4.3Het oordeel van de rechtbank
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Op woensdag 26 december 2018 vanaf 19.00 uur werd er door het verkeershandhavingsteam van de politie Oost Nederland een alcoholcontrole gehouden op de Rondweg in Borne. Hierbij werden alle bestuurders gecontroleerd op de openbare weg, een goed verlichte plek. Omstreeks 19.55 uur reed de bestuurder van een grijze personenauto – merk Opel, type Astra en voorzien van het kenteken [kenteken] – komende vanaf Zenderen, in de richting van de controleplaats in Borne. Op enige afstand van de controleplaats keerde de bestuurder de auto en reed hij terug richting Zenderen om aan de controle te ontkomen. Dit werd opgemerkt op de controleplaats en een motoragent, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), zette de achtervolging in. Hij reed op een opvallende politiemotor. In Zenderen kon de bestuurder worden achterhaald door [slachtoffer 2] . De bestuurder van de auto reed het terrein van een tankstation op. Daar sprak [slachtoffer 2] de bestuurder aan en sommeerde hem om hem te volgen naar de controleplaats. De bestuurder leek hier gevolg aan te geven en reed achter [slachtoffer 2] aan richting Borne. Op een rotonde vervolgde [slachtoffer 2] , rechtdoor rijdend, zijn weg richting Borne. De bestuurder van de auto reed de rotonde echter geheel rond en reed terug Zenderen in. [slachtoffer 2] keerde en reed direct achter de bestuurder aan. Hierbij maakte hij gebruik van de optische signalen op de motor. De bestuurder reed via de Hoofdstraat Zenderen binnen en sloeg rechtsaf een doodlopende straat in. Daar kon hij [slachtoffer 2] ontlopen. Hij reed vervolgens terug naar de Hoofdstraat. Via deze weg reed hij vervolgens rechtsaf de Albergerweg op in de richting van Albergen. Na ongeveer 100 meter moest hij stoppen voor een voorganger die stilstond om af te slaan. Hierop plaatste [slachtoffer 2] zijn motor schuin voor de auto. Een tweede motoragent, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) stopte naast de auto. De bestuurder had het portierraam geopend. [slachtoffer 1] probeerde de contactsleutel te pakken en uit het contact te krijgen. De bestuurder weerde dit af en sloeg op de arm van [slachtoffer 1] . Direct hierna reed de bestuurder met hoog toerental en gierende banden weg. Hierbij ramde hij de politiemotor van [slachtoffer 2] die nog voor de auto stond. [slachtoffer 2] kon wegspringen, waardoor hij voorkwam dat hij geraakt werd. De motor kwam door de klap ten val. Om de bestuurder te doen stoppen, schoot hij éénmaal met zijn dienstwapen op de auto. (INCIDENT 1)
De bestuurder reed met verhoogde snelheid richting Albergen. [slachtoffer 1] zette de achtervolging in en reed op gepaste afstand achter hem met gebruikmaking van de optische signalen op zijn motor. De bestuurder van de auto remde na ongeveer 100 tot 150 meter, zonder enige aanleiding, plotseling zeer hard af. Hierdoor reed [slachtoffer 1] tegen de achterzijde van de auto. Direct hierna reed de bestuurder met verhoogde snelheid verder. (INCIDENT 2)
[slachtoffer 1] volgde hem opnieuw. De bestuurder reed vervolgens linksaf de Kanaal Noordzijde op, gelegen langs het kanaal Almelo-Nordhorn in Albergen, gemeente Tubbergen. Hij reed richting Almelo. [slachtoffer 1] volgde hem. [slachtoffer 2] volgde op grotere afstand over de Kanaal Zuidzijde.
