ECLI:NL:RBOVE:2019:3406

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
08-993059-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door feitelijk leidinggevende van een bedrijf met onjuiste aangiften omzetbelasting

Op 26 september 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 49-jarige bestuurder van een bedrijf uit Franeker, die werd beschuldigd van belastingfraude. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, waardoor te weinig belasting werd geheven. De verdachte had op grote schaal gefraudeerd door privé-uitgaven als zakelijke kosten te verantwoorden, omzet te verzwijgen en onterecht gebruik te maken van de BTW-verlegd regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze strafbare feiten, die plaatsvonden binnen de organisatie van het bedrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een vermindering van de onvoorwaardelijke straf. De verdachte werd vrijgesproken van een tweede tenlastelegging die betrekking had op het opnemen van valse stukken in de administratie van het bedrijf. De uitspraak benadrukt de ernst van belastingfraude en de gevolgen daarvan voor het vertrouwen in de juistheid van belastingaangiften.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-993059-17 (P)
Datum vonnis: 26 september 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 november 2018 en 12 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Heidema en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. N.E. Koelemaij, advocaat te Assen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na de wijzigingen van de tenlastelegging van 12 september 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk doen van onjuiste kwartaal en/of maandaangiften omzetbelasting, gedaan door [verdacht bedrijf] BV;
feit 2:feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk opnemen van valse stukken in de administratie van [verdacht bedrijf] BV.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
[verdacht bedrijf] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20
april 2012 tot en met 30 januari 2015 te Apeldoorn en/of Leeuwarden en/of
elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet
voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, te weten onder andere (een) aangifte(n) voor de
omzetbelasting over:
-het eerste kwartaal 2012 ingediend op 20 april 2012 en/of
-de maand april 2012 ingediend op 23 mei 2012 en/of
-de maand mei 2012 ingediend op 25 juni 2012 en/of
-de maand juni 2012 ingediend op 17 juli 2012 en/of
-de maand oktober 2012 ingediend op 10 december 2012 en/of
-de maand december 2012 ingediend op 16 januari 2013 en/of
-de maand juni 2013 ingediend op 16 juli 2013 en/of
-de maand september 2013 ingediend op 9 oktober 2013 en/of
-de maand oktober 2013 ingediend op 26 november 2013 en/of
-de maand mei 2014 ingediend op 24 juni 2014 en/of
-de maand juni 2014 ingediend op 18 juli 2014 en/of
-de maand september 2014 ingediend op 30 oktober 2014 (DOC-021, p. 630 t/m 720) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [verdacht bedrijf] B.V. (telkens)
opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te
Apeldoorn ingeleverde/ingediende aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over
genoemd kwartaal en/of genoemde maand(en) (telkens) een te laag belastbaar
bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven (DOC-097
t/m DOC-097d, p. 918 t/m 923), terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te
weinig belasting werd geheven (DOC-302, p. 1150 en 1151)
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte en/of
zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke
bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s)
(telkens) leiding heeft gegeven (OPV p. 18, V-001-02, p. 303);
2.
