ECLI:NL:RBOVE:2019:3074

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
08-997038-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor fraude, valsheid in geschrifte en witwassen met vrijspraak voor een verdachte

De rechtbank Overijssel heeft op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 51-jarige man uit Harderwijk, die werd beschuldigd van fraude, valsheid in geschrifte en witwassen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Twee medeverdachten, de vrouw van de hoofdverdachte en een 52-jarige man uit Wijhe, kregen voorwaardelijke gevangenisstraffen en een taakstraf opgelegd. Een vierde verdachte, een 54-jarige man uit Kampen, werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat het biodieselbedrijf waar de verdachten aan verbonden waren, een boete van 400.000 euro moest betalen.

De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de activiteiten van het biodieselbedrijf, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid bij gewoontewitwassen en valsheid in geschrift door valse facturen en leenovereenkomsten op te maken en deze te gebruiken in de bedrijfsadministratie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten, waardoor hij werd vrijgesproken.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat voor bewezenverklaring van medeplichtigheid dubbel opzet vereist is. Ondanks aanwijzingen dat de verdachte op de hoogte was van bepaalde zaken, was er onvoldoende bewijs om te concluderen dat hij een strafwaardig aandeel had in de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-997038-16 (P)
Datum vonnis: 22 augustus 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 november 2018 en 4, 8 en 9 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.F. van Drumpt, en van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden,
mrs. J.S. Spijkerman en K.D.M. de Lange, advocaten te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er - na wijziging van de tenlastelegging van 4 juli 2019 - kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
zich in de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid bij (gewoonte-)witwassen;
feit 2:
zich in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift, door facturen en leenovereenkomsten vals op te maken en deze stukken te (doen) gebruiken behoeve van de bedrijfsadministratie van B.V.’s, en tegenover accountant(s) en medewerkers van de belastingdienst.
Voluit luidt de (gewijzigde) tenlastelegging aan verdachte, dat:
Feit 1.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 01 januari 2012 tot en met 31 december 2016 te Kampen, althans in Nederland, en/of in [land] en/of elders buiten Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] van een of meer voorwerp(en), te weten (onder meer)
(sub a)
een of meer geldbedragen, (tot een totaalbedrag van ongeveer 3 miljoen euro via [bedrijf 1] , ORCO-bankrekeningen en contanten) althans van enig voorwerp de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of de verplaatsing, verborgen en/of verhuld en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op bovenomschreven voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad;
en/of
(sub b)
heeft/hebben [medeverdachte 1] , en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
 een of meer geldbedragen, (tot een totaalbedrag van ongeveer 3 miljoen euro via [bedrijf 1] , ORCO-bankrekeningen) en/of
 de woning en/of bedrijfsruimte gelegen aan [adres 2] , en/of
 de woning gelegen aan [adres 3] , en/of
 het appartement ( [naam 1] ) gelegen aan [adres 4] , en/of
 het appartement ( [naam 2] ) gelegen aan [adres 5] , en/of
 het appartement ( [naam 3] ) gelegen aan [adres 6]
, en/of
 de woning gelegen aan [adres 7] , en/of
althans enig voorwerp,
verworven en/of voorhanden (gehad) en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) en/of woningen gebruik gemaakt,
terwijl die [medeverdachte 1] , en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] wist(en), dat/die gelden en/of voorwerp(en) en/of woningen - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk behulpzaam is geweest, door toen en aldaar, (onder meer)
behulpzaam te zijn bij het opmaken en/of versturen en/of gebruiken van valse en/of vervalste facturen en/of valse en/of vervalste leenovereenkomsten en/of heeft hij nagelaten in te grijpen toen bovengenoemde valse en of vervalste leenovereenkomsten en/of valse facturen opgemaakt en/of verstuurd en/of gebruikt werden,
althans, is hij op enigerlei (andere) wijze, opzettelijk behulpzaam is geweest
en/of heeft hij op enigerlei (andere) wijze opzettelijk gelegenheid gegeven en/of (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en) verschaft;
