ECLI:NL:RBOVE:2019:3242

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
08-760155-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne met gevangenisstraf en taakstraf

Op 12 september 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 40-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 114 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De man was medeplichtig aan het opzettelijk invoeren van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, die bestemd was voor de handel. Naast de gevangenisstraf werd hem een taakstraf van 240 uur opgelegd. De zaak kwam aan het licht na een politieonderzoek naar een container met cocaïne die vanuit Brazilië naar Nederland was vervoerd. De verdachte was betrokken bij het regelen van het transport en het lossen van de container in Ommen. Tijdens de rechtszaak werd de rol van de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie stelde dat hij een centrale rol had gespeeld. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplichtigheid. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de aard van de lading en dat hij betrokken was bij de invoer van de cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging bewezen. De rechtbank hield rekening met de lange tijdsduur van de procedure en de beperkte rol van de verdachte in het geheel, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-760155-15 (P)
Datum vonnis: 12 september 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1979 in [geboorteplaats 1] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.H. de Weert en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd in Nederland dan wel opzettelijk deze grote hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad of aan dit voorgaande medeplichtig is geweest.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 27 juni 2015 tot en met 15 juli 2015 te Ommen en/of Almelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (vanuit België en/of Brazilië) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10.560 gram (60 maal 176 gram) cocaïne, in elk geval ongeveer 60 liter (vloeibare) cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal (vloeistof/siroop) bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 27 juni 2015 tot en met 15 juli 2015, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (vanuit België en/of Brazilië) binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, althans opzettelijk aanwezig heeft/ hebben gehad ongeveer 10.560 gram (60 maal 176 gram) cocaïne, in elk geval ongeveer 60 liter (vloeibare) cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal (vloeistof/siroop) bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 27 juni 2015 tot en met 15 juli 2015, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- het transport van cocaïne (vanuit Antwerpen naar Nederland) te regelen en/of te laten regelen en/of contact te (laten) onderhouden met transportbedrijven en/of afspraken te maken - over het transport en/of het lossen van de lading (cocaïne) in Nederland en/of een of meer medeverdachten en/of personen in België en/of Nederland voor het transport van de cocaïne te betalen en/of te (laten) betalen en/of -een loods en/of pand (gelegen aan [adres 2] te Ommen) te regelen en/of te laten regelen en/of ter beschikking te stellen ten behoeve van de op- en/of overslag van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- een heftruck en/of een ander mobiel werktuig te regelen en/of ter beschikking te stellen en/of te laten regelen ten behoeve van de op- en/of overslag van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of -een of meer medeverdachten en/of personen in Nederland voor werkzaamheden ten behoeve van de levering van cocaïne, bestaande onder meer uit het vervoeren en/of regelen van vervoer en/of regelen van een opslagplaats en/of regelen van

een heftruck te betalen en/of te (laten) betalen en/of

- instructies en/of informatie te geven aan de chauffeur van de vrachtwagen,

die de container vervoert waarin de cocaïne verborgen en/of opgeslagen is en/of

- een of meer ontmoetingen en/of besprekingen te hebben met een of meer mededaders met betrekking tot de aankoop, de aflevering, het vervoer en/of de import van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of -een of meer telefoongesprekken te voeren en/of berichten te sturen (al dan niet in versluierd taalgebruik) met betrekking tot het opzettelijk binnen het

grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of

- aantekeningen en/of documenten met betrekking tot de aankoop en/of levering van cocaïne voorhanden te hebben en/of
- op 15 juli 2015 te Ommen aanwezig te zijn bij het lossen van voornoemde container en/of
- te helpen bij het lossen van de container en/of