[verdacht bedrijf] B.V. op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot
en met 12 februari 2016 (zijnde datum sluiten AMB-001) te Franeker, gemeente Franekerdeel, in elk geval in Nederland,
tezamen en vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of
rechtspersonen als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere)
gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, opzettelijk deze in valse en/of
vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, terwijl dat feit
ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft [verdacht bedrijf] B.V. en/of haar mededader(s) veertien, althans een
aantal facturen gericht aan [verdacht bedrijf] BV in de administratie van [verdacht bedrijf] BV
opgenomen, zulks terwijl in werkelijkheid deze facturen (DOC-004a; -019;
-038; -226 t/m -234; -236; -239; OPV p. 44 t/m 47) geen bestaande facturen
zijn,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte en/of
zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke
bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s)
(telkens) leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Op basis van getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte kan geconcludeerd worden dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode feitelijk leidinggever was van [verdacht bedrijf] BV. Verdachte heeft erkend dat hij opdracht heeft gegeven om bepaalde facturen aan te passen, zodat die betaald zouden worden op rekening van zijn partner en ex-partner. Naast het op deze manier verzwijgen van de omzet, zijn er ten onrechte facturen in de administratie opgenomen met de BTW verlegd, zijn er valse facturen in de administratie opgenomen en zijn er privé uitgaven als zakelijk in de boekhouding verantwoord. Alle vormen van fraude hebben de onderneming van verdachte voordeel opgeleverd en er lijkt niets in de onderneming buiten verdachte om te gaan. Hij was dan ook als leidinggevende gehouden om in te grijpen bij de overige vormen van fraude en heeft dit ten onrechte nagelaten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen positieve wetenschap had van de verboden gedragingen die tot onjuiste aangiften omzetbelasting hebben geleid. Vanuit zijn positie had hij dat ook niet kunnen of behoren te weten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Medeverdachte [verdacht bedrijf] BV is op 14 januari 2011 opgericht door verdachte. Vanaf de oprichting is [bedrijf 1] BV de enig aandeelhouder en verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van deze holdingmaatschappij. Verdachte was dus indirect bestuurder van [verdacht bedrijf] BV. Vanaf 21 maart 2013 werd [naam] , de zus van verdachte, middellijk bestuurder van [verdacht bedrijf] BV. Verdachte heeft verklaard dat hij ook na 24 mei 2013 de feitelijke leiding binnen [verdacht bedrijf] BV had. [1] De in de tenlastelegging genoemde aangiften omzetbelasting van [verdacht bedrijf] BV zijn feitelijk bij de Belastingdienst ingediend door [accountant] BV. [2] De aangiften werden door [accountant] BV opgemaakt aan de hand van de grootboekrekeningen uit de geautomatiseerde administratie Account View van [verdacht bedrijf] BV.
Op 20 november 2014 heeft de Belastingdienst een volledig boekenonderzoek gestart.
Privé uitgaven zakelijk verantwoord
In de administratie van [verdacht bedrijf] BV zijn facturen aangetroffen van privé uitgaven van verdachte. [3] Over deze aankopen is voorbelasting in aftrek gebracht. [4]
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat de genoemde uitgaven wel degelijk een zakelijk karakter hadden ongeloofwaardig, gelet op de aard van de aankopen en omdat het factuuradres of opmerkingen op de facturen steeds privégegevens verdachte betreffen.
Verzwijgen van omzet
De Belastingdienst heeft verder vastgesteld dat op de privérekeningen van medeverdachten, zijnde (ex)echtgenoten, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] omzet van [verdacht bedrijf] BV is ontvangen. [5] [medeverdachte 2] was tot 9 november 2012 werkzaam als administratief medewerker voor [verdacht bedrijf] BV. In de administraties van [bedrijf 2] , [bedrijf 3] BV en [bedrijf 4] BV is een aantal facturen van [verdacht bedrijf] BV aangetroffen, waarop het rekeningnummer van [verdacht bedrijf] BV is veranderd in het privérekeningnummer van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] . [6] De bedragen op deze facturen zijn rechtstreeks