ECLI:NL:RBOVE:2019:3408

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
08-993063-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door een bedrijf met valse aangiften en documenten

Op 26 september 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdacht bedrijf] B.V. wegens belastingfraude. Het bedrijf, gevestigd in Franeker, werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het opnemen van valse stukken in de administratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bedrijf in de periode van 20 april 2012 tot en met 30 januari 2015 op meerdere tijdstippen onjuiste aangiften heeft gedaan, wat resulteerde in een te laag opgegeven belastbaar bedrag. Daarnaast heeft het bedrijf valse facturen in de administratie opgenomen, wat eveneens leidde tot het heffen van te weinig belasting.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. G.J. Heidema, in behandeling genomen en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. N.E. Koelemaij, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. Het bedrijf werd veroordeeld tot een geldboete van € 400.000, waarvan € 150.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een gedeeltelijke voorwaardelijke straf.

De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van [verdacht bedrijf] B.V. binnen de sfeer van het bedrijf plaatsvonden en dat de feitelijk leidinggevende, [medeverdachte 1], verantwoordelijk was voor de gepleegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van correcte belastingaangiften en de gevolgen van belastingfraude voor de rechtsorde.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-993063-17 (P)
Datum vonnis: 26 september 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] B.V.,
gevestigd aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 november 2018 en 12 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Heidema en van wat namens verdachte door haar gemachtigde [medeverdachte 1] en haar raadsman mr. N.E. Koelemaij, advocaat te Assen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 12 september 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan;
feit 2:opzettelijk valse stukken in de administratie heeft opgenomen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20
april 2012 tot en met 30 januari 2015 te Apeldoorn en/of Leeuwarden en/of
elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet
voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, te weten onder andere (een) aangifte(n) voor de
omzetbelasting over:
-het eerste kwartaal 2012 ingediend op 20 april 2012 en/of
-de maand april 2012 ingediend op 23 mei 2012 en/of
-de maand mei 2012 ingediend op 25 juni 2012 en/of
-de maand juni 2012 ingediend op 17 juli 2012 en/of
-de maand oktober 2012 ingediend op 10 december 2012 en/of
-de maand december 2012 ingediend op 16 januari 2013 en/of
-de maand juni 2013 ingediend op 16 juli 2013 en/of
-de maand september 2013 ingediend op 9 oktober 2013 en/of
-de maand oktober 2013 ingediend op 26 november 2013 en/of
-de maand mei 2014 ingediend op 24 juni 2014 en/of
-de maand juni 2014 ingediend op 18 juli 2014 en/of
-de maand september 2014 ingediend op 30 oktober 2014 (DOC-021, p. 630 t/m 720) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [verdacht bedrijf] B.V. (telkens)
opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te
Apeldoorn ingeleverde/ingediende aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over
genoemd kwartaal en/of genoemde maand(en) (telkens) een te laag belastbaar
bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven (DOC-097
t/m DOC-097d, p. 918 t/m 923), terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven (DOC-302, p. 1150 en 1151).
2.
zij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot
en met 1 maart 2014 te Franeker, gemeente Franekerdeel, in elk geval in
Nederland, tezamen en vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of
rechtspersonen als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere)
gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, opzettelijk deze in valse en/of
vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, terwijl dat feit
ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft [verdacht bedrijf] B.V. en/of haar mededader(s) veertien, althans een
aantal facturen gericht aan [verdacht bedrijf] BV in de administratie van [verdacht bedrijf] BV
opgenomen, zulks terwijl in werkelijkheid deze facturen (DOC-004a; -019;
-038; -226 t/m -234; -236; -239; OPV p. 44 t/m 47) geen bestaande facturen
zijn.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat over de in de tenlastelegging genoemde tijdsvakken inderdaad onjuiste BTW-aangiften zijn gedaan, en hij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de toerekening van de verboden gedragingen aan verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte [verdacht bedrijf] BV is op 14 januari 2011 opgericht door medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Vanaf de oprichting is [bedrijf 1] BV de enig aandeelhouder en [medeverdachte 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van deze holdingmaatschappij. Vanaf 21 maart 2013 werd [naam] , de zus van [medeverdachte 1] , middellijk bestuurder van [verdacht bedrijf] BV. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij ook na 24 mei 2013 de feitelijke leiding binnen [verdacht bedrijf] BV behield. [1] De in de tenlastelegging genoemde aangiften omzetbelasting van [verdacht bedrijf] BV zijn elektronisch bij de Belastingdienst ingediend door [accountant] BV. [2] De aangiften werden door [accountant] BV opgemaakt aan de hand van de grootboekrekeningen uit de geautomatiseerde administratie Account View van [verdacht bedrijf] BV.
