ECLI:NL:RBOVE:2019:3068

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
08-760144-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van ex-partner met tbs en schadevergoeding

Op 29 augustus 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige man uit Deventer, die werd beschuldigd van het zwaar mishandelen van zijn ex-partner. De mishandeling vond plaats op 5 augustus 2018, toen de verdachte zijn ex-partner in haar woning opwachtte en haar direct na thuiskomst aanviel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte haar meerdere malen met gebalde vuisten in het gezicht had geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een litteken op haar neus. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer en getuigen overtuigend. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee jaar en tbs met dwangverpleging geëist. De rechtbank volgde dit advies en legde een gevangenisstraf van 388 dagen op, met de maatregel van tbs met dwangverpleging. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van bijna 2.700 euro schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de mishandeling en de impact op het slachtoffer, die nog steeds psychische klachten ondervindt als gevolg van de gebeurtenis.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-760144-18 (P)
Datum vonnis: 29 augustus 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] ,
momenteel verblijvende in P.I. Achterhoek.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Pol en van wat door verdachte en de raadsman mr. M. van Kan, advocaat te Zutphen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijzigingen van de tenlastelegging van 15 augustus 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:[slachtoffer] opzettelijk zwaar heeft mishandeld door haar neus te breken, haar te slaan en te steken;
subsidiair:geprobeerd heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar te slaan en te steken;
meer subsidiair:[slachtoffer] heeft mishandeld door haar te slaan en te steken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
Hij op of omstreeks 5 augustus 2018 te Deventer, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een snee in haar neus en/of een litteken op haar neus en/of (een of meerdere) littekens op haar armen, heeft toegebracht door;
- meerdere malen, althans eenmaal, (met gebalde vuist(en)) in/op/tegen het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de (boven)armen en/of het (boven) lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR,
terzake dat hij op of omstreeks 5 augustus 2018 te Deventer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door:
- meerdere malen, althans eenmaal, (met gebalde vuist(en)), in/op/tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/op de (boven)armen en/of het (boven) lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
Hij op of omstreeks 5 augustus 2018 te Deventer, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer] ,heeft mishandeld door;
- meerdere malen, althans eenmaal, (met gebalde vuist(en)) in/op/tegen het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de (boven)armen en/of het (boven) lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat uit het dossier niet naar voren komt dat aangeefster een gebroken neus had. Wel zal zij blijvende littekens overhouden op haar neus en haar armen, waardoor in de visie van de officier in dit geval wel sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdachte en zijn raadsman
Verdachte heeft ter terechtzitting betrokkenheid bij het ten laste gelegde ontkend. Aanvankelijk heeft alleen aangeefster verklaard dat verdachte rond het tijdstip van het tenlastegelegde ter plaatse was. Anderhalve week later heeft getuige [getuige 1] een verklaring afgelegd die de verklaring van aangeefster deels ondersteunt, maar ook op essentiële punten afwijkt van haar verklaring. Beide verklaringen zijn onbetrouwbaar, omdat zowel aangeefster als getuige [getuige 1] op de avond van het ten laste gelegde flink gedronken hadden. Bovendien heeft aangeefster verdachte vaker vals beschuldigd. Aangeefster heeft in eerste instantie bij de politie expliciet verklaard niet te zijn gestoken. Ook getuige [getuige 1] heeft geen wapen gezien. Daarnaast heeft het NFI geen onderzoek gedaan naar de twee aangetroffen messen, waardoor belangrijke aanwijzingen voor de aan- of afwezigheid van verdachte op de plaats delict in het dossier ontbreken. Volgens de letselverklaring correspondeert het letsel van aangeefster niet met haar verklaring. De beschreven wonden doen sterk denken aan automutilatie. Van zwaar lichamelijk letsel is in het geheel geen sprake, volgens de raadsman. De raadsman heeft zich aldus op het standpunt gesteld dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is en dat verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het primair tenlastegelegde feit (deels) heeft begaan. Zij gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Verdachte en aangeefster hadden sinds 2009 een relatie die in 2016 is beëindigd. Sindsdien hadden zij weinig contact, mede vanwege het geldende contactverbod voor verdachte. Sinds begin 2018 is verdachte, zo heeft hij op zitting bevestigd, weer bij aangeefster in de buurt gaan wonen en hadden zij – ondanks het geldende contactverbod – weer regelmatig contact met elkaar. [2]
Op 4 augustus 2018 was er een feestje in de straat van aangeefster waar zij ook is geweest. Over wat er verder die avond is voorgevallen lopen de verklaringen uiteen.
