwogene acht de rechtbank in dit geval een werkstraf voor de duur van 40 uur, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De ouders van [slachtoffer] (gemachtigde mr. A.P. Drosten, advocaat te Enschede) hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.000,- (tweeduizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.000,-- per ouder per verdachte gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij van de ouders van [slachtoffer] niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu de ouders door het Hof wel als gelaedeerden zijn beschouwd in het kader van de ontvankelijkheid bij de klachtprocedure, maar niet als gelaedeerden kunnen worden beschouwd van het verspreiden van de naaktfoto van hun minderjarige kind. De officier van justitie heeft voorts betoogd dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de ouders van [slachtoffer] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat geen sprake is van een causaal verband tussen het handelen van verdachte – het verspreiden van een naaktfoto – en het gevolg - de dood van hun zoon -. Dit geldt volgens de raadsvrouw eveneens voor de onder 2 ten laste gelegde belediging. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering niet voldoende is onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De ouders van de overleden [slachtoffer] (gemachtigde mr. A.P. Drosten, advocaat te Enschede) hebben ter zitting een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat zij slechts te oordelen heeft over de aan haar voorgelegde feiten en realiseert zich goed, in de woorden van de officier, dat in deze zaak alleen maar sprake is van verliezers. Dit geldt zeker en vooral voor de nabestaanden van [slachtoffer] . De rechtbank betreurt het dat de ouders van [slachtoffer] ervoor gekozen hebben niet ter zitting te verschijnen, zodat iedere nuance in de bespreking van de feiten, hun vordering en de persoon van de verdachte hen ook ontgaan is.
De rechtbank heeft vervolgens juridisch te oordelen over de ingestelde vordering en overweegt als volgt. Artikel 51f Wetboek van Strafvordering luidt:
Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
Indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbaar feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek terzake van de daar bedoelde vorderingen.
De wetsgeschiedenis houdt terzake van die bepaling onder meer het volgende in:
“Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers noch dat van derde belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces.”
Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever, buiten het zich hier niet voordoend geval van artikel 51f, tweede lid, niet de mogelijkheid willen openen dat in geval van overlijden van het slachtoffer de erfgenamen zich op de voet van artikel 51a, eerste lid, in het strafproces voegen ter zake van door het slachtoffer geleden schade. Die schade is dus door de wetgever voor wat die erfgenamen betreft niet als rechtstreekse schade in de zin van die bepaling beschouwd.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij daarom niet in de vordering zal kunnen worden ontvangen en is zij daarin niet ontvankelijk.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77gg Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken verspreiden;
feit 2:
eenvoudige belediging;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
40 (veertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
20 dagen;
- bepaalt dat deze taakstraf
in zijn geheelnietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: de ouders van [slachtoffer] (gemachtigde
mr. A.P. Drosten, advocaat te Enschede) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mr. C. Verdoold en
mr. G.M.J. Vijftigschild, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2019.
Buiten staat
Mr. Verdoold is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Districtsrecherche Twente, met onderzoeksnummer ON2R017019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1 en feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [1] ;
 Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] [2] ;
 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] [3] ;
 De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [4] .

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 20 februari 2017, pag. 33 t/m 41.
2.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] d.d. 9 maart 2017, pag. 86 t/m 90.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 20 februari 2017, pag. 46 t/m 53.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 september 2019.