Op 20 november 2014 heeft de Belastingdienst een volledig boekenonderzoek gestart.
Privé uitgaven zakelijk verantwoord
In de administratie van [verdacht bedrijf] BV zijn facturen aangetroffen van privé uitgaven van [medeverdachte 1] . [3] Over deze aankopen is voorbelasting in aftrek gebracht. [4]
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] dat de genoemde uitgaven wel degelijk een zakelijk karakter hadden ongeloofwaardig, gelet op de aard van de aankopen en omdat het factuuradres of opmerkingen op de facturen steeds privégegevens van [medeverdachte 1] betreffen.
Verzwijgen van omzet
De Belastingdienst heeft vastgesteld dat op de privérekeningen van medeverdachten, tevens (ex)echtgenoten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] omzet van [verdacht bedrijf] BV is ontvangen. [5] [medeverdachte 3] was tot 9 november 2012 werkzaam als administratief medewerker voor [verdacht bedrijf] BV. In de administraties van [bedrijf 2] , [bedrijf 3] BV en [bedrijf 4] BV zijn een aantal facturen van [verdacht bedrijf] BV aangetroffen, waarop het rekeningnummer van [verdacht bedrijf] BV is veranderd in het privérekeningnummer van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] . [6] De bedragen op deze facturen zijn rechtstreeks door de betreffende ondernemingen overgeboekt naar de privérekeningen van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , onder vermelding van het factuurnummer. Deze facturen of betalingen zijn niet in de fysieke of de digitale administratie van [verdacht bedrijf] BV terug te vinden. [7] [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] boekten de gelden vervolgens door naar hun spaarrekening. Wanneer [verdacht bedrijf] BV geld nodig had, boekten zij het geld vervolgens op verzoek van [medeverdachte 1] over naar [verdacht bedrijf] BV. [8] Bij die overschrijving vermeldden zij als omschrijving ‘een (tijdelijke) lening’. [9]
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben beiden verklaard dat zij wisten dat omzet via hun privérekeningen liep. Tevens hebben zij beiden verklaard dat alleen zijzelf en [medeverdachte 1] wisten dat op deze manier facturen op de privérekeningen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] werden betaald. [10] [medeverdachte 3] heeft daarnaast nog verklaard dat zij zelf degene is geweest die in opdracht van [medeverdachte 1] facturen heeft aangepast door daarop het rekeningnummer van [verdacht bedrijf] BV door te strepen en het rekeningnummer van haar eigen privérekening op te schrijven. [11]
Deze omzet is niet aangegeven in de aangiften omzetbelasting.