De bestuurder van de auto reed op de kruising met de Gravendijk rechtdoor langs het kanaal. Deze weg maakt een bocht naar links. [slachtoffer 1] verloor de auto hier uit het zicht en stopte. De optische verlichting op zijn motor bleef in werking. De bestuurder van de auto keerde de auto en reed richting de politiemotor. Op een gegeven moment verhoogde hij zijn snelheid en stuurde in de richting van de motor. [slachtoffer 1] kon de motor niet keren en plaatste de motor daarop op de standaard. Hij stapte af en liep enkele meters bij de motor vandaan. De bestuurder leek de motor aan te gaan rijden, maar stuurde er op het laatste moment langs. (INCIDENT 3)
De bestuurder reed rechtsaf de Gravendijk op. Vervolgens reed hij de Gravenallee in de gemeente Almelo op. [slachtoffer 1] reed op gepaste afstand achter de auto aan. [slachtoffer 2] kon even later aansluiten. Na ongeveer 500 meter stopte de auto. [slachtoffer 1] stopte ongeveer 100
meter achter de auto. Hij plaatste de motor op de standaard en stapte af. Op dat moment waren de optische signalen in werking. [slachtoffer 1] liep enkele meters bij de motor vandaan in
afwachting van wat de bestuurder zou gaan doen. Op datzelfde moment reed de bestuurder met hoge snelheid achterwaarts en reed tegen de motor van [slachtoffer 1] aan. De motor raakte hierbij zwaar beschadigd. Om de auto te doen stoppen schoot [slachtoffer 1] tweemaal met zijn dienstwapen op de auto. (INCIDENT 4)
De bestuurder reed hierna met hoge snelheid verder richting Almelo. [slachtoffer 2] volgde de auto vervolgens op gepaste afstand met gebruikmaking van de optische signalen op de motor. De bestuurder reed na ongeveer 2 kilometer rechtsaf een onverharde weg in. De bestuurder stopte na ongeveer 150 meter. [slachtoffer 2] stopte ongeveer 75 meter achter hem. Omdat de achteruitrijlichten van de auto oplichtten, reed [slachtoffer 2] van de weg af. Het voorwiel van de motor zakte weg in de zachte berm waardoor hij dwars op de weg kwam te staan. De bestuurder reed met hoge snelheid achteruit en stuurde in de richting van
[slachtoffer 2] . Die zat op dat moment nog op de motor. De motor werd door de bestuurder
aangereden en raakte zwaar beschadigd. [slachtoffer 2] raakte licht gewond door de klap. De bestuurder van de auto reed achterwaarts tegen een boom en reed hierop terug naar de Gravenallee. [slachtoffer 2] schoot éénmaal met zijn dienstwapen op de auto om deze te doen stoppen. (INCIDENT 5)
De bestuurder reed hierna rechtsaf de Gravenallee op richting Almelo. Na ongeveer 200 meter heeft hij de auto achtergelaten.
De bestuurder van de grijze Opel Astra met het kenteken [kenteken]
Verdachte heeft verklaard dat hij 26 december 2018 aan het einde van de middag zijn dochter had teruggebracht naar zijn ex-vriendin en dat hij emotioneel was. Hij realiseerde zich namelijk dat hij zijn dochter lange tijd moet missen door een eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren in Duitsland. Tussen 20.00 uur en 23.00 uur liep verdachte in Almelo rond om zijn hoofd leeg te maken, waarna zijn broer hem bij de ijsbaan in Almelo heeft opgehaald en naar verdachtes huis in [woonplaats] heeft gebracht. Verdachte heeft ontkend dat hij op 26 december 2018 in de grijze Opel Astra met het kenteken [kenteken] heeft gereden nadat hij zijn dochter naar zijn ex-vriendin had gebracht. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte op 26 december 2018 de bestuurder van voornoemde Opel was, die – om aan een alcoholcontrole te ontkomen – een aantal aanrijdingen heeft veroorzaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De grijze Open Astra met kenteken [kenteken] was van [naam 1] , een collega van verdachte, die hem op een gegeven moment via WhatsApp aan verdachte te koop heeft aangeboden. Verdachte heeft direct op dat aanbod gereageerd en heeft de auto voor € 400,-- gekocht. Het kenteken werd op naam van [naam 2] gezet, ten tijde van de incidenten een kameraad van verdachte, maar de verzekering werd betaald door verdachte.
[naam 2] is op tweede kerstdag in het begin van de middag naar zijn ouders gereden met zijn BMW. Hij heeft gezien dat zijn grijze Opel Astra op dat moment nog op de parkeerplaats aan de Sluitersveldsingel in Almelo stond waar hij hem de dag ervoor omstreeks 7.15 uur had geparkeerd. Toen hij omstreeks 19.45 uur bij de woning van zijn vriendin, [naam 3] , aan de [adres] aan kwam, zag hij dat zijn Opel Astra niet meer op de plek stond waar hij hem die dag ervoor geparkeerd had. In de woning zag hij dat de enige autosleutels van de Opel niet meer aan het haakje in de gang hingen, waar hij ze de dag ervoor had opgehangen. Verdachte is, naast [naam 2] en [naam 3] , de enige die zich met een sleutel de toegang tot de woning van [naam 3] kan verschaffen en die ook wist waar de autosleutel van de Opel Astra in die woning aan een haakje hing.
Daarnaast heeft verdachtes ex-vriendin en tevens buurvrouw van [naam 3] , getuige [getuige 1] , gezien dat verdachte op 26 december 2018 ongeveer een uur nadat hij hun dochter omstreeks 16.45 uur bij haar heeft gebracht, in de grijze Opel Astra bij haar woning is weggereden. Dat is volgens haar de auto waar verdachte altijd in rijdt.
[naam 2] heeft tevens verklaard dat hij de volgende dag, 27 december 2018, bij verdachte in [woonplaats] was en dat verdachte toen heeft verteld dat hij, verdachte, de dag ervoor tijdens een verkeerscontrole is weggereden en dat er een achtervolging heeft plaatsgevonden. Hij had daarbij meerdere politieagenten op motoren aangereden. Daarna had hij de auto bij de Gravenallee in Almelo achtergelaten en was hij weggerend. Zijn broer heeft hem daarna opgehaald.