door de betreffende ondernemingen overgeboekt naar de privérekeningen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , onder vermelding van het factuurnummer. Deze facturen of betalingen zijn niet in de fysieke of de digitale administratie van [verdacht bedrijf] BV terug te vinden. [7] Deze omzet is niet aangegeven in de aangiften omzetbelasting. [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] boekten de gelden vervolgens door naar hun spaarrekening. Wanneer [verdacht bedrijf] BV geld nodig had, boekten zij het geld vervolgens op verzoek van verdachte over naar [verdacht bedrijf] BV. [8] Bij die overschrijving vermeldden zij als omschrijving ‘een (tijdelijke) lening’. [9]
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben beiden verklaard dat zij wisten dat omzet via hun privérekeningen liep. Tevens hebben zij beiden verklaard dat alleen zijzelf en verdachte wisten dat op deze manier facturen op de privérekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden betaald. [10] [medeverdachte 2] heeft daarnaast nog verklaard dat zij zelf degene is geweest die in opdracht van verdachte facturen heeft aangepast door daarop het rekeningnummer van [verdacht bedrijf] BV door te strepen en het rekeningnummer van haar eigen privérekening op te schrijven. [11] Ter terechtzitting van 12 september 2019 heeft verdachte bekend dat hij wist van de overboekingen op de privérekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Valse/vervalste facturen
In de administratie van [verdacht bedrijf] BV was een inkoopfactuur van [bedrijf 5] VOF opgenomen, gedateerd 1 maart 2012, betreffende Project [bedrijf 2] met een factuurbedrag van € 186.830,-- inclusief een bedrag van € 29.830,-- omzetbelasting. [12] Uit de administratie van [verdacht bedrijf] BV bleek dat op deze factuur geen betaling heeft plaatsgevonden door [verdacht bedrijf] BV. [13] Het ontstane crediteurensaldo van € 186.830,-- werd tegen geboekt op een debiteurenvordering met exact hetzelfde bedrag, gedateerd 23 juli 2012. [14] Van deze laatstgenoemde boeking zijn in de administratie van [verdacht bedrijf] BV geen onderliggende stukken aangetroffen. [15] Getuige [getuige 1] , werkzaam bij [bedrijf 5] VOF, heeft verklaard dat de factuur als bedoeld onder DOC-004a bij hun onbekend is, en gezien het onjuiste factuurnummer vals moet zijn. [16]
In de administratie van [verdacht bedrijf] BV was tevens een factuur van [bedrijf 6] BV opgenomen betreffende de levering door [bedrijf 6] BV van isolatie panelen. De factuur is genummerd 5-VPB-88 en gedateerd op 1 september 2012. [17] Op deze factuur stond vermeld dat na verrekening vanwege de inruil van een partij schroot, door [verdacht bedrijf] BV nog een bedrag van € 11.305,-- betaald diende te worden. Deze factuur is niet in de administratie van [bedrijf 6] BV aangetroffen. Wel is in de administratie van [bedrijf 6] BV een factuur aangetroffen, betreffende de verkoop van een Chevrolet K2500 met kenteken [kenteken] door [bedrijf 6] BV aan [verdachte] . [18] Deze factuur is niet in de administratie van [verdacht bedrijf] BV aangetroffen. Het, na verrekening, te betalen bedrag is op beide facturen exact gelijk. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de factuur betreffende de isolatie panelen een factuur is die absoluut niet van hen komt. [19]
Getuige [getuige 3] , directeur van [bedrijf 7] BV, heeft over de in de administratie van [verdacht bedrijf] BV aangetroffen factuur van [bedrijf 7] BV verklaard dat de opmaak en de lay-out van die factuur niet kloppen met hoe die gebruikelijk door hen wordt opgemaakt. [20]
Met betrekking tot de in de administratie van [verdacht bedrijf] BV aangetroffen facturen van [bedrijf 8] BV heeft de heer [getuige 4] verklaard dat dit valse facturen betreffen. [21]
In de administratie van [verdacht bedrijf] BV is eveneens een factuur van [bedrijf 9] BV, gedateerd 26 maart 2013, aangetroffen. [22] Deze vennootschap is op 29 januari 2013 failliet verklaard. [23]
Op de in de administratie van [verdacht bedrijf] BV aangetroffen factuur van [bedrijf 10] heeft nooit een betaling plaatsgevonden en door een vertegenwoordiger van [bedrijf 10] is verklaard dat de factuur vals is. [24]
De rechtbank concludeert op grond van de weergegeven feiten en omstandigheden dat de genoemde facturen [25] vals zijn en dat op basis van deze facturen ten onrechte voorbelasting is geclaimd.
