ECLI:NL:RBOVE:2019:3309

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
7242158 \ CV EXPL 18-5216
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk; maatstaven voor vakbekwaamheid; klussenman of specialist

In deze zaak vorderden eisers, [eisers c.s.], een schadevergoeding van € 11.006,25 van gedaagde, [gedaagde], wegens gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden aan de badkamer. De werkzaamheden, uitgevoerd in 2016, waren niet naar tevredenheid van eisers, die diverse gebreken constateerden. Gedaagde, een klussenbedrijf, had de badkamer verbouwd voor een aanneemsom van € 6.660,48. Eisers stelden dat de gebreken zo ernstig waren dat de gehele badkamer opnieuw moest worden aangelegd. Gedaagde betwistte de gebreken en stelde dat eisers het werk stilzwijgend hadden aanvaard. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van stilzwijgende aanvaarding, omdat eisers regelmatig aanwezig waren om de werkzaamheden te controleren en gedaagde niet had aangetoond dat er een oplevering had plaatsgevonden. De kantonrechter concludeerde dat gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat eisers recht hadden op schadevergoeding. De schade werd vastgesteld op het bedrag dat nodig was voor een nieuwe badkamer, en gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 7242158 \ CV EXPL 18-5216
Vonnis van 14 mei 2019
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats 1]
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen
[eisers c.s.] ,
gemachtigde: mr. J. Verdonk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen
[gedaagde],
gemachtigde: mr. A.J. van der Kolk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 december 2018,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het proces-verbaal van de comparitie na antwoord op 13 februari 2019,
- de reacties van partijen, van respectievelijk 28 februari en 4 maart 2019, naar aanleiding van de inhoud van het proces-verbaal van de comparitie van partijen.
1.2.
[gedaagde] heeft tijdens de comparitie van partijen zijn eis in reconventie ingetrokken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
De vordering in conventie:
[eisers c.s.] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan hem een bedrag van € 11.006,25 aan schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met rente en kosten.

3.De beoordeling

Waar gaat het om?

3.1.
[eisers c.s.] heeft in 2016 aan [gedaagde] opdracht gegeven om (onder meer) de badkamer in zijn (nieuwe) woning te verbouwen. Dit is (voor zover het de badkamer betreft) gebeurd voor een aanneemsom van (€ 3.365,48 aan materiaal plus € 5.635,00 aan arbeidsloon minus € 2.340,00 aan zelfwerkzaamheid maakt) € 6.660,48. De badkamer moest compleet worden vernieuwd, met nieuw sanitair en tegelwerk. Deze werkzaamheden zijn in juli en augustus 2016 uitgevoerd. Maar [eisers c.s.] is niet tevreden over het resultaat. [gedaagde] heeft daarna wel enige herstelwerkzaamheden uitgevoerd, maar volgens [eisers c.s.] zijn er nog altijd tal van gebreken. Partijen hebben een expertiserapport aangevraagd bij Jabjo Advies- en Expertisebureau (hierna te noemen: Jabjo). Deze heeft veel verschillende gebreken geconstateerd, voornamelijk bestaande uit slechte montage van douchegarnituur en onvakkundig vloer- en wandtegelwerk. Om dat te herstellen is het volgens Jabjo nodig om de hele badkamer te verwijderen en opnieuw aan te brengen. Maar [gedaagde] vindt dat [eisers c.s.] het geleverde werk stilzwijgend en zonder bezwaren heeft aanvaard. En verder vindt [gedaagde] dat door Jabjo een te strenge kwaliteitsmaatstaf wordt gehanteerd, omdat het bekend was dat hij geen gespecialiseerde tegelzetter is, maar een klussenbedrijf, en het door hem geleverde installatie- en tegelwerk voor een klussenbedrijf goed genoeg is geweest. Volgens [gedaagde] is er daarom geen sprake van wanprestatie.
Heeft er een oplevering plaatsgevonden?
3.2.
