ECLI:NL:RBOVE:2019:3409

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
08-993064-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van bijna 424.000 euro door verdachte met criminele herkomst van geld

Op 26 september 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige vrouw, die schuldig is bevonden aan het witwassen van bijna 424.000 euro. De rechtbank oordeelde dat de vrouw, die getrouwd is met de bestuurder van een bedrijf, wist dat het geld afkomstig was van criminele activiteiten. De bedragen werden van het bedrijf van haar man naar haar privérekeningen overgemaakt, waarna ze het geld weer terugstortte naar het bedrijf onder de noemer 'tijdelijke lening'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw handelingen heeft verricht die erop gericht waren de criminele herkomst van het geld te verhullen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 200 uur. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf. De uitspraak is gedaan na openbare zittingen op 29 november 2018 en 12 september 2019, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-993064-17 (P)
Datum vonnis: 26 september 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 november 2018 en 12 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Heidema en van wat door verdachte en haar raadsman J. Boelens, advocaat te Assen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 12 september 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen van in totaal € 423.853,--.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 december 2012
tot en met 6 januari 2015 te Franeker, gemeente Franekerdeel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
(een) voorwerp(en), te weten één of meer geldbedragen van in totaal EURO
423.853 (DOC-097d, p. 923), althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
gebruik heeft gemaakt van dat/die geldbedrag(en),
immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s) (één of meer van)
die/dat geldbedrag(en) overgeboekt naar/gestort en/of laten
overboeken/storten op de privérekening ( [rekeningnummer 1] ) van
verdachte en/of vervolgens die/dat geldbedrag(en) doorgestort naar een
spaarrekening ( [rekeningnummer 2] ) op naam van verdachte en/of één of
meer van die/dat geldbedrag(en) gebruikt voor de aankoop van privégoederen
(DOC-097a, p. 920) en/of (één of meer van) die/dat geldbedrag(en) overgeboekt
naar een rekening van [verdacht bedrijf] BV met omschrijving (tijdelijke) lening
(DOC-152, p. 987; DOC-155, p. 990; DOC-156, p. 991/992; DOC-157, p. 993,
DOC-158, p. 994),
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans diende te
vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk-
afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het witwassen van € 423.853,-- wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het geld is afkomstig uit verduistering in dienstbetrekking. Verdachte wist dat het geld van het bedrijf van haar echtgenoot op haar privérekening gestort zou worden, het was haar rekeningnummer en zij heeft alle boekingen verricht. Door het geld vervolgens terug te boeken naar de zakelijke rekening onder de noemer ‘een tijdelijke lening’ heeft verdachte een omzettingshandeling verricht. Aldus is zij schuldig aan witwassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het opzettelijk witwassen en het schuldwitwassen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet wist dat het geld dat op haar rekening werd gestort uit misdrijf afkomstig was en dat het dossier hier ook geen aanknopingspunten voor biedt. Verdachte hoefde redelijkerwijs ook niet te vermoeden dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was, omdat zij mocht vertrouwen op de instructies van haar man, [medeverdachte] , en geen aanleiding had om aan zijn instructies te twijfelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is gehuwd met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), die op 14 januari 2011 medeverdachte [verdacht bedrijf] BV heeft opgericht en op dat moment ook bestuurder was. Vanaf 21 maart 2013 werd de zus van [medeverdachte] , [naam] , bestuurder van [verdacht bedrijf] BV. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij ook na 21 maart 2013 degene was die feitelijk bepaalde wat er gebeurde binnen [verdacht bedrijf] BV. [1] Het rekeningnummer [rekeningnummer 1] betreft de privérekening van verdachte. Het rekeningnummer [rekeningnummer 2] betreft de spaarrekening van verdachte. [2]
De Belastingdienst heeft tijdens het ingestelde boekenonderzoek vastgesteld dat op de privérekening van verdachte bedragen zijn ontvangen, waaraan een zakelijk karakter kan worden verbonden. [3] In de administraties van [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV zijn een aantal facturen van [verdacht bedrijf] BV aangetroffen, waarop het rekeningnummer van [verdacht bedrijf] BV is veranderd in het privérekeningnummer van verdachte. [4] De bedragen op deze facturen zijn rechtstreeks door de betreffende ondernemingen overgeboekt naar de privérekening van verdachte, onder vermelding van het factuurnummer. Deze facturen of betalingen zijn niet in de fysieke noch in de digitale administratie van [verdacht bedrijf] BV terug te vinden. [5] Wanneer [verdacht bedrijf] BV geld nodig had, boekte verdachte het geld vervolgens op verzoek van [medeverdachte] over naar [verdacht bedrijf] BV. [6] Bij die overschrijving vermeldde zij als omschrijving ‘een (tijdelijke) lening’. [7]
Verdachte heeft verklaard dat zij in opdracht van [medeverdachte] betalingen van debiteuren van [verdacht bedrijf] BV via haar rekening heeft laten lopen. Zij heeft verklaard dat zij wist dat de geldbedragen aan [verdacht bedrijf] BV toekwamen. Het geld zou zo veilig gesteld worden vanwege een faillissement, aldus verdachte. Op het moment dat [medeverdachte] daar om vroeg maakte zij het geld over naar de zakelijk rekening van [verdacht bedrijf] BV met daarbij als omschrijving ‘een tijdelijke lening’. [8]
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor aan feiten en omstandigheden heeft vastgesteld kan het niet anders zijn dat het geldbedrag van € 423.853,-- onmiddellijk afkomstig is uit een ((mede) door verdachte gepleegd) misdrijf. De geldbedragen zijn immers, door wijziging van de oorspronkelijke zakelijke facturen, rechtstreeks op de privérekening van verdachte gestort.