Aangeefster heeft in haar eerste verklaring gezegd dat verdachte ook op dit feestje was en dat hij op een bepaald moment de huissleutels van aangeefster heeft gepakt en is weggegaan. Toen aangeefster in de nacht van 4 op 5 augustus 2018 rond 04:00 uur thuis kwam, zag zij dat verdachte binnen in haar woning was. Verdachte heeft haar daarop direct zwaar mishandeld. Hij heeft haar met zijn vuisten in het gezicht geslagen en haar aan haar haren mee naar buiten gesleept. [3]
In haar tweede verklaring herhaalt aangeefster dat verdachte op het feestje aanwezig was en dat hij haar huissleutels heeft gepakt. Volgens haar heeft verdachte erbij gezegd dat ze binnen tien minuten thuis moest zijn. Omdat aangeefster bang was dat verdachte in haar woning zou zijn, heeft zij rond 0:45 uur de politie gebeld. Toen de politie arriveerde, was verdachte, zo heeft aangeefster verklaard, al weg. Aangeefster is nog een tijdje bij het buurtfeestje gebleven en is uiteindelijk omstreeks 04.00 uur naar huis gegaan. Zij heeft gezegd dat er een paar jongens met haar zijn meegelopen om te kijken of het veilig was. Zij is vervolgens, naar eigen zeggen, alleen haar woning ingegaan. Daar heeft verdachte haar vrijwel direct aangevallen. Hij heeft haar aan haar haren de tuin in gesleept en heeft haar meerdere malen met zijn vuisten in haar gezicht geslagen.
Verdachte heeft ontkend dat hij bij het feest aanwezig is geweest. Hij heeft ook ontkend dat hij aangeefster later die nacht heeft mishandeld. Verdachte heeft zich grotendeels beroepen op zijn zwijgrecht. Wel heeft hij bij de rechter-commissaris op 22 augustus 2018 verklaard dat hij die dag (de rechtbank begrijpt: op 4 augustus 2018) omstreeks 22.00 uur een patatje met aangeefster heeft gegeten en dat hij er verder niets mee te maken heeft. Ter terechtzitting van 15 augustus 2019 is hij op die verklaring teruggekomen en heeft hij verklaard dat hij omstreeks 17.30 uur met zijn vader in de woning van aangeefster is geweest om boodschappen en een kratje bier te brengen. Volgens hem was aangeefster toen al aangeschoten. Hij zag dat er een buurtfeest was, maar wilde daar niets mee te maken hebben. Hij heeft een patatje met haar gegeten en is daarna vertrokken. Verdachte wil niet verklaren waarheen.
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank ervan uit gaat dat verdachte in de nacht van 4 op 5 augustus 2018 bij het feest aanwezig is geweest. Niet alleen aangeefster heeft verklaard dat verdachte daar was; dit volgt ook uit andere stukken in het dossier. Zo zijn verbalisanten rond 01:00 uur ter plaatse geweest in verband met een melding geluidsoverlast. Zij hoorden de bewoonster van [nummer] (de rechtbank begrijpt: [bewoonster] ) toen zeggen dat [verdachte] bij hen had gestaan en dat hij tegen aangeefster had gezegd dat ze naar huis moest komen. Verbalisanten hebben nog aan de achterkant van de woning naar binnen gekeken en zijn, omdat zij niemand zagen, daarna weer vertrokken. [4] Naast [bewoonster] heeft ook [getuige 1] verklaard dat verdachte bij het feest aanwezig was. Zijn verklaring houdt in dat hij verdachte en aangeefster tijdens het feest heeft leren kennen, dat hij dacht dat de man [verdachte] heet en dat [verdachte] een matje heeft en getatoeëerde tranen in zijn gezicht. Hij heeft verdachte op een foto uit het politiesysteem herkend. [5]
De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat verdachte op het buurtfeest aanwezig was.