- ter plaatse (telefonisch en/of anderszins) overleg te voeren.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Uit het politieonderzoek is gebleken dat op 13 april 2015 een container met het nummer [nummer 1] is geladen in de haven van Manaus in Brazilië. Op 27 juni 2015 is deze container gelost in Antwerpen. De container bevatte 9 pallets met daarop 300 verpakkingen van telkens 6 keer 1-literflessen met Guerana Syrop. Bij controle van deze container in Antwerpen zijn 60 flessen met een afwijkende draaidop en een chemische geur in beslag genomen. Uit onderzoek door het NICC is gebleken dat in de vloeistoffen van de 60 afwijkende flessen cocaïne werd aangetoond. Nadat 1 afwijkende fles is teruggeplaatst in de container, heeft een gecontroleerde aflevering van de container plaatsgevonden. Uit de processen-verbaal van observatie is gebleken dat de vrachtwagen met de zeecontainer met nummer [nummer 1] in de ochtend van 15 juli 2015 de grens van België naar Nederland overschreed en om 11.04 uur het industrieterrein [naam 1] aan [adres 3] te Ommen opreed. Vervolgens reed er een heftruck heen en weer tussen de vrachtwagen met de zeecontainer en het bedrijfspand gelegen aan [adres 2] te Ommen. Vier mannen zijn vervolgens op heterdaad aangehouden en de inhoud van de container, zijnde 1792 flessen met vermoedelijk verdikt vruchtensap, is in beslag genomen en onderzocht. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat 1 literfles met dikke brokken/drab een lage concentratie cocaïne bevatte.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte betrokken is bij de ten laste gelegde invoer van cocaïne. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van medeplegen, omdat verdachte een centrale rol heeft gespeeld bij de invoer en hierbij andere personen heeft betrokken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met anderen, cocaïne heeft ingevoerd of dat hij hieraan medeplichtig is geweest. Het opzet op het (grond)delict ontbreekt, omdat verdachte niet wist dat het om invoer van drugs ging.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte bevond zich op het moment van de aanhouding op een heftruck op [adres 2] te Ommen en was bezig de vrachtwagen met hierop de container te lossen. Vaststaat derhalve dat verdachte aanwezig was bij het lossen van de uit België afkomstige container met cocaïne en daarbij heeft geholpen. De vraag die in deze zaak centraal staat, is of is bewezen dat verdachte wetenschap had van het feit dat het ging om cocaïne. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De lading in de container is blijkens de Bill of Lading van 15 april 2015 geadresseerd aan [bedrijf 1] (de rechtbank begrijpt: [bedrijf 1] BV, gevestigd aan [adres 1] te Almelo.
Uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is gebleken dat pas twee maanden later, op 9 juni 2015 het bedrijf [bedrijf 1] B.V. – met de handelsnamen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 1] – daadwerkelijk is opgericht. Daarbij was verdachte betrokken, zo verklaart hij zelf en wordt ook bevestigd door het KvK-uittreksel waarin staat dat hij de enig aandeelhouder van dit bedrijf is en waarbij een kopie van zijn identiteitsbewijs is gevoegd.
Uit het onderzoek blijkt verder dat enkele dagen na het oprichten van dit bedrijf – vanaf 16 juni 2015 – e-mailberichten werden verzonden vanaf het e-mailaccount toebehorend aan [bedrijf 1] B.V. naar e-mailadressen van werknemers van [bedrijf 2] NV. Deze e-mailberichten gingen over het transport van de container met 9 pallets siroop en de betaling hiervan. Het transport was bestemd voor [bedrijf 1] BV en ook de betalingen aan [bedrijf 2] zijn verricht op naam van dit bedrijf.
Naast verdachte zijn ook [naam 2] en [naam 3] aangehouden toen zij aanwezig waren bij het lossen van de vrachtwagen. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting, die wordt gesteund door de verklaring van [naam 2] , blijkt dat hij de avond van 14 juli 2015 in het bijzijn van [naam 3] en [naam 2] is geweest. In de ochtend van 15 juli 2015 waren verdachte, [naam 2] en [naam 3] weer samen bij een Duits restaurant en is verdachte vervolgens samen met hen in een zwarte BMW met een Belgisch kenteken richting Ommen gegaan, waarbij verdachte voorin op de passagiersstoel zat. In deze auto zijn, naast een vuurwapen, in de middenconsole twee A4 papieren aangetroffen waarop de tekst “ [adres 2] Ommen” en op het andere A4 “emailadres [emailadres 1] ” stond. Uit onderzoek blijkt dat op de telefoon van [naam 2] een route is gezocht op 15 juli 2015 via de ANWB routeplanner van Antwerpen naar een locatie op circa tien tot twintig kilometer ten oosten van Zwolle, zeer waarschijnlijk Ommen.
Uit onderzoek blijkt verder dat op de avond voor de aanhouding en op de ochtend van 15 juli 2015 telefonische contacten plaatsvonden tussen verdachte en [naam 3] . In de dagen voorafgaand aan het transport zijn verder nog berichten verstuurd door [naam 3] aan verdachte, waaronder berichten op 8 juli 2015 met termen als ‘standby staan’ en ‘bel me met spoed’.