Feit 2.
Hij in of omstreeks de periode vanaf 01 januari 2012 tot en met 31 december 2016 te Kampen en/of Ermelo althans in Nederland en/of [land] en/of elders buiten Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
 een of meer TTC factu(u)ren en/of facturen van [bedrijf medeverdachte 2] , en/of
 een of meer leenovereenkomst(en), en/of
 de bedrijfsadministratie van [bedrijf medeverdachte 2] en/of [bedrijf 1]
zijnde (een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een of meer andere(n) te doen gebruiken,
immers heeft hij al dan niet tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), in strijd met de waarheid op een (grote) hoeveelheid facturen vermeld en/of doen vermelden dat er diensten geleverd zijn, terwijl er niet of slechts deels werd geleverd, en/of dat er kosten zijn gemaakt, althans op (onder meer) op de factuur
 van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] d.d. 31 mei 2012 (Doc-328, p. 7213). vermeld en/of doen vermelden dat er in mei 2012 dertig containers zijn gereinigd, en/of
 van [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] d.d. 14 juni 2012 (Doc-351, p. 9211), vermeld en/of doen vermelden dat er in juni 2012 zevenentwintig containers zijn gereinigd, en/of
 van [bedrijf 2] aan [bedrijf 5] d.d. 2 februari 2015
(Doc-386, p. 7269), vermeld en/of doen vermelden dat er 2,040.38 1 MT isotanks zijn
gereinigd en/of geïnspecteerd, en/of
 van [bedrijf 2] aan [bedrijf 6] d.d. 7 januari 2016 (Doc 751, p. 9211), vermeld en/of doen vermelden dat er EUR 244.000 courage-kosten zijn gemaakt, en/of
 van [bedrijf medeverdachte 2] aan [bedrijf 1] d.d. 11 maart 2015 (Doc-032, p. 6092),
vermeld en/of doen vermelden dat er voorbereidingskosten 2014 inzake [bedrijf 7] ter hoogte van EUR 25.000 zijn gemaakt, en/of
 van [bedrijf medeverdachte 2] aan [bedrijf 8] d.d. 27 oktober 2015 (Doc-294, p. 7094), vermeld en/of doen vermelden dat er provisiekosten voor 126.380 kilogram in week 2015-43 zijn gemaakt,
en/of
op twee, althans één of meer leenovereenkomst(en):
 d.d. 16 april 2012 (DOC-305, p. 7162) vermeld en/of doen vermelden dat [bedrijf 4] op 16 april 2012 357.000 EUR aan [medeverdachte 1] uitleent en/of dat [medeverdachte 1] daartoe de overeenkomst op 16 april 2012 heeft getekend,
en/of
 d.d. 8 juli 2012 (DOC-248, p. 6519) vermeld en/of doen vermelden dat [bedrijf 4] op 8 juli 2012 820.000 EUR aan [medeverdachte 1] uitleent en/of dat [medeverdachte 1] daartoe de overeenkomst op 18 juli 2012 heeft getekend,
en/of
immers heeft hij voornoemde facturen en/of leenovereenkomsten (deels) (laten) opnemen en/of opgenomen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf medeverdachte 2] en/of [bedrijf 1] en/of heeft hij toen en aldaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk gebruik gemaakt van die valse en/of vervalste factu(u)r(en) en/of die valse en/of vervalste leenovereenkomst(en), zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande dat gebruikmaken hierin (onder meer) dat
 voornoemd(e) valse en/of vervalste factu(u)r(en) en/of leenovereenkomst(en) aan één of meer accountant(s) en/of werknemers van accountantskantoor [accountantskantoor] , althans aan een of meer accountants, en/of één of meer inspecteur(s) van de belastingdienst zijn getoond en/of overgelegd en/of verstuurd en/of zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf medeverdachte 2] en/of [bedrijf 1]
en/of
 voornoemde valse of vervalste factu(u)r(en) is/zijn verzonden naar die [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 1] .
Opmerking rechtbank:
In de gewijzigde tenlastelegging staat bij feit 1 als pleegperiode vermeld: ‘vanaf 01 januari 2012 tot en met ‘heden’. Gelet op de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting dat het uitdrukkelijk de bedoeling is dat (in het onderzoek Kleisteen 2) feiten worden ten laste gelegd die zien op het onderzoek over periode van 1 januari 2012 tot en met
31 december 2016- zoals ook vermeld bij feit 2 - heeft de rechtbank ten aanzien van feit 1 de pleegperiode aldus gecorrigeerd.
Daarnaast staat in de gewijzigde tenlastelegging bij de onroerende goederen [adres 8] , terwijl dit blijkens het dossier moet zijn: [adres 7] ’ en bij de leenovereenkomst met de aanduiding DOC-248 als datum ‘18 juli 2012’ terwijl dit blijkens het dossier moet zijn
‘8 juli 2012’.
De rechtbank merkt de hierboven genoemde onjuiste aanduidingen aan als kennelijke verschrijvingen en leest ze als verbeterd in de eveneens hiervoor aangegeven zin.
De verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdediging.