BTW facturen in de administratie verantwoorden
Uit ingesteld onderzoek is naar voren gekomen dat [verdacht bedrijf] BV over de onderzoeksperiode facturen heeft verzonden waarop BTW in rekening werd gebracht. De facturen aan [bedrijf 11] en aan [bedrijf 12] BV vielen op, omdat in beide gevallen de facturen in de administratie van [verdacht bedrijf] als BTW verlegd zijn geboekt. [26]
Uit de facturen van [verdacht bedrijf] BV aan de [bedrijf 11] , die zien op de bouw van een loods, blijkt dat door [verdacht bedrijf] BV BTW in rekening werd gebracht aan [bedrijf 11] . [27] Getuige [getuige 5] , werkzaam bij [bedrijf 11] , heeft verklaard dat verdachte de opdracht had gekregen voor de bouw van de loods en dat [bedrijf 11] dus de opdrachtgever was. [28] De op de facturen door [verdacht bedrijf] BV in rekening gebrachte BTW zijn door [bedrijf 11] in de aangiften omzetbelasting als voorbelasting in mindering gebracht. In de administratie van [verdacht bedrijf] BV zijn deze facturen dan ook ten onrechte als ‘BTW verlegd’ opgenomen. [29]
Uit de facturen die [verdacht bedrijf] BV aan [bedrijf 12] BV heeft verzonden, blijkt eveneens dat door [verdacht bedrijf] BV BTW in rekening werd gebracht. [30] [getuige 6] die werd gehoord namens [bedrijf 12] BV, heeft verklaard dat hij verdachte de opdracht voor verbouwing van een pand in Leeuwarden had gegund. [31] [bedrijf 12] was dus de opdrachtgever. Over deze facturen is door [bedrijf 12] de voorbelasting in mindering gebracht op de aangiften omzetbelasting. In de administratie van [verdacht bedrijf] BV zijn al deze facturen ten onrechte als ‘BTW verlegd’ opgenomen. [32]
Conclusie
De rechtbank acht gelet op de weergegeven feiten en omstandigheden, telkens in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde aangiften omzetbelasting opzettelijk onjuist zijn gedaan.
De strafbaarheid van [verdacht bedrijf] BV en het feitelijk leiding geven
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van [verdacht bedrijf] BV is voldaan. De rechtbank overweegt dat de rechtspersoon als geadresseerde van de norm is aan te merken. Gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan verder geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen, die [verdacht bedrijf] BV dienstig zijn geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf, hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van [verdacht bedrijf] BV, zodat deze gedragingen aan haar kunnen worden toegerekend. [33]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de functie van verdachte als feitelijk leidinggevende van [verdacht bedrijf] BV en zijn rol in de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, het opzet van verdachte is toe te rekenen aan [verdacht bedrijf] BV.
De rechtbank acht verder wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen die te maken hebben met het verzwijgen van omzet en het zakelijk verantwoorden van privé uitgaven, zoals hiervoor uiteengezet. Verdachte was immers degene die naar eigen zeggen feitelijk de leiding had binnen [verdacht bedrijf] BV. [34] Dit wordt overigens ondersteund door verschillende getuigenverklaringen. Verdachte was, ook naar eigen zeggen, bekend met de stortingen op de privé rekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en wist van het zakelijk verantwoorden van privé uitgaven.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.2
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2
Zoals hiervoor onder 4.3.1, kopje
‘valse/vervalste facturen’,door de rechtbank wordt vastgesteld zijn in de administratie van [verdacht bedrijf] BV meerdere valse facturen opgenomen. [35] De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting echter niet vaststellen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opnemen van niet bestaande facturen in de administratie van [verdacht bedrijf] BV, zodat zij hem van het onder 2 ten laste gelegde zal vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
[verdacht bedrijf] B.V. in de periode van 20 april 2012 tot en met 30 januari 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met natuurlijke personen (telkens) opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten onder andere aangiften voor de omzetbelasting over:
-het eerste kwartaal 2012 ingediend op 20 april 2012 en
-de maand april 2012 ingediend op 23 mei 2012 en
-de maand mei 2012 ingediend op 25 juni 2012 en
-de maand juni 2012 ingediend op 17 juli 2012 en
-de maand oktober 2012 ingediend op 10 december 2012 en
-de maand december 2012 ingediend op 16 januari 2013 en
-de maand juni 2013 ingediend op 16 juli 2013 en
-de maand september 2013 ingediend op 9 oktober 2013 en
-de maand oktober 2013 ingediend op 26 november 2013 en
-de maand mei 2014 ingediend op 24 juni 2014 en
-de maand juni 2014 ingediend op 18 juli 2014 en
-de maand september 2014 ingediend op 30 oktober 2014
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [verdacht bedrijf] B.V. (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde/ingediende aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemd kwartaal en genoemde maanden telkens een te laag belastbaar bedrag opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens leiding heeft gegeven.