Op basis van voormelde feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat verdachte voorafgaand aan en tijdens de aflevering van de cocaïne vanuit Antwerpen in Ommen, een rol heeft gespeeld. Gelet op de intensiteit van de contacten met de medeverdachten vanaf de avond voor het transport vanuit Antwerpen naar Ommen moet het er – in beginsel – voor worden gehouden dat verdachte weet heeft gehad van de aard van de lading, cocaïne.
Verdachte heeft – vaak na confrontatie met andere, zijn verklaring tegensprekende onderzoeksbevindingen – zijn verklaring steeds aangepast en wisselende verklaringen afgelegd over of hij [naam 3] kende en over het moment waarop hij wist dat hij die woensdag ging lossen en wat hij daarvoor zou krijgen. Verder heeft verdachte niet verklaard wie hem – naar zijn zeggen – heeft gevraagd voor het lossen van de vrachtwagen en in opdracht van wie hij het bedrijf zou hebben opgezet. Ook blijft hij vaag over zijn contacten met de medeverdachten op de avond en ochtend voor het lossen en de aanwezigheid van die medeverdachten op de losplek. Datzelfde geldt voor zijn bezoeken aan België waarover verdachte pas na confrontatie met onderzoeksbevindingen met betrekking tot zijn telefoon, enige openheid van zaken geeft. Over de apps tussen hem en [naam 3] wil hij in het geheel niet verklaren. Noch in de politieverhoren noch ter terechtzitting heeft verdachte een aannemelijke verklaring gegeven die maakt dat het aannemen van wetenschap dat de import cocaïne betrof, in twijfel moet worden getrokken.
Al met al concludeert de rechtbank dat verdachte met anderen betrokken is geweest bij de invoer van de cocaïne en daarvan ook wetenschap had.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat het verdachte is geweest die het vervoer van de container naar Ommen heeft geregeld en [naam 4] heeft ingeschakeld om tegen betaling een heftruck en een loods te regelen. De rechtbank acht de verklaring van [naam 4] niet aannemelijk, nu deze ten aanzien van de rol van verdachte onvoldoende ondersteuning vindt in de dossierstukken en op het punt van de hoogte van de betalingen niet overeenkomt met de overige bevindingen. Verder bevat het dossier geen aanknopingspunten dat het daadwerkelijk verdachte is geweest die de e-mailberichten vanaf het e-mailadres [emailadres 1] heeft verzonden en die de betalingen namens het bedrijf heeft verricht. Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rol van verdachte niet van dusdanig gewicht geweest dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. De rechtbank acht derhalve niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
subsidiair
meer onbekend gebleven personen in de periode van 27 juni 2015 tot en met 15 juli 2015, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk vanuit België binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht ongeveer ongeveer 60 liter vloeibare cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 27 juni 2015 tot en met 15 juli 2015, in Nederland, meermalen telkens opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- een of meer ontmoetingen en besprekingen te hebben met mededaders;
- op 15 juli 2015 te Ommen aanwezig te zijn bij het lossen van voornoemde container en
- te helpen bij het lossen van de container.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, in het geval van een bewezenverklaring, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd en wordt volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het opzettelijk invoeren van een hoeveelheid cocaïne, welke drugs gezien de hoeveelheid kennelijk bestemd waren voor de handel en verdere verspreiding. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de markt van verdovende middelen. Bij de handel in drugs gaat het om financieel gewin en wordt zwaar geweld niet geschuwd. Harddrugs zijn bovendien voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen waaraan gebruikers gemakkelijk verslaafd raken met alle gevolgen voor de gebruikers en voor de maatschappij van dien, zoals het begaan van strafbare feiten die gepleegd worden om aan geld te komen voor de aanschaf van deze drugs. Verdachte heeft zich kennelijk niets aangetrokken van de gevaren voor de gezondheid van harddrugsgebruikers en de nadelige gevolgen voor de maatschappij.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 16 juli 2019 en het reclasseringsrapport dat is opgemaakt voor de terechtzitting en door de rechtbank is ontvangen op 27 augustus 2019, blijkt dat verdachte sinds 2015 in een schorsingstoezicht loopt en sindsdien eenmaal in aanraking is geweest met justitie wegens een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het schorsingstoezicht is goed verlopen. Verdachte werkt fulltime en is vanwege de gezondheidssituatie van zijn vriendin verantwoordelijk voor een groot deel van het huishouden en de zorg voor de kinderen. De reclassering ziet geen meerwaarde in het voortzetten van het toezicht.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat sprake is van berechting van een feit dat in 2015 is gepleegd. De redelijke termijn is fors overschreden. Gezien dit lange tijdsverloop, de beperkte rol van verdachte in die zin dat aannemelijk is dat hij in opdracht van anderen heeft gehandeld en het verloop van het zeer langdurige schorsingstoezicht, acht de rechtbank het niet opportuun verdachte een gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overschrijdt. De rechtbank acht, alles afwegend, een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 114 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Om recht te doen aan de ernst van het feit en uit oogpunt van vergelding, legt de rechtbank naast deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf ook de maximale werkstraf op van 240 uur.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
114 (honderdveertien) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. V.P.K. van Rosmalen en mr. A. Skerka, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2019.