3.De voorvragen

Ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding, feit 1.
De verdediging heeft aangevoerd dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 1 onduidelijk is en innerlijk tegenstrijdig, en dat de dagvaarding om die reden (partieel) nietig moet worden verklaard. Niet duidelijk is uit welke onderdelen het geldbedrag van - in de gewijzigde tenlastelegging - drie miljoen euro is opgebouwd waardoor het voor verdachte onduidelijk is waartegen hij zich moet verweren. Het lijkt er bovendien op dat twee keer hetzelfde wordt verweten. De aanschafwaarde van onroerende goederen maakt, zo lijkt het, deel uit van het ten laste gelegde geldbedrag. Het witwassen van onroerende goederen is echter ook afzonderlijk ten laste gelegd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het in de (gewijzigde) tenlastelegging opgenomen bedrag van drie miljoen euro voldoende aansluiting vindt bij de (som van de) bedragen van de geldstromen die uit het dossier naar voren komen. De officier van justitie heeft er voorts op gewezen dat de strafbare gedragingen alternatief ten laste zijn gelegd. Daarbij heeft medeverdachte [medeverdachte 1] het bedrag van drie miljoen euro zelf genoemd.
Naar oordeel van de rechtbank is sprake van een geldige dagvaarding.
De aan de verdachte en de medeverdachten verweten handelingen zijn in de (gewijzigde) tenlastelegging voldoende geconcretiseerd vermeld. Behalve de gedragingen en een nadere omschrijving daarvan bevat de tenlastelegging de pleegperiode waarin en de locatie waar de feiten zouden zijn begaan. Het - alternatief - ten laste gelegde hangt bovendien voldoende samen met de inhoud van het dossier. De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding daarmee voldoet aan de vereisten die in artikel 261 Sv zijn gesteld.
De rechtbank heeft - ook voor het overige - vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van de onder 1 ten laste gelegde medeplichtigheid aan gewoontewitwassen en het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van valsheid in geschrift.
Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd – kort weergegeven – dat uit het dossier, in het bijzonder de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] , inbeslaggenomen e-mailverkeer en uitgeluisterde tapgesprekken blijkt dat verdachte bekend was met de reden voor de oprichting van [bedrijf medeverdachte 2] en de daarmee samenhangende constructie om het financiële gat bij [bedrijf 1] ‘recht te trekken’. Het dossier bevat tevens voldoende bewijs om te oordelen dat verdachte betrokken is geweest bij vals opgemaakte leenovereenkomsten tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 4] ., aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de geldstromen, gerelateerd aan de contacten van medeverdachte [medeverdachte 1] met zijn zakenpartners [zakenpartner 1] en [zakenpartner 2] , en de daarbij opgemaakte valse [bedrijf 2] -facturen vrijspraak gevorderd omdat het dossier – slechts ten aanzien van dit onderdeel – onvoldoende bewijs bevat voor een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met een of meer medeverdachten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte wordt allereerst verweten dat hij zich - kort gezegd - schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid bij gewoontewitwassen.
Voor bewezenverklaring van medeplichtigheid is dubbel opzet vereist. Er moet opzet aanwezig zijn gericht op de hulp die de medeplichtige verleent tot of bij de uitvoering van het gronddelict en daarnaast moet er opzet aanwezig zijn op het gronddelict dat door hem wordt ondersteund. In beide gevallen moet in elk geval sprake zijn van - minst genomen - voorwaardelijk opzet.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte van bepaalde zaken mogelijk op de hoogte was, of kon vermoeden dat iets niet deugde, sprake is van onvoldoende bewijs om te concluderen dat verdachte aan het door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegde gewoontewitwassen een zodanig strafwaardig aandeel heeft gehad dat gesproken zou moeten worden van medeplichtigheid zoals hiervoor bedoeld.
Voorts kan op basis van het dossier niet worden uitgesloten dat verdachte ten aanzien van de lening [medeverdachte 2] en [bedrijf medeverdachte 2] vermoedens had dat sprake was van een illegale constructie. Toch bevat het dossier onvoldoende bewijs om te oordelen dat verdachte een strafwaardig aandeel heeft gehad aan deze constructie en dat hij wist dat sprake was van het valselijk opmaken van facturen en gebruikmaking daarvan in de administratie van [bedrijf 1] en [bedrijf medeverdachte 2] , in die zin dat hij als medepleger van valsheid in geschrift moet worden beschouwd.
Uit inbeslaggenomen e-mailberichten blijkt enerzijds dat verdachte van een aantal zaken op de hoogte was en dat sprake was van een problematische financiële situatie bij [bedrijf 1] .