Valse/vervalste facturen
In de administratie van [verdacht bedrijf] BV was een inkoopfactuur van [bedrijf 5] VOF opgenomen, gedateerd 1 maart 2012, betreffende Project [bedrijf 2] met een factuurbedrag van € 186.830,-- inclusief een bedrag van € 29.830,-- omzetbelasting. [12] Uit de administratie van [verdacht bedrijf] BV bleek dat op deze factuur geen betaling heeft plaatsgevonden door [verdacht bedrijf] BV. [13] Het ontstane crediteurensaldo van € 186.830,-- werd tegen geboekt op een debiteurenvordering van exact hetzelfde bedrag, gedateerd 23 juli 2012. [14] Van deze laatstgenoemde boeking zijn in de administratie van [verdacht bedrijf] BV geen onderliggende stukken aangetroffen. [15] Getuige [getuige 1] , werkzaam bij [bedrijf 5] VOF, heeft verklaard dat de factuur als bedoeld onder DOC-004a bij hun onbekend is, en gezien het onjuiste factuurnummer vals moet zijn. [16]
In de administratie van [verdacht bedrijf] BV was tevens een factuur van [bedrijf 6] BV opgenomen betreffende de levering door [bedrijf 6] BV van isolatie panelen. De factuur is genummerd 5-VPB-88 en gedateerd op 1 september 2012. [17] Op deze factuur staat vermeld dat na verrekening vanwege de inruil van een partij schroot, door [verdacht bedrijf] BV nog een bedrag van € 11.305,-- betaald dient te worden. Deze factuur is niet in de administratie van [bedrijf 6] BV aangetroffen. Wel is in de administratie van [bedrijf 6] BV een factuur aangetroffen, betreffende de verkoop van een Chevrolet K2500 met kenteken [kenteken] door [bedrijf 6] BV aan [medeverdachte 1] . [18] Deze factuur is niet in de administratie van [verdacht bedrijf] BV aangetroffen. Het, na verrekening, te betalen bedrag is op beide facturen exact gelijk. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de factuur betreffende de isolatie panelen een factuur is die absoluut niet van hen komt. [19]
Getuige [getuige 3] , directeur van [bedrijf 7] BV, heeft over de in de administratie van [verdacht bedrijf] BV aangetroffen factuur van [bedrijf 7] BV verklaard dat de opmaak en de lay-out van die factuur niet kloppen met hoe die gebruikelijk door hen wordt opgemaakt. [20]
Met betrekking tot de in de administratie van [verdacht bedrijf] BV aangetroffen facturen van [bedrijf 8] BV heeft de heer [getuige 4] verklaard dat dit valse facturen betreffen. [21]
In de administratie van [verdacht bedrijf] BV is eveneens een factuur van [bedrijf 9] BV, gedateerd 26 maart 2013, aangetroffen. [22] Deze vennootschap is op 29 januari 2013 failliet verklaard. [23]
Op de in de administratie van [verdacht bedrijf] BV aangetroffen factuur van [bedrijf 10] heeft nooit een betaling plaatsgevonden en door een vertegenwoordiger van [bedrijf 10] is verklaard dat de factuur vals is. [24]
De rechtbank concludeert op grond van de weergegeven feiten en omstandigheden dat de genoemde facturen [25] vals zijn en dat op basis van deze facturen ten onrechte voorbelasting is geclaimd.
BTW facturen in de administratie verantwoorden
Uit ingesteld onderzoek is naar voren gekomen dat [verdacht bedrijf] BV over de onderzoeksperiode facturen heeft verzonden waarop BTW in rekening werd gebracht. De facturen aan [bedrijf 11] en aan [bedrijf 12] BV vielen op, omdat in beide gevallen de facturen in de administratie van [verdacht bedrijf] als BTW verlegd zijn geboekt. [26]
Uit de facturen van [verdacht bedrijf] BV aan de [bedrijf 11] , die zien op de bouw van een loods, blijkt dat door [verdacht bedrijf] BV BTW in rekening werd gebracht aan [bedrijf 11] . [27] Getuige [getuige 5] , werkzaam bij [bedrijf 11] , heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de opdracht had gekregen voor de bouw van de loods en dat [bedrijf 11] dus de opdrachtgever was. [28] De op de facturen door [verdacht bedrijf] BV in rekening gebrachte BTW zijn door [bedrijf 11] in de aangiften omzetbelasting als voorbelasting in mindering gebracht. In de administratie van [verdacht bedrijf] BV zijn deze facturen dan ook ten onrechte als ‘BTW verlegd’ opgenomen. [29]
Uit de facturen die [verdacht bedrijf] BV aan [bedrijf 12] BV heeft verzonden, blijkt eveneens dat door [verdacht bedrijf] BV BTW in rekening werd gebracht. [30] [getuige 6] die werd gehoord namens [bedrijf 12] BV, heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] de opdracht voor verbouwing van een pand in Leeuwarden had gegund. [31] [bedrijf 12] was dus de opdrachtgever. Over deze facturen is door [bedrijf 12] de voorbelasting in mindering gebracht op de aangiften omzetbelasting. In de administratie van [verdacht bedrijf] BV zijn al deze facturen ten onrechte als ‘BTW verlegd’ opgenomen. [32]
Conclusie
De rechtbank acht gelet op de weergegeven feiten en omstandigheden, telkens in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde aangiften omzetbelasting opzettelijk onjuist zijn gedaan.