Buiten staat
Mr. A. Skerka is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit – tenzij anders wordt vermeld – pagina’s uit het dossier van de politie, eenheid Oost-Nederland, district IJsselland met nummer ON1R015010. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het aanvankelijk proces-verbaal nr. DE.60.DA.8855/2015 van 3 juli 2015 (pagina 44-45), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 1 juli 2015 controleren wij de container [nummer 1] in de Antwerpse haven.
Deze container heeft de volgende routing afgelegd:
13/4/2015: geladen te Manaus (Brazilië)
04/06/2015: gelost te Manzanillo (Panama)
09/06/2015: geladen te Manzanillo (Panama)
27/6/2015: gelost te Antwerpen
Het betreffen 9 palletten waarop 300 verpakkingen van telkens 6x1 literflessen met Guarana Syrop zijn geladen.
Van enkele flessen was de plastic draaidop afwijkend. Onderaan in deze flessen was een bruinkleurig bezinksel zichtbaar en de vloeistof was troebeler. Bij het openen van de afwijkende flessen werd een onbekende chemische geur waargenomen. In totaal worden 60 flessen aangetroffen met een afwijkende draaistop en chemische geur.
Door ons worden de 60 flessen met chemische geur en afwijkende draaistop alsook 12 flessen met zoete geur in beslag genomen. 33 positieve flessen en 3 negatieve flessen worden overgedragen aan het NICC.
De betreffende Bill of Lading nr. [nummer 2] dd. 15/04/2015 vermeldt ondermeer de volgende gegevens:
CONSIGNEE: [bedrijf 1] BV, [adres 1] , ALMELO
2.
Het navolgend proces-verbaal 502363/2016 van 20 december 2016 (pagina 310-311), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De feiten met betrekking tot de inbeslagname van de flessen siroop zijn vervat in het proces-verbaal van vaststellingen DE.60.DA.8855/2015. Wij ontvangen van het NICC een getekend Deskundigrapport met referentie NICC/DRU-08734 met betrekking tot hun bevindingen met de analyse van de inhoud van de binnengebrachte flessen op 01/07/2015.
3.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten hetdeskundigenrapport NICC, referentie NICC/DRU-08734, van 9 september 2015 (pagina 313-314), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Overtuigingsstukken: 36 flessen ‘Magistral’. Ontvangen op 1 juli 2015.
Van 10 willekeurige flessen werd de vloeistof geanalyseerd. In de vloeistoffen van 10 flessen met bezinksel werd cocaïne aangetoond.
4.
Het proces-verbaal vanobservatiewoensdag 15 juli 2015 (pagina 140-141), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
8.17
uur - Ik zag dat de vrachtwagen met daarop de zeecontainer voorzien van het registratienummer [nummer 1] de grens van België naar Nederland bij Bergen op Zoom overschreed.
11.04
uur - Ik zag dat de DAF met daarop de zeecontainer met het registratienummer [nummer 1] op industrieterrein [naam 1] te Ommen, [adres 3] opreed.
5.
Het proces-verbaal vanobservatiewoensdag 15 juli 2015 (pagina 143-146), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
11.05
uur – Ik zag dat er een vrachtwagen oplegger combinatie met daarop een roodkleurige container het industrieterrein gelegen aan [adres 3] te Ommen opreed. Ik zag dat achter de vrachtwagen een personenauto van het merk Citroen, type Xsara, kleur zilvergrijs en voorzien van het kenteken [kenteken 1] , het voornoemde industrieterrein opreed.
11.19
uur – Ik zag dat er een heftruck hen een weer reed tussen de vrachtwagen met roodkleurige oplegger en het bedrijfspand gelegen aan [adres 2] te Ommen.