In de wet (art. 7:758 BW) is bepaald, dat als een aannemer te kennen geeft dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk dan niet binnen een redelijke termijn keurt en (al dan niet onder voorbehoud) aanvaardt of weigert, de opdrachtgever geacht moet worden het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd. [gedaagde] doet kennelijk een beroep op deze wettelijke bepaling en neemt het standpunt in dat [eisers c.s.] zijn werk stilzwijgend heeft aanvaard. Maar toen de kantonrechter tijdens de comparitie van partijen aan [gedaagde] vroeg naar het moment van oplevering, heeft hij geantwoord dat hij niet kan zeggen of hij de [familie eiser 1] , toen de badkamer klaar was, erbij heeft geroepen om te vragen wat ze ervan vonden. Voorts heeft hij desgevraagd verklaard dat er nog wat puntjes van aandacht waren. Ook heeft hij op vragen van de kantonrechter verklaard dat hij op enig moment niet meer is terug geweest om de kitrand te herstellen, omdat de sfeer zo slecht was geworden dat hij niet meer is terug geweest. Die antwoorden van [gedaagde] op vragen van de kantonrechter kunnen allerminst tot de conclusie leiden dat [eisers c.s.] het werk van [gedaagde] stilzwijgend en zonder bezwaren heeft aanvaard.
3.3.
Ook het feit dat [eisers c.s.] gedurende de werkzaamheden bijna dagelijks in de woning was om de uitvoering te controleren, is onvoldoende om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat [eisers c.s.] de badkamer, na voltooiing van de werkzaamheden, stilzwijgend heeft aanvaard. Afgezien van de ontkenning door [eisers c.s.] dat hij dagelijks in het nieuwe huis aanwezig was, betekent het feit dat [eisers c.s.] als consument met enige regelmaat in het nieuwe huis kwam kijken, nog niet dat hij daarmee op zo deskundige wijze toezicht hield op de werkzaamheden van [gedaagde] , dat hij geacht moet worden na voltooiing van de werkzaamheden in de badkamer, deze stilzwijgend te hebben aanvaard. Ook kan van een consument in die omstandigheden niet verwacht worden dat hij ingrijpt in het werk van een (vakkundig) tegelzetter om uitvoering te geven aan een (juridische) schadebeperkingsplicht. Overigens merkt de kantonrechter ook in dit verband nog eens op dat uit de antwoorden van [gedaagde] op zijn vragen, in het geheel niet blijkt van een stilzwijgende aanvaarding. De indruk bestaat veeleer dat na de voltooiing van de badkamer van meet af aan herstelpunten aan de orde zijn geweest en dat [gedaagde] uiteindelijk maar niet meer op het adres van [eisers c.s.] is gekomen, omdat de sfeer zo slecht was geworden. Van enige aanvaarding blijkt daaruit in het geheel niet.
3.4.
Aan het enkele feit dat [eisers c.s.] in augustus 2016 aan al zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan door zonder enig voorbehoud alle facturen van [gedaagde] te voldoen, kan evenmin de conclusie worden verbonden dat [eisers c.s.] tevreden was over het door [gedaagde] opgeleverde werk. Ook die redenering wordt weersproken door het tijdens de comparitie van partijen door [gedaagde] zelf genoemde feit, dat er van meet af aan herstelpunten aan de orde zijn geweest, totdat de sfeer zo slecht was geworden dat hij maar niet meer op het adres van [eisers c.s.] kwam. Hoewel het in zekere zin onverstandig is om als opdrachtgever aan het einde van het werk de volledige aanneemsom direct te voldoen, kan uit het feit dat de klant als opdrachtgever zijn betalingsverplichtingen netjes nakomt niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat hij dus geheel en al tevreden is over het resultaat en zijn rechten op herstel daarmee prijsgeeft.
3.5.
Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat de kantonrechter het verweer dat [eisers c.s.] het door [gedaagde] geleverde werk (stilzwijgend) zou hebben aanvaard, verwerpt.
Wat heeft Jabjo geconstateerd?
3.6.
Om tot een oplossing van het onderlinge geschil te komen hebben partijen aan Jabjo opdracht gegeven om de gerenoveerde badkamer te inspecteren. Beide partijen zijn tijdens die inspectie aanwezig geweest en hebben de gelegenheid gekregen om hun visie naar voren te brengen en op- en/of aanmerkingen te maken en eventuele vragen van de deskundige te beantwoorden.