De rechtbank heeft in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelasting (AWR). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de op de beslaglijst vermelde doos met documenten aan verdachte kan worden teruggegeven.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met het feit dat verdachte er alles aan heeft gedaan uit te zoeken wat er is gebeurd en alles terug te betalen. De raadsman verzoekt een straf op te leggen in de vorm van een boete en/of een werkstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, waardoor te weinig belasting werd betaald. Door verdachte werd op grote schaal en op meerdere manieren gefraudeerd. Zo werden privé-uitgaven zakelijk verantwoord, werd omzet verzwegen en is de BTW verlegd regeling ten onrechte toegepast. De strafbare gedragingen vonden binnen de cultuur van het bedrijf plaats en hadden kennelijk tot doel de belastingdruk laag te houden. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, wordt het vertrouwen aangetast dat (met name in het handelsverkeer) gesteld moet kunnen worden in de juistheid van stukken die tot enig bewijs dienen. De handelwijze van verdachte is dan ook laakbaar.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf eveneens acht geslagen op de oriëntatiepunten voor fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarbij het benadelingsbedrag in grote mate bepalend is. De rechtbank gaat, in het licht van het dossier, uit van een benadelingsbedrag van ongeveer €750.000,--. [36] Voor een dergelijk benadelingsbedrag hanteert het LOVS als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden onvoorwaardelijk.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 21 juni 2016 is aangehouden in verband met de ten laste gelegde feiten. Dit geldt als startpunt van de redelijke termijn. De zaak is voor het eerst op zitting behandeld op 29 november 2018. Het vonnis wordt gewezen op 26 september 2019, ongeveer drie jaren en drie maanden na aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met één jaar en drie maanden.
De rechtbank komt op basis van voorgaande tot het oordeel dat voor het bewezenverklaarde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze op 12 maanden bepalen.
Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen zal de rechtbank een deel van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, te weten voor vier maanden voorwaardelijk doen zijn.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan verdachte toebehorende op de beslaglijst vermelde doos met originele documenten (DOC-001 t/m DOC-302), aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1
het misdrijf:feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de op de beslaglijst vermelde doos met originele documenten (DOC-001 t/m DOC-302) aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. E.C. Rozeboom, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2019.
Buiten staat
Mr. Rozeboom is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.V-001-02, pagina’s 302 en 303.
2.DOC-021.
3.DOC-097a.
4.AMB-037.
5.DOC-097d.
6.DOC-090; DOC-091; DOC-106; DOC-107; DOC-108; DOC-109; AMB-041; AMB-042.
7.AMB-041; AMB-042.
8.V-007-03.
9.DOC-152; DOC-155; DOC-156; DOC-157; DOC-158.
10.V-008-07; V-007-03.
11.V-008-07.
12.DOC-004a.
13.AMB-038, pagina’s 165 tot en met 169.
14.DOC-143.
15.AMB-038.
16.G-001-01.
17.DOC-019.
18.DOC-020.
19.G-011-01.
20.DOC-038; G-003-01.
21.DOC-226 tot en met DOC-234; OPV, pagina 47.
22.DOC-236.
23.DOC-242.
24.DOC-239; OPV, pagina 47.
25.DOC-004a; DOC-019; DOC-038; DOC-226 tot en met DOC-234; DOC-236; DOC-239.
26.AMB-039; AMB-040.
27.DOC-007 tot en met DOC-012.
28.G-002-01.
29.DOC-006; DOC-037.
30.DOC-063 tot en met DOC-067.
31.G-006.
32.DOC-068; DOC-082.
33.De rechtbank heeft getoetst aan de criteria genoemd in o.a. Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
34.V-001-02, pagina 303.
35.DOC-004a; DOC-019; DOC-038; DOC-226 tot en met DOC-234; DOC-236; DOC-239; Overzicht proces-verbaal, pagina’s 44 tot en met 47.
36.DOC-302.