ECLI:NL:RBOVE:2019:3411

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
08-993065-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van bijna 542.000 euro door verdachte met criminele herkomst van gelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 51-jarige vrouw, die werd beschuldigd van (schuld)witwassen van een bedrag van € 541.983. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dit geld, dat afkomstig was van het bedrijf van haar (ex-)man. De verdachte ontving de bedragen op haar privérekeningen en heeft deze vervolgens doorgestort naar een spaarrekening en gebruikt voor de aankoop van privégoederen. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte handelingen heeft verricht die erop gericht waren de criminele herkomst van het geld te verhullen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 200 uur. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en verminderde de taakstraf met veertig uren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-993065-17 (P)
Datum vonnis: 26 september 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 november 2018 en 12 september 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Heidema en van wat door verdachte en haar raadsman I.J. Woltman, advocaat te Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijzigingen van de tenlastelegging van 29 november 2018 en 12 september 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen van in totaal € 541.983,--.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 januari 2012 tot
en met 14 november 2012 te Franeker, gemeente Franekerdeel, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) (een) voorwerp(en), te weten één of meer geldbedragen van in totaal
EURO 541.983 (DOC-097d, p. 923), althans enig geldbedrag, heeft verworven
en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet
en/of gebruik heeft gemaakt van dat/die geldbedrag(en),
immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s) (één of meer van)
die/dat geldbedrag(en) overgeboekt naar/gestort en/of laten
overboeken/storten op de privérekening ( [rekeningnummer 1] ) van
verdachte en/of vervolgens die/dat geldbedrag(en) doorgestort naar een
spaarrekening ( [rekeningnummer 2] ) op naam van verdachte en/of één of
meer van die/dat geldbedrag(en) gebruikt voor de aankoop van privégoederen
(DOC-097a, p. 920) en/of één of meer van die/dat geldbedrag(en) overgeboekt
naar een rekening van [verdacht bedrijf] BV onder de noemer van een (tijdelijke) lening
(DOC-029, p. 841; DOC-190, p. 1028); DOC-193, p. 1031; DOC-194, p. 1032;
DOC 196, p. 1034),
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans dienden te
vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk-
afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.2
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en een ernstige inbreuk op de beginselen van de behoorlijke procesorde. Door de wijze van onderzoek en de verslaglegging door de FIOD wordt in het proces-verbaal een beeld geschetst dat niet overeen komt met de werkelijkheid, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming de belangen van verdachte en haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak tekort worden gedaan.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op niet-ontvankelijkheid moet worden verworpen.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het verweer moet het volgende worden vooropgesteld. Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging is als een in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde. Daarvoor is alleen plaats als met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke doelbewuste grove veronachtzaming van de belangen van verdachte geen sprake. Voor zover al sprake zou zijn van een onjuiste beeldvorming, volgt uit hetgeen namens verdachte is aangevoerd en ook anderszins niet dat dit doelbewust is gedaan. Evenmin is gebleken dat tekortgedaan is aan de belangen van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt evenwel dat dit niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dient te leiden, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank ziet geen aanleiding daarvan af te wijken.
Het Openbaar Ministerie is dus ontvankelijk in de vervolging. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
3.3
Schorsing
De rechtbank ziet geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het witwassen van € 541.983,--wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het geld is afkomstig uit verduistering in dienstbetrekking. Verdachte wist dat het geld van het bedrijf van haar echtgenoot op haar privérekening gestort zou worden, het was haar rekeningnummer en zij heeft alle boekingen verricht. Door het geld vervolgens terug te boeken naar de zakelijke rekening onder de noemer ‘een tijdelijke lening’ heeft verdachte een omzettingshandeling verricht. Aldus is zij schuldig aan witwassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf, omdat het strafbare feit pas plaatsvindt op het moment van de foutieve aangifte omzetbelasting en dat delict nog niet gepleegd is op het moment dat verdachte de beschikking heeft over het geld. Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat verdachte ook niet wist of moest vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Hoewel verdachte grote bedragen via haar rekening liet lopen was zij niet verantwoordelijk voor het deugdelijk verantwoorden van deze geldstromen in de administratie van de onderneming.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte was tot 22 maart 2013 gehuwd met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), die op 14 januari 2011 medeverdachte [verdacht bedrijf] BV heeft opgericht en op dat moment ook bestuurder was van die BV. Vanaf 21 maart 2013 werd de zus van [medeverdachte] , [naam] , indirect bestuurder van [verdacht bedrijf] BV. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij ook na 21 maart 2013 degene was die feitelijk bepaalde wat er gebeurde binnen [verdacht bedrijf] BV. [1] Het rekeningnummer [rekeningnummer 1] betreft een privérekening van verdachte en zij heeft als enige een pasje van die rekening. Het rekeningnummer [rekeningnummer 2] betreft de spaarrekening van verdachte. [2]