De strafbaarheid van [verdacht bedrijf] BV
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van [verdacht bedrijf] BV is voldaan. De rechtspersoon is als geadresseerde van de norm aan te merken. Gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen, diee [verdacht bedrijf] BV dienstig zijn geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf, hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van [verdacht bedrijf] BV, zodat deze gedragingen aan [verdacht bedrijf] BV kunnen worden toegerekend. [33]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de functie van [medeverdachte 1] als feitelijk leiding gevende van [verdacht bedrijf] BV en zijn rol in de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, het opzet van [medeverdachte 1] is toe te rekenen aan [verdacht bedrijf] BV.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.2
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2
Zoals hiervoor onder 4.3.1, kopje
‘valse/vervalste facturen’,door de rechtbank wordt vastgesteld zijn in de administratie van [verdacht bedrijf] BV meerdere valse facturen opgenomen. [34] Deze facturen hadden kennelijk als doel om meer voorbelasting in aftrek te kunnen brengen, waardoor deze valse facturen hebben geleid tot het heffen van te weinig belasting.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij in de periode van 20 april 2012 tot en met 30 januari 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met natuurlijke personen (telkens) opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten onder andere aangiften voor de omzetbelasting over:
-het eerste kwartaal 2012 ingediend op 20 april 2012 en
-de maand april 2012 ingediend op 23 mei 2012 en
-de maand mei 2012 ingediend op 25 juni 2012 en
-de maand juni 2012 ingediend op 17 juli 2012 en
-de maand oktober 2012 ingediend op 10 december 2012 en
-de maand december 2012 ingediend op 16 januari 2013 en
-de maand juni 2013 ingediend op 16 juli 2013 en
-de maand september 2013 ingediend op 9 oktober 2013 en
-de maand oktober 2013 ingediend op 26 november 2013 en
-de maand mei 2014 ingediend op 24 juni 2014 en
-de maand juni 2014 ingediend op 18 juli 2014 en
-de maand september 2014 ingediend op 30 oktober 2014
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [verdacht bedrijf] B.V. (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde/ingediende aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemd kwartaal en genoemde maanden telkens een te laag belastbaar bedrag opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
2.