Dan is het de vraag of uit de stukken kan worden afgeleid dat verdachte degene was die aangeefster die nacht heeft mishandeld. De rechtbank beantwoordt die vraag, onder verwijzing naar de verklaringen van aangeefster en [getuige 1] , op grond van navolgende omstandigheden, bevestigend.
In dit verband is van belang dat de raadsman heeft bepleit dat deze verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat ze niet overeenkomen. Aan de raadsman kan worden toegegeven dat de verklaringen van aangeefster met betrekking tot het steken/snijden met een mes, niet geheel congruent zijn en bovendien niet op alle onderdelen overeenkomen met de door [getuige 1] gegeven verklaring, namelijk ten aanzien van de vraag of zij alleen binnen was. Dit betekent echter nog niet dat daarom alle onderdelen van haar afgelegde verklaringen wegens onbetrouwbaarheid terzijde moeten worden gesteld. Voor zover onderdelen in die verklaringen ondersteuning vinden in onderdelen van andere verklaringen of ander bewijsmateriaal, acht de rechtbank het verantwoord daaruit bewijs te putten.
De rechtbank acht in dit verband van cruciaal gewicht dat aangeefster consistent en van meet af aan heeft gewezen naar verdachte als degene die haar heeft mishandeld. Aangeefster heeft direct in het telefoongesprek met de alarmcentrale [6] en kort daarna tegenover ter plekke gekomen verbalisanten verklaard dat verdachte haar heeft mishandeld. [7] Daarbij komt dat haar verklaring ten aanzien van de dader steun vindt in de verklaring van [getuige 1] . Zijn verklaring houdt in dat hij met aangeefster is meegelopen naar huis en dat verdachte aangeefster vervolgens aan haar haren over de vloer naar buiten heeft gesleept en dat hij haar in de achtertuin in haar gezicht heeft geslagen en gestompt. [8]
Wat [getuige 1] en aangeefster hebben verklaard over het naar buiten slepen en daar slaan, vindt steun in de verklaring van [getuige 2] , inhoudende dat hij wakker werd van geschreeuw en dat hij in de tuin van aangeefster een man zag inslaan op een vrouw. [9]
Eén en ander vindt ook steun in wat de ter plekke gekomen verbalisanten hebben waargenomen (een diepe snee in haar neus en losse plukken haar) [10] en in het in het ziekenhuis bij aangeefster geconstateerde letsel. [11]
De rechtbank acht, gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene was die aangeefster heeft mishandeld.
Ten aanzien van het letsel overweegt de rechtbank nog het volgende.
Het letsel van aangeefster bestond – kort gezegd – uit een barstwond op haar neus, diverse blauwe plekken en schaafwonden en een groot aantal huidperforaties/huiddoorklievingen.
Uit de hiervoor genoemde letselrapportage blijkt dat sprake zal zijn van blijvend letsel in de vorm van een litteken op de neusbrug. Een litteken midden in het gezicht, en van de omvang zoals afgeleid kan worden uit de foto in het dossier van de betreffende verwonding, moet naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Het primair ten laste gelegde is derhalve voor dat gedeelte wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat aangeefster met een mes is gestoken of gesneden. De rechtbank volgt de raadsman hierin.
Aangeefster heeft op vragen van de ter plaatse gekomen verbalisanten uitdrukkelijk verklaard dat zij niet met het mes was gestoken. In haar eerste verklaring van 5 augustus 2018 maakt zij ook geen melding van een mes.
[getuige 1] , die bij de mishandeling aanwezig was, heeft verklaard dat hij geen wapens heeft gezien. Op de in de achtertuin van aangeefster aangetroffen messen is geen sporenonderzoek verricht. Daar komt nog bij dat de kracht waarmee aangeefster door verdachte is geslagen en het letsel waarin dat geresulteerd heeft, niet in verhouding lijken te zijn met de droge, oppervlakkige huiddoorklievingen op de armen van aangeefster. Ook de forensisch arts heeft verklaard dat deze bij intentioneel steken dieper letsel had verwacht.