11.24
uur – Ik zag dat er een zwartkleurige BMW met Belgische kentekenplaten stopte ter hoogte van de Citroen Xsara [kenteken 1] , welke reeds stilstond op [adres 3] te Ommen.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen van 16 juli 2015 (pagina 147), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, alsbevindingen van verbalisant[verbalisant 1] :
Op 9 juli 2015 komt een melding binnen dat in de haven van Antwerpen een deklading siroop met cocaïne is aangetroffen. De container is bestemd voor een bedrijf dat op naam staat van verdachte ( [bedrijf 1] BV) en waarvan hij bestuurder en enig aandeelhouder is. Het adres van het bedrijf is ook het GBA-adres van verdachte. De container wordt op 14-15 juli geleverd in Ommen, [adres 2] . Naar aanleiding van het vorenstaande werd op woensdag 15 juli 2015 een viertal mannen op heterdaad aangehouden. Op woensdag 15 juli 2015, te 14:00 uur, heb ik de inhoud van de container, zijnde 1792 flessen met vermoedelijk verdikt vruchtensap in beslag genomen.
7.
Kennisgeving vaninbeslagneming(pagina 356), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Datum en tijd: 15 juli 2015 te 14:00 uur
Aantal/eenheid: 1792 flessen
Goednummer: PL0600-2015334652-838876
Merk/type: Magistral
Omstandigheden: De flessen verdikte vruchtensappen waren opgeslagen in een zeecontainer.
8.
Het proces-verbaalonderzoek verdovende middelen(pagina 155-156), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Komt uit: PL0600-2015334652-838876
Betreft onderzoek aan SIN: AAHC3370NL
Omschrijving: 1 liter fles met daarin een bruine vloeistof en dikke brokken/drab.
Monstername: 13 ml voorzien van SIN AAIS2411NL.
9.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten eenNFI-rapportidentificatie van drugs en precursoren, van 5 februari 2016 (pagina 157-158)
De monstername van 13 ml, voorzien van SIN AAIS2411NL bevat een lage concentratie cocaïne.
10.
Het proces-verbaal vanaanhoudingvan 15 juli 2015 (pagina 423), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 juli 2015 hebben wij aangehouden [verdachte] . Tijdens de aanhouding bevond de verdachte zich op een heftruck op de openbare weg, [adres 2] te Ommen. De verdachte was middels de heftruck de vrachtwagen met hierop de container aan het lossen.
11.
Het proces-verbaal vanaanhoudingvan 15 juli 2015 (pagina 482), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 juli 2015 hebben wij aan [adres 3] aangehouden [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1984 te [geboorteplaats 2] . Tijdens de aanhouding zat de verdachte als bestuurder in een personenauto van het merk BMW, type 3 serie, kleur zwart en voorzien van het Belgisch kenteken [kenteken 2] .
12.
Het proces-verbaal vanaanhoudingvan 15 juli 2015 (pagina 516), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 juli 2015 hebben wij aan [adres 4] te Ommen aangehouden [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] 1985 te [geboorteplaats 3] . Tijdens de aanhouding zat de verdachte als bijrijder in een personenauto, merk Citroen, type Xsara, kleur grijs en voorzien van het kenteken [kenteken 1] .
13.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een digitale raadpleging van het register van deKamer van Koophandelvan 17 juni 2015 betreffende het bedrijf [bedrijf 1] B.V. (pagina 480-481).
14.
Het proces-verbaal vanbevindingenvan 29 juli 2015 (pagina 64-65), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit onderzoek bleek mij dat het e-mailaccount van het e-mailadres [emailadres 1] toebehoorde aan [bedrijf 1] B.V. Uit het e-mailcontact met [naam 5] ( [emailadres 2] ) bleek mij dat het onderwerp van het e-mailverkeer een transport en de betaling hiervan betrof. Alle aanwezige uitgaande en ontvangen e-mailberichten op [emailadres 1] in de periode van 16 juni 2015 tot en met 13 juli 2015 waren naar en van e-mailaccounts voorzien van de [emailadres 3] . Alle e-mails zijn als bijlage III aan dit proces-verbaal toegevoegd.
15.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten de als bijlage III bij het proces-verbaal van bevindingen van 29 juni 2015 gevoegde e-mailbericht van 16 juni 2015 (pagina 62).
16.
Geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, te wetenpoststortingen op rekening van derden (ontvangstbewijs)(pagina 113-115).
17.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 augustus 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, alsverklaring van verdachte:
Ik heb het bedrijf [bedrijf 1] B.V. op naam gezet. Ik ben bij de Kamer van Koophandel geweest. Het klopt dat ik de avond voorafgaand aan mijn aanhouding in Hengelo ben geweest met [naam 3] en [naam 2] . De volgende ochtend hebben we samen ontbeten. We waren de hele tijd bij elkaar. Ik heb alleen ’s nachts thuis geslapen. In de loop van de volgende dag zijn wij allemaal aangehouden in Ommen.