Echter, het feit dat verdachte enkele e-mails heeft verzonden naar medeverdachte [medeverdachte 3] met de opdracht om vanuit [bedrijf medeverdachte 2] met spoed betalingen over te maken naar [bedrijf 1] en het feit dat verdachte opdrachten heeft gegeven aan
[bedrijfsleider] , medewerker van [bedrijf 1] , met betrekking tot enkele interne overboekingen, acht de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat bij verdachte sprake was van (voorwaardelijk) opzet op witwassen en/of het plegen van valsheid in geschrift.
Uit dergelijke betalingsopdrachten kan op zichzelf nog niet worden afgeleid dat verdachte wist dat de betalingen gedaan werden in verband met strafbare feiten zoals ten laste gelegd. Laat staan dat hij daaraan willens en wetens een actieve bijdrage heeft geleverd.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de door verdachte aan [bedrijfsleider] gegeven opdracht om het salaris van [medeverdachte 1] over te maken naar een privé-rekening van [medeverdachte 1] bij de Orcobank op [land] . Er is immers op zichzelf niets onoirbaars aan het overmaken van loon/salaris van een directeur van een onderneming naar een privérekening van die directeur, zelfs niet als dat een buitenlandse bankrekening betreft. Bewijs voor wetenschap van of deelname aan (gewoonte)witwassen en/of valsheid in geschrift kan hieruit niet worden afgeleid.
De rechtbank neemt bij de vraag naar het opzet van verdachte tevens in aanmerking dat verdachte pas in juli 2013 bij de [holding] in dienst is getreden, terwijl het onttrekken van gelden aan [bedrijf 1] voor de aankoop van twee woningen te [plaats] voor de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een jaar eerder had plaatsgevonden, te weten medio 2012. De rechtbank neemt bij haar oordeel voorts in aanmerking dat verdachte voor de gang van zaken rond [bedrijf medeverdachte 2] geen verantwoordelijkheid droeg nu dit bedrijf geen deel uitmaakte van de [holding] , en ook anderszins niet is gebleken dat verdachte aan de totstandkoming en verzending van valse provisiefacturen vanuit [bedrijf medeverdachte 2] een bijdrage heeft geleverd.
Het dossier bevat naar oordeel van de rechtbank voorts onvoldoende aanknopingspunten om te komen tot bewezenverklaring van het opzettelijk vals opmaken van een leenovereenkomst door verdachte.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij - toen hij op verzoek van [medeverdachte 1] een leenovereenkomst aanpaste - in de veronderstelling was dat het ging om een echte, bestaande leenovereenkomst en dat hij te goeder trouw heeft gehandeld, aannemelijk. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard de leenovereenkomsten zelf te hebben opgemaakt, zodat deze door het accountantskantoor [accountantskantoor] gebruikt konden worden bij het doen van de aangiften inkomstenbelasting van hem, [medeverdachte 1] , en van medeverdachte [medeverdachte 2] , omdat hij niet kon vertellen dat hij in 2012 zakelijk geld van [bedrijf 1] had gebruikt voor de aankoop van onroerende goederen.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] inhoudende dat hij “alles” met zijn financiële man, [verdachte] , besprak, acht de rechtbank in dit licht te algemeen en onvoldoende specifiek om aan te nemen dat bij [verdachte] in het concrete geval sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet. Daarbij neemt de rechtbank (mede) in aanmerking dat [medeverdachte 1] tevens heeft verklaard dat hij beslissingen - uiteindelijk - zelf nam en de illegaliteit van de door hem bedachte constructies nu juist geen onderwerp van hun gesprekken was. Sterker, verdachte uitte volgens [medeverdachte 1] zijn teleurstelling jegens [medeverdachte 1] toen hem de aard van diens praktijken duidelijk werd na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank acht deze gang van zaken niet op voorhand onaannemelijk; het tegendeel is, bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs, onvoldoende komen vast te staan.
De rechtbank tekent bij dit alles nog wel aan dat verdachte als financieel directeur van de bedrijven van de [holding] verantwoordelijk was voor een correcte gang van zaken rond de financiële situatie van de bedrijven van de [holding] en dat van hem gelet op die functie meer verantwoordelijkheidsgevoel en een kritischer houding had mogen worden verwacht. Ook deze constatering is echter onvoldoende om te komen tot het oordeel dat bij verdachte sprake is geweest van opzettelijk strafbaar handelen, zoals ten laste gelegd.
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, heeft de rechtbank niet op basis van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat bij verdachte ten aanzien van feit 1 en 2 sprake is geweest van opzettelijk handelen, reden waarom de rechtbank verdachte integraal zal vrijspreken wegens gebrek aan overtuigend bewijs.

5.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en
spreekthem daarvan
vrij;

heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. G.H. Meijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2019.