ECLI:NL:RBOVE:2019:3433

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
08-950463-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 30 september 2019 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie had een vordering ingediend om het bedrag van € 12.490.000,00 vast te stellen als wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrift. De vordering is behandeld op openbare terechtzittingen op 25 juni 2018, 18 februari 2019 en 16 september 2019. Tijdens de laatste zitting heeft de officier van justitie zijn vordering gehandhaafd, terwijl de raadsvrouw van de veroordeelde pleitte voor vrijspraak van de feiten waarop de ontnemingsvordering was gebaseerd.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, die als enig bestuurder van [bedrijf 1] BV fungeerde, had een valselijke brief opgesteld om te doen voorkomen dat [bedrijf 2] Inc een aanzienlijke som geld had gestort op de rekening van [bedrijf 1]. De rechtbank concludeerde dat er aanwijzingen waren dat de veroordeelde mogelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen uit het bewezen verklaarde feit, maar dat het dossier en de verhandelingen tijdens de zittingen onvoldoende bewijs boden om dit vast te stellen.

Daarom heeft de rechtbank de ontnemingsvordering afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had verkregen uit de strafbare feiten. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-950463-14
Datum vonnis: 30 september 2019
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1950 in [geboorteplaats] ( [land] ),
verblijvende te [adres] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 12.490.000,00.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 25 juni 2018, 18 februari 2019 en 16 september 2019. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.M. de Koning, advocaat in 's-Gravenhage, is op de terechtzitting van 16 september 2019 verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 16 september 2019 heeft de officier van justitie mr. J.M. Mul zijn vordering gehandhaafd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen omdat door haar vrijspraak is bepleit van de feiten waarop de ontnemingsvordering is gegrond.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 30 september 2019 veroordeeld ter zake valsheid in geschrift gepleegd op 15 juni 2010.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Veroordeelde was enig bestuurder van [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ). Hij heeft een brief gericht aan de externe accountant van [bedrijf 1] valselijk opgemaakt. Door middel van deze valse brief heeft veroordeelde willen doen voorkomen alsof het [bedrijf 2] Inc (hierna: [bedrijf 2] ) – waar hij directeur van was – voldaan had aan haar verplichting om € 6.500.000,00 te storten op rekening van [bedrijf 1] en dat [bedrijf 2] een overbruggingskrediet van € 5.990.000,00 ter beschikking had gesteld aan [bedrijf 1] . [bedrijf 2] heeft echter het totaalbedrag van € 12.490.000,00 nooit ter beschikking gesteld aan [bedrijf 1] .
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank wel aanwijzingen dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel zou kunnen hebben verkregen uit het bewezenverklaarde feit, maar het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bieden onvoldoende gegevens om vast te stellen of, en zo ja in welke mate, dat daadwerkelijk ook zo is geweest. Verder zijn er onvoldoende aanwijzingen dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten. Daarom dient de ontnemingsvordering te worden afgewezen.

4.De wettelijke voorschriften

De beoordeling is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. P.M.F. Schreurs en mr. F.C. Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2019.