ECLI:NL:RBOVE:2019:3137

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
7901939 CV EXPL 19 – 4041
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot schorsing van een non-concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de besloten vennootschap YER NEDERLAND B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Eilers, vorderde schorsing van een non-concurrentiebeding dat hem belemmerde om als zelfstandig ondernemer aan de slag te gaan. De gedaagde partij, YER, vertegenwoordigd door mr. A.J.C. Teunissen, voerde aan dat het non-concurrentiebeding noodzakelijk was om hun bedrijfsbelangen te beschermen, gezien de concurrentie in de detacheringsbranche.

De procedure begon met dagvaardingen van de eiser en een mondelinge behandeling op 1 augustus 2019. De kantonrechter oordeelde dat de dagvaarding op 30 juli 2019 correct was betekend, ondanks een eerdere fout. De eiser stelde dat hij door het non-concurrentiebeding belemmerd werd in zijn plannen om samen te werken met een andere ondernemer, terwijl YER betwistte dat de eiser niet in concurrentie zou treden met hun activiteiten.

De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de vordering van de eiser in een eventuele bodemprocedure zou worden toegewezen. De rechter oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van YER uitviel, en dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat het non-concurrentiebeding onterecht was. De vordering van de eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknr. : 7901939 CV EXPL 19 – 4041
Datum : 27 augustus 2019

Vonnis in het kort geding van:

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
verder te noemen [eiser] ,
gemachtigde mr. J. Eilers,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
YER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
verder te noemen Yer,
gemachtigde mr. A.J.C. Teunissen.

Verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de dagvaardingen van 23 en 30 juli 2019, en de brief van Yer met negen producties van 31 juli 2019. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2019. [eiser] en zijn gemachtigde zijn verschenen. De gemachtigde van Yer is eveneens verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, Yer mede aan de hand van een pleitnota. Partijen hebben na de zitting getracht in onderling overleg tot een oplossing te komen, maar dat is niet gelukt.