De deskundige heeft in zijn rapport uitgebreid en gemotiveerd verslag gedaan van de door hem geconstateerde gebreken. Hij heeft vervolgens de volgende puntsgewijze opsomming van de door hem geconstateerde gebreken en/of schade gegeven:
Aangaande het wand tegelwerk:
  • verschillende maatvoering voegen, niet in één lijn;
  • stuikend tegelwerk;
  • gescheurde tegel geplaatst toilet reservoir;
  • tegelplateau niet waterpas;
  • douchemengkraan scheef;
  • gerafelde en kartelranden aan snijwerk;
  • voegen op tussenwandje verspringen;
  • spiegel en regendouche los;
  • kit verkeerde kleurstelling;
  • herstelwerkzaamheden slecht uitgevoerd;
  • voegen niet platvol.
Aangaand het vloertegelwerk:
  • tegels vertonen holle klankkleuren;
  • beschadigingen aan vloertegels;
  • hoogteverschillen vloertegels onderling;
  • scheurvorming voegen;
  • drain slecht voorzien van stukjes vloertegelwerk.
Als oorzaak noemt de deskundige:
De gebreken zijn ontstaan door niet nauwkeurig te werken of ondeskundigheid. Er moge sprake zijn van ondeugdelijk vakwerk.
Over het herstel van de gebreken schrijft de deskundige:
Partieel herstel is niet mogelijk, men moet de algehele badkamer slopen en voorzien van nieuw stucwerk, vloer- en wandtegelwerk. Kortom, de hele badkamer moet men vervangen.
Welke maatstaven gelden er voor het uitgevoerde werk?
3.7.
Jabjo heeft de resultaten van de werkzaamheden van [gedaagde] onder meer getoetst aan de Uitvoeringsrichtlijn voor het Aanbrengen van Wand- en Vloertegelwerk in Reguliere Toepassing URL 35-101 (hierna: de Uitvoeringsrichtlijn), zoals die is vastgesteld door de IKOB-BKB. Volgens de informatie op de website van de SKG-IKOB zijn zij de toonaangevende certificatie-instelling voor de bouw- en vastgoedsector in Nederland. De Uitvoeringsrichtlijn wordt, volgens de bijbehorende algemene informatie, gebruikt in het kader van het KOMO-procescertificaat voor het aanbrengen van wand- en vloertegelwerk in reguliere toepassingen. Procescertificaten vereenvoudigen de directievoering van een bouwwerk aanzienlijk. Het is in de praktijk een effectief en efficiënt instrument om de faalkosten in de bouw te verminderen en de kwaliteit te verhogen. Aldus de website van SKG-IKOB.
In de algemene informatie bij de uitgave van de Uitvoeringsrichtlijn staat ook te lezen dat de publicatie ervan door SKG-IKOB is opgesteld in samenwerking met onder andere de brancheorganisaties BOVATIN (De Bond voor Aannemers in Tegelwerken), VLK (Vereniging Lijmen en Kitten) en KNB (Koninklijke Nederlandse Bouwkeramiek).
3.8.
De kantonrechter gaat ervan uit dat de maatstaven die in deze Uitvoeringsrichtlijn zijn vastgelegd kunnen doorgaan voor die van een vakbekwaam tegelzetter. Het maakt daarbij niet uit, dat [gedaagde] geen enkel keurmerk of kwaliteits-logo op zijn website of brief papier heeft gevoerd. Wanneer een aannemer wél een dergelijk keurmerk of logo gebruikt, geeft dat de klant enige garantie omtrent het te verwachten eindresultaat. Maar ook als een aannemer een dergelijk keurmerk of logo niet hanteert, moet hij/zij toch wel aan gebruikelijke eisen van vakbekwaamheid kunnen voldoen. Het niet voeren van bepaalde certificaten of keurmerken kan niet aan een consument worden tegengeworpen.
Maakt het uit dat [gedaagde] geen tegelzetter maar klussenman was?
3.9.
Wat [eisers c.s.] aan kwaliteit van [gedaagde] mocht verwachten, hangt mede af van wat [eisers c.s.] bij het aangaan van de aanneemovereenkomst uit de schriftelijke offerte en de mondelinge uitlatingen van [gedaagde] heeft mogen begrijpen. De verhalen van partijen daarover lopen echter uiteen.