zij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 12 februari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met natuurlijke personen als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere)
gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, opzettelijk deze in valse vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft [verdacht bedrijf] B.V. en haar mededader(s) veertien facturen gericht aan [verdacht bedrijf] BV in de administratie van [verdacht bedrijf] BV opgenomen, zulks terwijl in werkelijkheid deze facturen geen bestaande facturen zijn.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelasting (AWR). Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, nu de bewezenverklaarde gedragingen niet een dermate samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren, dat verdachte daarvan één verwijt moet worden gemaakt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan voor raadpleging beschikbaar te stellen, deze voor dit doel opzettelijk in valse of vervalste vorm beschikbaar stellen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete ten bedrage van € 400.000,-- waarvan € 150.000,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen inhoudelijk verweer met betrekking tot de strafmaat gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, waardoor te weinig belasting werd betaald. Door verdachte werd op grote schaal en op meerdere manieren gefraudeerd. Zo werden privé-uitgaven zakelijk verantwoord, werd omzet verzwegen, werden er valse facturen in de administratie opgenomen en is de BTW verlegd regeling ten onrechte toegepast. Ook zijn de Belastingdienst valse facturen ter hand gesteld. De strafbare gedragingen vonden binnen de cultuur van het bedrijf plaats en hadden kennelijk tot doel de belastingdruk laag te houden. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, wordt het vertrouwen aangetast dat (met name in het handelsverkeer) gesteld moet kunnen worden in de juistheid van stukken die tot enig bewijs dienen. De handelwijze van verdachte is dan ook laakbaar. Daar staat tegenover dat namens verdachte ter terechtzitting is verklaard dat zij de ten onrechte te weinig betaalde omzetbelasting inmiddels voor een groot deel alsnog heeft betaald.
Bij het bepalen van de straf is de rechtbank uitgegaan van een benadelingsbedrag van ongeveer € 900.000 en heeft de rechtbank gelet op boetes die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Aldus is uitgangspunt in het onderhavige geval een geldboete van € 400.000,--.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 21 juni 2016 is aangemerkt als verdachte in verband met de ten laste gelegde feiten. Dit geldt als startpunt van de redelijke termijn. De zaak is voor het eerst op zitting behandeld op 29 november 2018. Het vonnis wordt gewezen op 26 september 2019, ongeveer drie jaren en drie maanden na aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met één jaar en drie maanden en zal bij de oplegging van de straf hiermee rekening houden door een deel van de geldboete in voorwaardelijke zin op te leggen.
Alles afwegende, rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend. De rechtbank zal de aan verdachte op te leggen straf dan ook bepalen op een geldboete ten bedrage van € 400.000,--, waarvan € 150.000,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:ingevolge de belastingwet verplicht zijnde boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan voor raadpleging beschikbaar te stellen, deze voor dit doel opzettelijk in valse of vervalste vorm beschikbaar stellen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboeteter hoogte van
€ 400.000,00 (vierhonderdduizend euro);
- bepaalt dat deze geldboete
voor een deel van 150.000,00 (honderdvijftigduizend) euro niet hoeft te worden betaald, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. E.C. Rozeboom, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2019.
Buiten staat
Mr. Rozeboom is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.V-001-02, pagina’s 302 en 303.
2.DOC-021.
3.DOC-097a.
4.AMB-037.
5.DOC-097d.
6.DOC-090-DOC-091; DOC-106; DOC-107; DOC-108; DOC-109; AMB-041; AMB-042.
7.AMB-041; AMB-042.
8.V-007-03.
9.DOC-152; DOC-155; DOC-156; DOC-157; DOC-158.
10.V-008-07; V-007-03.
11.V-008-07.
12.DOC-004a.
13.AMB-038, pagina’s 165 tot en met 169.
14.DOC-143.
15.AMB-038.
16.G-001-01.
17.DOC-019.
18.DOC-020.
19.G-011-01.
20.DOC-038; G-003-01.
21.DOC-226 tot en met DOC-234; OPV, pagina 47.
22.DOC-236.
23.DOC-242.
24.DOC-239; OPV, pagina 47.
25.DOC-004a; DOC-019; DOC-038; DOC-226 tot en met DOC-234; DOC-236; DOC-239.
26.AMB-039; AMB-040.
27.DOC-007; DOC-008 DOC-009; DOC-010.
28.G-002.
29.DOC-006; DOC-037.
30.DOC-063 tot en met DOC-067.
31.G-006.
32.DOC-068; DOC-082.
33.De rechtbank heeft getoetst aan de criteria genoemd in o.a. Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
34.DOC-004a; DOC-019; DOC-038; DOC-226 tot en met DOC-234; DOC-236; DOC-239; Overzicht proces-verbaal, pagina’s 44 tot en met 47.