Beoordeling

1. Yer heeft als primair verweer aangevoerd, dat de dagvaarding niet juist is betekend. Dat is op zichzelf correct, want de (eerste) dagvaarding is op 23 juli 2019 betekend aan het kantooradres van de gemachtigde van Yer, terwijl de wet die mogelijkheid niet biedt en Yer geen woonplaats had gekozen op dit kantooradres. Bij exploot van 30 juli 2019 heeft [eiser] deze fout echter hersteld en de dagvaarding doen betekenen aan het kantooradres van Yer. Nu de dagvaarding op 30 juli 2019 alsnog juist is betekend, Yer ter zitting is verschenen en zij adequaat verweer heeft kunnen voeren, zal de kantonrechter het verweer van Yer passeren. Weliswaar is de termijn van dagvaarding van zeven dagen, uitgaande van de tweede dagvaarding, niet in acht genomen, maar dat heeft Yer niet in haar verdediging geschaad. Door middel van de eerste dagvaarding was Yer al bekend met de vordering van [eiser] en de onderbouwing ervan.
2. Het spoedeisend belang aan de kant van [eiser] acht de kantonrechter in voldoende mate aanwezig. Nadat de heer [A] hem op 17 juni 2019 een ultimatum had gesteld om voor 1 augustus 2019 uitsluitsel te geven over de vraag of [eiser] met hem kan gaan samenwerken, heeft [eiser] op 11 juli 2019 een datum gevraagd voor het kort geding. Van onnodig lang stilzitten waardoor het spoedeisend belang is komen te vervallen, is geen sprake.
3. Inhoudelijk gaat het kort geding over de vraag of [eiser] aan zijn non-concurrentiebeding kan worden gehouden. De kantonrechter beantwoordt die vraag voorlopig bevestigend. Dit antwoord berust op de volgende overwegingen.
4. Voor toewijzing van een vordering als de onderhavige in kort geding moet met voldoende zekerheid komen vast te staan, dat in een eventuele bodemprocedure een vordering ex artikel
7: 653 lid 3 BW tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het non-concurrentiebeding zal
worden toegewezen. Die voldoende mate van zekerheid moet zonder een nader onderzoek naar de feiten en omstandigheden kunnen worden aangenomen. In kort geding is immers geen plaats voor bewijslevering, zoals het horen van getuigen. Die voldoende mate van onzekerheid ontbreekt, zoals hierna zal blijken.
5. Tussen partijen staat vast dat [eiser] per 1 januari 2017 in dienst van Yer is getreden als consultant. Het betreft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst is een non-concurrentiebeding opgenomen dat als volgt luidt:
Het is Werknemer verboden binnen een tijdvak van twaalf maanden na het einde van het dienstverband dezelfde of soortgelijke werkzaamheden te gaan verrichten als die welke Werknemer in dienst van Yer verrichtte, ongeacht in welke hoedanigheid.
6. [eiser] wil samen met [A] als zelfstandig ondernemer aan de slag gaan. Hij is in februari 2019 in contact gekomen met [A] , oprichter en directeur van Kracht Werkt B.V. en Kracht Ergotherapie B.V. Zij willen onder de vlag van een nieuwe vennootschap zich gaan focussen op de detacheringsbranche. In die branche is Yer echter ook actief. [eiser] loopt helemaal warm voor het idee van [A] , maar begrijpt dat het non-concurrentiebeding hem daarbij in de weg zit. Overleg met Yer over een inperking van het beding, waartoe Yer in beginsel wel bereid is, heeft niet tot een voor hem bevredigende uitkomst geleid. Yer wil namelijk niet dat [eiser] na zijn ontslagneming werkzaam zal zijn binnen het aandachtsgebied public in de drie noordelijke provincies (Groningen, Friesland en Drenthe) en in de provincies Overijssel, Gelderland en Flevoland. Voor het overige staat het hem vrij aan de slag te gaan. [eiser] vindt dit niet redelijk, omdat hij bij aanvaarding van het voorstel van Yer in slechts zes van de twaalf provincies actief kan zijn. Hij is bereid geen concurrerende activiteiten te ondernemen binnen zijn huidige aandachtsgebied sociaal domein in de provincie Overijssel en een deel van de provincie Gelderland. Hij vordert in kort geding een zodanige schorsing van het non-concurrentiebeding dat het hem zal zijn toegestaan, na de beëindiging van zijn dienstverband, dezelfde of soortgelijke werkzaamheden voor zijn eigen onderneming te verrichten op de aandachtsgebieden ruimtelijke ordening en zorg in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Flevoland en het deel van Gelderland waar hij niet werkzaam is geweest voor Yer. Ook vordert [eiser] de veroordeling van Yer in de proceskosten. Yer vindt dat deze vordering moet worden afgewezen en dat [eiser] in de proceskosten moet worden veroordeeld.
7. In de visie van [eiser] kan het beding best worden geschorst overeenkomstig zijn vordering, omdat hij uitsluitend voor Yer op de vestiging Zwolle werkzaam is, zijn werkzaamheden zich beperken tot de provincie Overijssel en een deel van Gelderland, en hij uitsluitend ten behoeve van het sociaal domein werkzaam is
.Onder het sociaal domein vallen de (afdelingen van de) gemeenten die zich bezighouden met de uitvoering van de Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet, aldus [eiser] . Yer heeft ook niet in hem ‘geïnvesteerd’. Yer is in de provincies waarin hij straks werkzaam wil zijn binnen de aandachtsgebieden ruimtelijke ordening en zorg niet eens actief. [A] zal zich wel gaan richten op het sociaal domein, maar die is daarin al enige tijd actief. Het opstarten van een eigen onderneming zal een aanmerkelijke positieverbetering, niet alleen financieel, meebrengen. Andere, door Yer overgenomen consultants wordt na ontslag wel toegestaan werkzaam te zijn binnen een ander aandachtsgebied dan het gebied waarbinnen zij voor Yer werkzaam waren, aldus steeds [eiser] .
8. Yer heeft de stellingen van [eiser] gemotiveerd bestreden en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Yer is een arbeidsbemiddelingsbureau voor vaste en tijdelijke functies gericht op professionals met een bachelor-, master-, of PhD-titel. Haar corebusinesses zijn technology, IT, public (daaronder valt het sociaal domein) en finance. De sector public wordt onder meer bediend vanuit de vestigingen te Zwolle en Groningen. Deze vestigingen, die ten aanzien van het sociaal domein samenwerken, richten zich op de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Gelderland. Onder public (dat is overheid en semi-overheid, zoals zorginstellingen) vallen gemeenten, inclusief ruimtelijke ordening, en zorginstellingen. Yer verwijst naar haar productie 6, een brochure van Yer over het sociaal domein