De vraag die voorligt is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het geldbedrag van € 423.853,--. Hiervoor is het van belang dat sprake is van een gedraging die gericht is op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het door misdrijf verkregen goed.
Op grond van de gedragingen van de verdachte, te weten het overmaken van de van derden ontvangen geldbedragen naar de zakelijke rekening van [verdacht bedrijf] BV onder de noemer van ‘tijdelijke lening’, welke gedragingen de rechtbank in dit verband redengevend acht, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte handelingen heeft verricht die er naar hun uiterlijke verschijningsvorm (kennelijk) op gericht zijn geweest de criminele herkomst van het geld te verhullen. Van een (tijdelijke) lening van verdachte aan [verdacht bedrijf] BV was immers geen sprake. De op de privérekening van verdachte ontvangen gelden behoorden [verdacht bedrijf] BV reeds toe.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
zij in de periode van 3 december 2012 tot en met 6 januari 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens geldbedragen van in totaal EURO 423.853, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet, immers hebben verdachte en haar mededader die geldbedragen laten overboeken/storten op de privérekening ( [rekeningnummer 1] ) van verdachte en vervolgens die geldbedragen doorgestort naar een spaarrekening ( [rekeningnummer 2] ) op naam van verdachte en die geldbedragen overgeboekt naar een rekening van [verdacht bedrijf] BV met omschrijving (tijdelijke) lening, terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten dat bovenomschreven geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: witwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een nadere strafoplegging niet op zijn plaats is, omdat de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten een grote impact heeft gehad op verdachte en haar gezin en zij daarmee al voldoende is gestraft.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 423.853,--. Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan. Het in omloop zijn van een dergelijk witgewassen geldbedrag heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat vast staat dat verdachte op verzoek van [medeverdachte] heeft gehandeld en verdachte niet zelf de initiatiefnemer was.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 21 juni 2016 is aangehouden in verband met de ten laste gelegde feiten. Dit geldt als startpunt van de redelijke termijn. De zaak is voor het eerst op zitting behandeld op 29 november 2018. Het vonnis wordt gewezen op 26 september 2019, ongeveer drie jaren en drie maanden na aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met één jaar en drie maanden en dat in verband hiermee de op te leggen taakstraf (waarvan de duur 240 uren zou zijn geweest) met veertig uren dient te worden verminderd.
Alle voormelde omstandigheden in aanmerking genomen en mede gelet op de ouderdom van de zaak, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uur, bij niet verrichten te vervangen door 100 dagen vervangende hechtenis passend. Om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:witwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. E.C. Rozeboom, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2019.
Buiten staat
Mr. Rozeboom is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.V001-02; V002-05.
2.Het proces-verbaal van de zitting van 12 september 2019, inhoudende de verklaring van verdachte; V008-06.
3.DOC-097d.
4.DOC-106; DOC-107; DOC-108; DOC-109; AMB-041; AMB-042.
5.AMB-041; AMB-042.
6.Het proces-verbaal van de zitting van 12 september 2019, inhoudende de verklaring van verdachte; V-007-03.
7.DOC-152; DOC-155; DOC-156; DOC-157; DOC-158.
8.Het proces-verbaal van de zitting van 12 september 2019, inhoudende de verklaring van verdachte.