3.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd, dat het oorspronkelijk zijn bedoeling was om voor het tegelwerk een tegelzetter/tegelzetbedrijf als onderaannemer in te huren. De kantonrechter maakt daaruit op, dat het in ieder geval bij het sluiten van de overeenkomst niet heeft uitgemaakt dat [gedaagde] ‘slechts’ een klussenman was. Hij heeft de opdracht om de badkamer te vernieuwen aanvaard en [eisers c.s.] mocht er daarbij als consument vanuit gaan dat het tegelwerk in de nieuwe badkamer zou voldoen aan dat wat je van een vakbekwaam tegelzetter mag verwachten. Uit dat wat partijen hebben aangevoerd leidt de kantonrechter af, dat er bij het sluiten van de overeenkomst geen dingen zijn gezegd of gebeurd die maakten dat [eisers c.s.] aan de kwaliteit van het tegelwerk moest gaan twijfelen. Het enkele feit dat [gedaagde] een klussenbedrijf had, is daarvoor in ieder geval niet genoeg. Ook als een klussenman tegelwerk aanneemt, moet de consument in beginsel van zijn vakbekwaamheid als tegelzetter kunnen uitgaan. En anders moet hij daarvoor nadrukkelijk een voorbehoud maken. Maar dat is in dit geval nu juist niet gebeurd, want [gedaagde] was immers voornemens om voor het tegelwerk een onderaannemer in te huren.
3.11.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd, dat hij, toen hij door de zomervakantieperiode niet op korte termijn een andere tegelzetter kon regelen, aan [eisers c.s.] de keuze heeft voorgelegd ófwel af te wachten totdat er een tegelzetter beschikbaar zou zijn, ófwel het tegelwerk door [gedaagde] zelf te laten doen. Daarbij heeft hij aan [eisers c.s.] gezegd dat hij zelf geen ervaren tegelzetter is en dat [eisers c.s.] van hem niet de kwaliteit van een professionele tegelzetter mocht verwachten. Omdat [eisers c.s.] de badkamer graag op tijd af wilde hebben, heeft hij [gedaagde] gevraagd om het zelf te doen, aldus [gedaagde] .
3.12.
Maar [eisers c.s.] betwist dit verhaal van [gedaagde] . [gedaagde] heeft hem die keuze niet voorgehouden. En [eisers c.s.] had geen termijn voor ogen waarbinnen de werkzaamheden moesten zijn voltooid. Volgens [eisers c.s.] heeft hij alleen bij het sluiten van de overeenkomst aan [gedaagde] gevraagd of hij de nieuwe badkamer zou kunnen doen en of het tegelwerk een probleem zou zijn. Toen heeft [gedaagde] , volgens [eisers c.s.] , juist gezegd dat hij genoeg ervaring had. Later is de vakbekwaamheid van [gedaagde] niet meer aan de orde geweest.
3.13.
Indien het verhaal van [gedaagde] waar is, zou dit tot gevolg hebben dat [eisers c.s.] geen al te hoge verwachtingen van de vakbekwaamheid van [gedaagde] als tegelzetter meer zou mogen hebben. [gedaagde] voert hiermee dus een bevrijdend verweer. Maar omdat [eisers c.s.] het gemotiveerd betwist, moet [gedaagde] met bewijzen komen van wat hij hierover heeft verklaard. Dat is zo geregeld in artikel 150 WvBRv (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Maar, hoewel de kantonrechter daar tijdens de comparitie van partijen nadrukkelijk naar heeft gevraagd, heeft [gedaagde] van zijn stellingen geen concreet en specifiek bewijs aangeboden. De stellingen van [gedaagde] , die hij aan zijn bevrijdend verweer ten grondslag heeft gelegd, kunnen daardoor in deze procedure niet voor waar worden aangenomen. De kantonrechter zal daarom aan dit bevrijdend verweer van [gedaagde] voorbij gaan.
3.14.
Dit alles betekent dat [eisers c.s.] er vanuit mocht gaan dat het tegelwerk gewoon vakbekwaam zou worden uitgevoerd, en dat het niet uitmaakt dat [gedaagde] ‘slechts’ een klussenbedrijf had. Uit het rapport van Jabjo blijkt dat [gedaagde] zijn werkzaamheden niet als een vakbekwaam tegelzetter heeft uitgevoerd en tekort is gekomen in de nakoming van de verplichtingen die voor hem uit de aanneemovereenkomst voortvloeiden.
Hoeveel schadevergoeding moet [gedaagde] voldoen?
3.15.