,een internetpublicatie inzake door haar aangeboden opleidingstrajecten, ook op het gebied van ruimtelijk ordening, en een recent overzicht van vacatures, waaronder die op het gebied van ruimtelijke ordening. [eiser] wil een met haar direct concurrerende onderneming starten in de sector public, waaronder ook (en vooral) ruimtelijke ordening en zorg vallen. De concurrentie in de detacheringsbranche is ook nog eens groot. Onjuist is de stelling dat Yer ten aanzien van andere consultants ruimhartig met het non-concurrentiebeding omgaat. Slechts in een enkel geval is een consultant, waarvan Yer zelf afscheid wilde nemen, niet aan het non-concurrentiebeding gehouden. Yer heeft aan [eiser] in het verleden de functie van teamleider ruimtelijke ordening aangeboden, in welk geval hij een management-development-traject had mogen volgen dat ongeveer € 10.000 kost. Die functie heeft hij echter geweigerd. Ingaande juni 2019 is [eiser] een loonsverhoging gegeven.
9. De kantonrechter stelt vast dat partijen over een aantal, voor de beoordeling van het geschil relevante feiten en omstandigheden van mening verschillen. [eiser] stelt dat hij uitsluitend ten behoeve van het sociaal domein in de provincie Overijssel en (een deel van) de provincie Gelderland werkzaam is, en dat Yer op de gebieden ruimtelijke ordening en zorg niet actief is in de drie noordelijke provincies, en de provincies Overijssel en Gelderland. Yer voert echter aan dat [eiser] de drie noordelijke provincies en de provincies Overijssel en Gelderland bedient, dat de vestigingen Zwolle en Groningen ten aanzien van het sociaal domein samenwerken, en dat [eiser] ook in de noordelijke provincies zijn contacten heeft, en dat niet alleen binnen het sociaal domein maar ook binnen de sector public, waaronder ook ruimtelijke ordening en zorg vallen. Dat ruimtelijke ordening ook onder public valt, heeft Yer onderbouwd met haar productie zes. Uit het door Yer overgelegde vacature-overzicht volgt dat zij onder meer medewerkers zoekt voor ruimtelijke ordening en de Wabo. Uit deze productie blijkt niet dat Yer in de provincies Overijssel en Gelderland niet actief is op de gebieden ruimtelijke ordening en zorg, zoals [eiser] stelt. Wat betreft het sociaal domein waarvoor [eiser] (volgens Yer: onder meer) werkt, wordt volgens Yer nauw samengewerkt met de vestiging te Groningen, wat [eiser] op zijn beurt bestrijdt.
10. Bij de beoordeling van de vordering van [eiser] is belangrijk dat met een voldoende mate van zekerheid vaststaat op welke aandachtsgebieden en binnen welke provincies [eiser] voor Yer werkzaam is. Dat is nu onduidelijk. Bij die beoordeling is ook van belang dat de gemeenten waarmee [eiser] contacten onderhoudt volgens Yer vaak maar één loket hebben voor detacheringsopdrachten, welke stelling [eiser] heeft bestreden. Volgens hem heeft hij contacten met de managers van de diverse afdelingen van de gemeenten en bestaat er bij een gemeente niet één loket voor detacheringsopdrachten. Ook op dit punt bestaat onduidelijkheid. Yer is bevreesd dat [eiser] haar met gebruikmaking van zijn, door middel van zijn dienstverband opgebouwde, netwerk zal beconcurreren, ook als hij zich zou beperken tot ruimtelijke ordening en zorg in de door [eiser] voorgestelde vijf provincies. Die vrees kan niet met voldoende zekerheid als onterecht worden bestempeld. Gegeven het debat tussen partijen is een nader feitenonderzoek noodzakelijk. Het debat maakt dat nu onvoldoende aannemelijk is dat een bodemprocedure in het voordeel van [eiser] zal uitvallen.
11. Hierbij komt dat Yer onweersproken heeft aangevoerd dat de concurrentie tussen de detacheringsbureaus groot is en dat Yer ook in de visie van [eiser] belang heeft bij handhaving van het non-concurrentiebeding, zij het dat het beding volgens hem fors ingeperkt kan worden. Yer wil daarin wel meegaan, maar beduidend minder ver.
12. De kantonrechter acht ook van belang dat het initiatief in dezen bij [eiser] ligt. Wat Yer betreft kan [eiser] bij haar blijven werken. Er is hem, in een poging hem binnenboord te houden, ingaande juni 2019 een salarisverhoging van € 375,00 bruto per maand toegekend waardoor het salaris van [eiser] uitkomt op een bedrag van € 4.625,00 bruto per maand.
13. Weliswaar stelt [eiser] dat hij zijn positie, als hij eenmaal zelfstandig ondernemer is, aanzienlijk zal kunnen verbeteren, maar dat is betwist door Yer en door [eiser] niet onderbouwd en toegelicht met enig meer concreet gegeven. En het is op voorhand ook niet zonder meer aannemelijk dat [eiser] vrij spoedig in staat zal zijn een behoorlijke omzet en winst te genereren, nu de concurrentie in de detacheringsbranche groot is.
14. Tot slot is van belang dat Yer bereid is de werking van het non-concurrentiebeding te beperken, zodat [eiser] niet volledig de mogelijkheid wordt ontnomen als zelfstandig ondernemer aan de slag te gaan. Hij kan, als hij dat wil, behalve in de drie noordelijke provincies en de provincies Overijssel, Gelderland en Flevoland, in de opstelling van Yer aan de slag. Zij is bereid in zoverre het beding te beperken.
15. De vordering zal worden afgewezen. [eiser] dient als verliezende partij in de proceskosten te worden veroordeeld. Die kosten bedragen € 720,00 wegens salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na vandaag, tenzij het bedrag binnen deze termijn is betaald.

De beslissing

De kantonrechter:
1. wijst de vordering af;
2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de kant van Yer begroot op € 720,00 vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na vandaag, tenzij het bedrag binnen deze termijn is betaald.
Gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het bijzijn van de griffier uitgesproken in de openbare terechtzitting van 27 augustus 2019.