Daar komt nog bij dat uit onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoonnummers, die in gebruik zijn bij verdachte, naar voren komt dat een van deze telefoons rond het tijdstip dat de motoragenten zagen dat de grijze Opel Astra keerde om aan de alcoholcontrole te ontkomen een zendmast aanstraalde, die aan de [straat 1] in Zenderen staat.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet een scenario heeft gepresenteerd dat enige basis kan bieden voor een alternatieve uitleg van de hem belastende onderzoeksresultaten, te minder nu verdachtes verklaring dat [naam 2] hem naar zijn broer [broer verdachte] heeft gebracht en zijn broer hem later heeft teruggebracht niet wordt bevestigd door de betreffende personen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 26 december 2018 de bestuurder van de grijze Opel Astra was, die heeft getracht te ontkomen aan een alcoholcontrole. Daar doet niet aan af, zoals door de raadsman is bepleit, het feit dat [slachtoffer 2] onder meer als signalement van de bestuurder doorgeeft dat deze een lippiercing heeft, terwijl daar bij verdachte geen sprake van is. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat een getuige zich in een hectische situatie – zelfs een getraind politieambtenaar – niet alle kenmerken van het uiterlijk van een verdachte tot in detail kan herinneren.
De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij een aanrijding tussen een auto en een motor, waarbij sprake is van enige snelheid en een val van de motor schade wordt veroorzaakt aan de motor. Onder de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden met betrekking tot incident 1 is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte door met de door hem bestuurde auto een politiemotor aan te rijden, de politiemotor heeft beschadigd.
Feit 2
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat – gelet op de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen – verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] door zijn handelingen zou kunnen komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat – gelet op de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen – de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Voor bewezen verklaring van het feit dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte met zijn concrete handelingen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] . Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer 2] zou sterven of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de concrete handelingen van verdachte en anderzijds vaststellen of verdachte deze kans op de koop toe heeft genomen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en de behandeling ter terechtzitting is naar voren gekomen dat – zoals hiervoor ook onder de redengevende feiten en omstandigheden is opgenomen – nadat verdachte zich andermaal had onttrokken aan een (st)aan(de)houding, hij wederom voor [slachtoffer 2] op de vlucht is geslagen. Die is verdachte gevolgd op zijn politiemotor met gebruikmaking van de optische signalen op de motor. Nadat verdachte een onverharde weg was ingeslagen en was gestopt, stopte [slachtoffer 2] op ongeveer 75 meter achter hem. Omdat de achteruitrijlichten van de auto oplichtten, reed [slachtoffer 2] van de weg af waarbij het voorwiel van zijn motor wegzakte in de zachte berm en hij dwars op de weg kwam te staan. Verdachte reed met hoge snelheid achteruit en stuurde in de richting van [slachtoffer 2] , die op dat moment nog op de motor zat. Er volgde wederom een aanrijding.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond er door handelingen van verdachte, mede gezien de plaats waar hij deze heeft verricht: op een onverlichte weg in een zachte berm met aan weerszijden van de weg een bomenrij, een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat [slachtoffer 2] door de aanrijding met de door verdachte bestuurde auto dusdanig ten val zou kunnen komen of dusdanig door de auto geraakt zou kunnen worden dat hij daarbij om het leven zou komen. De rechtbank merkt daarbij op dat het een feit van algemene bekendheid is dat een motorrijder een kwetsbare verkeersdeelnemer is.
Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte – evenals ieder weldenkend mens – zich bewust was van de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] gegeven de omstandigheden waaronder de aanrijding heeft plaatsgevonden.
De aanvaarding van de aanmerkelijke kans
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de gedragingen van verdachte – zoals ze hiervoor uiteen zijn gezet onder de redengevende feiten en omstandigheden – naar hun uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de kans daarop bewust heeft aanvaard. Verdachte wilde kennelijk koste wat kost uit handen van de politie blijven, waarbij hij het risico op dodelijk letsel bewust op de koop toe heeft genomen. Tekenend daarbij is dat de motoragenten telkens na een (bijna) aanrijding hebben gemeend hun dienstwapen te moeten trekken en op de auto van verdachte te moeten schieten teneinde hem tot stoppen te dwingen, hetgeen verdachte er geenszins van heeft weerhouden verder te rijden.
De rechtbank acht derhalve het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2] – en daarmee poging tot doodslag – wettig en overtuigend bewezen.
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Daarvoor moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte anders dan enkel in een plotselinge, zij het zich herhalende, gemoedsopwelling heeft gehandeld. Dat de achtervolging door de politieagenten enige tijd in beslag heeft genomen, maakt nog niet dat daarmee is komen vast te staan dat verdachte zich tijdens deze achtervolging op enig moment concreet heeft kunnen beraden over het doden van de politieagenten. Gelet daarop kan niet tot een bewezenverklaring van de voorbedachten rade worden gekomen en zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.