18.
Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte van 16 juli 2015 (pagina 499-501), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte[naam 2]:
[naam 3] en ik hebben op 14 juli 2015 samen gegeten bij [restaurant] in Hengelo. [verdachte] was er ook bij aanwezig. We hebben op woensdag 15 juli 2015 bij een Duits restaurant ontbeten. Bij het Duitse restaurant kwam [verdachte] ook aan. Daarna zijn we weer gaan rijden. Ik ben op de achterbank gaan liggen.
19.
Het proces-verbaal vanbevindingenvan 23 juli 2015 (pagina 247-251), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit onderzoek is gebleken dat de Samsung smartphone voorzien van telefoonnummer [telefoonnummer 1] toebehoorde aan verdachte [verdachte] . Uit de analyse van de telefoon van [verdachte] bleek mij dat er met dit toestel meerdere keren contact is geweest met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , dit telefoonnummer stond in het toestel van [verdachte] gekoppeld aan de naam ‘ [naam 3] ’.
Uit het toestel van [verdachte] bleek mij dat er op 14 juli 2015 twee inkomende oproepen werden gelogd, beiden afkomstig van het telefoonnummer van ‘ [naam 3] ’. Uit de analyse bleek mij dat op woensdag 15 juli 2015 een contact met ‘ [naam 3] ’ plaatsvond om 6:00 uur (duur: 0:00 minuten), dit betrof een gemiste oproep. Dit werd gevolgd door een inkomende oproep afkomstig van ditzelfde telefoonnummer om 6:55 uur (duur: 1:30 minuten). Tussen 9:00 en 9:39 uur werden er vier gemiste oproepen van ‘ [naam 3] ’ gelogd in het toestel van [verdachte] .
Uit de analyse bleek dat er berichten werden verstuurd door ‘ [naam 3] ’ aan het toestel van [verdachte] met termen als ‘standby staan’ en ‘bel me met spoed’. Dit laatste bericht werd ontvangen op het toestel van [verdachte] op 8 juli 2015.
Uit onderzoek is gebleken dat de Samsung smartphone die werd aangetroffen in de BMW toebehoorde aan verdachte [naam 2] . Bij het handmatig onderzoeken van het toestel van [naam 2] opende ik de internetapplicatie en ik zag hierop dat de pagina www.anwb.nl/routeplanner verscheen. Ik zag dat een route werd weergegeven van Antwerpen naar een locatie op circa tien tot twintig kilometer ten oosten van Zwolle, zeer waarschijnlijk Ommen. In de internethistorie zag ik dat deze pagina werd opgeroepen op 15 juli 2015.
20.
Het proces-verbaalstemvergelijkingvan 21 juli 2015 (pagina 124), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb het gesprek van 14 juli 2015 tussen telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] aan collega [verbalisant 2] laten horen. De verdachten [verdachte] en [naam 3] zijn op 15 juli 2015 en 16 juli 2015 gehoord door [verbalisant 2] . Ik hoorde [verbalisant 2] zeggen dat hij de stem behorende bij het telefoonnummer [telefoonnummer 1] aan het stemgebruik, taalgebruik, stemhoogte en intonatie herkende als die van verdachte [verdachte] . Ik hoorde collega [verbalisant 2] zeggen dat de stem behorende bij het telefoonnummer [telefoonnummer 2] aan het stemgebruik, taalgebruik, stemhoogte en intonatie herkende als die van verdachte [naam 3] .
21.
Het proces-verbaal vanbevindingenvan 15 juli 2015 (pagina 161), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In het middenconsole van de BMW met het Belgische kenteken [kenteken 2] werden twee in elkaar gevouwen A4 papieren aangetroffen. Op de ene stond geschreven de tekst: “ [adres 2] Ommen”, op het andere A4 stond getypt: emailadres “ [emailadres 1] ”. Onder de vloermat aan passagierszijde werd een zilverkleurig handvuurwapen met een bruin handvat aangetroffen.
22.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 juli 2015 (pagina 438), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, alsverklaring van verdachte:
Ik zat gisterochtend met [naam 3] en [naam 2]
[de rechtbank begrijpt: [naam 2] ]in een zwarte BMW met Belgisch kenteken. Het kan kloppen dat ik voorin op de passagiersstoel heb gezeten.