De Belastingdienst heeft boekenonderzoek verricht en vastgesteld dat op de privérekening van verdachte bedragen zijn ontvangen, waaraan een zakelijk karakter kan worden verbonden. [3] Op 18 april 2012 heeft verdachte bijvoorbeeld een bedrag van € 24.752,-- ontvangen van [bedrijf 1] BV met vermelding 20120154. [4] De factuur met factuurnummer 20120154, ter hoogte van € 24.752,-- gericht aan [bedrijf 1] is afkomstig van [verdacht bedrijf] BV. [5] Deze factuur is niet in de fysieke of de digitale bedrijfsadministratie van [verdacht bedrijf] BV terug te vinden. [6]
In de administraties van [bedrijf 3] zijn daarnaast een aantal facturen van [bedrijf 2] B.V. aangetroffen, waarop het zakelijke rekeningnummer is veranderd in het privérekeningnummer van verdachte. [7] De bedragen op deze facturen zijn rechtstreeks door de betreffende ondernemingen overgeboekt naar de privérekening van verdachte, onder vermelding van het factuurnummer. [8] Deze facturen of betalingen zijn evenmin in de fysieke of de digitale administratie van [verdacht bedrijf] BV terug te vinden. [9]
Verdachte heeft verklaard dat zij wist dat soms geld van de BV werd overgeboekt naar haar privérekening en dat zij de gelden vervolgens doorboekte naar haar spaarrekening. Wanneer [verdacht bedrijf] BV geld nodig had, boekte verdachte het geld vervolgens op verzoek van [medeverdachte] over naar [verdacht bedrijf] BV. [10] Bij die overschrijving vermeldde zij als omschrijving ‘een (tijdelijke) lening’. [11] Op 27 januari 2012 heeft verdachte een bedrag van € 160.750,-- overgemaakt naar [bedrijf 4] . [12]
Verdachte heeft verklaard dat zij in opdracht van [medeverdachte] facturen heeft aangepast, door daarop het rekeningnummer van [verdacht bedrijf] BV door te strepen en het rekeningnummer van haar eigen privérekening op te schrijven, met het verzoek de factuur op dat rekeningnummer te voldoen. Daarnaast verklaart zij dat zij geld overboekte naar de zakelijk rekening met daarbij als omschrijving ‘een tijdelijke lening’ op het moment dat [medeverdachte] daar om vroeg. [13]
Gelet op wat de rechtbank hiervoor aan feiten en omstandigheden heeft vastgesteld acht de rechtbank het aannemelijk dat het geldbedrag van € 541.983,-- onmiddellijk afkomstig is uit een (mede) door verdachte gepleegd misdrijf. Vaststaat namelijk dat het zakelijk vermogen betreft dat toekomt aan [verdacht bedrijf] BV, maar al dan niet door handmatige aanpassingen van facturen, op de privérekening van [verdachte] zijn overgemaakt.
De vraag die voorligt is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het geldbedrag van € 541.983,--. Hiervoor is het van belang dat sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben. De gedraging dient gericht te zijn op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het door misdrijf verkregen goed.
Op grond van de gedragingen van de verdachte, te weten het overmaken van de van derden ontvangen geldbedragen naar de zakelijke rekening onder de noemer van ‘tijdelijke lening’, welke gedragingen de rechtbank in dit verband redengevend acht, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte handelingen heeft verricht die er naar hun uiterlijke verschijningsvorm (kennelijk) op gericht zijn geweest de criminele herkomst van het geld te verhullen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
zij in de periode van 3 december 2012 tot en met 6 januari 2015 te Franeker, in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander , telkens geldbedragen van in totaal EURO 541.983, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet en gebruik heeft gemaakt van dat/die geldbedrag(en), immers hebben verdachte en haar mededader die geldbedragen laten overboeken/storten op de privérekening ( [rekeningnummer 1] ) van verdachte en vervolgens die geldbedragen doorgestort naar een spaarrekening ( [rekeningnummer 2] ) op naam van verdachte en een geldbedrag gebruikt voor de aankoop van privégoederen en die geldbedragen overgeboekt naar een rekening van [verdacht bedrijf] BV onder de noemer van een (tijdelijke) lening, terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten dat bovenomschreven geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: witwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheden zoals die hiervoor onder 3.2.1 zijn weergegeven dienen te leiden tot een forse strafvermindering. De raadsman verzoekt de rechtbank de op te leggen straf te beperken tot een schuldig verklaring zonder oplegging van straf dan wel een geheel voorwaardelijke straf, gelet op de door hem geschetste omstandigheden en de persoonlijke situatie van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van
€ 541.983,--. Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan. Het in omloop zijn van een dergelijk witgewassen geldbedrag heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat vast staat dat verdachte op verzoek van [medeverdachte] heeft gehandeld en dat verdachte niet zelf de initiatiefnemer was.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 21 juni 2016 is aangehouden in verband met het ten laste gelegde feit. Dit geldt als startpunt van de redelijke termijn. De zaak is voor het eerst op zitting behandeld op 29 november 2018. Het vonnis wordt gewezen op 26 september 2019, ongeveer drie jaren en drie maanden na aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met één jaar en drie maanden en dat in verband hiermee de op te leggen taakstraf (waarvan de duur 240 uren zou zijn geweest) met veertig uren dient te worden verminderd.
Alle voormelde omstandigheden in aanmerking genomen en mede gelet op de ouderdom van de zaak, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uur, bij niet verrichten te vervangen door 100 dagen vervangende hechtenis passend. Om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:witwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. E.C. Rozeboom, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2019.
Buiten staat
Mr. Rozeboom is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.V001-02; V002-05.
2.Het proces-verbaal van de zitting van 12 september 2019, inhoudende de verklaring van verdachte.
3.DOC-097d.
4.DOC-029.
5.DOC-028.
6.AMB-042.
7.DOC-090 en DOC-091.
8.DOC-087 en DOC-089.
9.AMB-042.
10.Het proces-verbaal van de zitting van 12 september 2019, inhoudende de verklaring van verdachte.
11.DOC-029; DOC-190; DOC-193; DOC-194; DOC-196.
12.DOC-087.
13.Het proces-verbaal van de zitting van 12 september 2019, inhoudende de verklaring van verdachte.