Op grond van het expertiserapport is voldoende komen vast te staan dat [gedaagde] is tekortgekomen in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aanneemovereenkomst. Op grond van de aanneemovereenkomst is [gedaagde] dan eerst verplicht om de gebreken te herstellen. Onweersproken is dat [eisers c.s.] [gedaagde] meermalen in de gelegenheid heeft gesteld om de gebreken binnen een redelijke termijn te herstellen. Maar [eisers c.s.] heeft uit de mededelingen van [gedaagde] kunnen opmaken dat hij daaraan geen gehoor zou geven, terwijl [gedaagde] inmiddels ook geen klussenbedrijf meer voert. Op grond van art. 6:74 BW (Burgerlijk Wetboek) heeft [eisers c.s.] nu recht op vervangende schadevergoeding.
3.16.
[eisers c.s.] stelt dat zijn schade gelijk is aan de kosten voor het compleet vernieuwen van de badkamer. Dat dit noodzakelijk is, blijkt ook wel uit het expertiserapport van Jabjo. [eisers c.s.] vordert een bedrag van € 11.006,25 en legt ter onderbouwing daarvan een offerte over van de Friese Bouwonderneming d.d. 12-06-2018. De kantonrechter ziet geen reden om van dit bedrag af te wijken.
3.17.
[gedaagde] heeft voorgesteld om een andere benadering te kiezen voor het vaststellen van de schade. Hij wil dat de schade wordt vastgesteld op het verschil tussen enerzijds de waarde van de woning van [eisers c.s.] in de huidige situatie en anderzijds de waarde van die woning als van tekortkomingen van [gedaagde] geen sprake zou zijn geweest. De kantonrechter, die op grond van art. 6:97 BW de schade moet begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is, zal de benadering van [gedaagde] niet volgen. [eisers c.s.] wilde immers een nieuwe badkamer en daarvoor heeft hij aan [gedaagde] een aanneemsom betaald. Door de tekortkomingen van [gedaagde] heeft hij daarvan nu niet het genot dat hij mocht verwachten. Het is redelijk dat hij de kosten voor een nieuwe badkamer, die wel vakbekwaam is aangelegd, vergoed krijgt.
3.18.
De kantonrechter volgt daarbij ook niet de redenering dat [eisers c.s.] hierdoor een duurdere, want vakkundig aangelegde badkamer krijgt op kosten van [gedaagde] , ondanks het feit dat hij bij [gedaagde] voor een lagere prijs opdracht had gegeven voor een badkamer van een lager afwerkingsniveau, namelijk aangelegd door een klussenbedrijf. De redenering gaat alleen daarom al niet op, omdat [gedaagde] immers bij het sluiten van de aanneemovereenkomst de bedoeling had om het tegelwerk in onderaanneming door een tegelzetter te laten verrichten. Maar ook is het onjuist dat [eisers c.s.] wist dat hij bij [gedaagde] voor de geoffreerde aanneemsom een badkamer van een lager afwerkingsniveau kocht. Uit hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd is dat niet komen vast te staan.
3.19.
Uit deze zaak blijkt maar weer, dat een klussenbedrijf niet anders is dan een aannemersbedrijf. Ook een klussenbedrijf neemt opdrachten aan om bepaalde werken te verrichten, al zijn die doorgaans wat minder omvangrijk. En ook een klussenbedrijf dient die opdrachten, net als een ‘echte’ aannemer, met de gebruikelijke vakbekwaamheid uit te (laten) voeren.
Rente
3.20.
Tegen de gevorderde wettelijke rente is niet apart verweer gevoerd, en komt de kantonrechter overigens ook gegrond en rechtmatig voor, zodat deze zal worden toegewezen.
Proceskosten
3.21.
[gedaagde] zal als de volledig in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, die tot op heden aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op een bedrag van € 1.049,81, te weten:
  • € 103,81 aan explootkosten,
  • € 226,00 aan griffierecht,
  • € 720,00 aan salaris gemachtigde (2 punten à € 360,00 per salarispunt volgens het huidige liquidatietarief).
Dit bedrag wordt nog vermeerderd met een bedrag van € 120,00 aan nakosten, tenzij [gedaagde] binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis uit eigen beweging aan dit vonnis zal voldoen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 11.006,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2018 tot de dag waarop dit bedrag volledig zal zijn voldaan;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eisers c.s.] begroot op € 1.049,81, welk bedrag wordt vermeerderd met € 120,00 aan nakosten als [gedaagde] niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis uit eigen beweging aan dit vonnis zal hebben voldaan;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2019. (FK)