Deze omstandigheden leiden ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden bewezen dat verdachte aangeefster met een mes heeft gestoken of gesneden. In zoverre zal de rechtbank verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 5 augustus 2018 te Deventer, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een litteken op haar neus heeft toegebracht, door meerdere malen, met gebalde vuist(en) in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en te stompen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging op te leggen, subsidiair de maatregel van een contactverbod met het slachtoffer.
7.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zijn ex-partner zwaar mishandeld in haar eigen woning. Hij heeft haar in haar woning opgewacht en heeft haar direct na thuiskomst in de nacht, in een donkere woning vastgegrepen en vervolgens ernstig mishandeld. De uiterst agressieve manier waarop verdachte heeft gehandeld is amper voor te stellen. Het slachtoffer kwam in de tuin, op de grond terecht terwijl verdachte haar mishandelde en zij moet doodsangsten hebben uitgestaan. Na de mishandeling voelde zij overal pijn en zat ze onder het bloed. Ook zijn er losse plukken haar gevonden. Zij heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen; een litteken in haar gezicht dat haar blijvend zal herinneren aan deze gebeurtenis. Uit de namens haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij nog maanden bang is geweest om de deur uit te gaan en om alleen in huis te slapen. Vanwege de flashbacks en nachtmerries die zij heeft naar aanleiding van de mishandeling is zij onder behandeling bij een psycholoog. Zij kan niet werken vanwege haar psychische klachten en wil graag verhuizen. Verdachte heeft zich tot de dag van vandaag op geen moment bekommerd om de gevolgen die de mishandeling voor het slachtoffer heeft gehad. Hij heeft het delict steeds ontkend en geen verklaring over die nacht willen afleggen.
Het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte is zeer omvangrijk. Er is sprake van diverse geweldsdelicten, niet zelden gericht tegen het slachtoffer in deze zaak. Om die reden zijn eerder onder andere een tijdelijk huisverbod, contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de straat waar zij woont opgelegd.
Om inzicht in de persoon van de verdachte te verkrijgen, is hij voor observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) opgenomen geweest. Verdachte heeft niet willen meewerken aan het onderzoek in het PBC. Het PBC heeft desondanks in een omvangrijke rapportage conclusies omtrent de persoon van verdachte getrokken. Het PBC heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor een intellectuele beperking of ernstige psychiatrische ziektebeelden. In 2014 heeft FPK De Tender ADHD geconstateerd bij verdachte. Hoewel het PBC dit niet kan uitsluiten zijn er onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor deze diagnose. Wel is sprake van een stoornis in het gebruik van cocaïne waarbij de ernst minimaal als matig, maar vermoedelijk als ernstig kan worden aangemerkt. Een stoornis in het gebruik van alcohol kan niet worden vastgesteld, maar ook niet worden uitgesloten. Verdachte heeft daarnaast duidelijke kenmerken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis; een duurzaam patroon van het herhaaldelijk niet in staat zijn om zich te conformeren aan de sociale en wettelijke normen, van problemen op het gebied van agressieregulatie en van een patroon van onverantwoordelijk gedrag sinds zijn vijftiende.
Omdat verdachte niet met onderzoekers in gesprek is gegaan over het tenlastegelegde feit, hebben de onderzoekers niet kunnen vaststellen of, en zo ja in hoeverre, de pathologie van verdachte daarin heeft doorgewerkt. Wel past het tenlastegelegde in een patroon van eerder door verdachte gepleegd relationeel geweld en lijkt (al staat dat niet vast) ten tijde van het tenlastegelegde sprake te zijn geweest van middelengebruik door verdachte. Van volledige ontoerekeningsvatbaarheid is volgens het PBC in ieder geval geen sprake. Vanwege het ontbreken van een delictscenario onthouden de onderzoekers zich van een advies over de toerekenbaarheid.
Het PBC schat in dat sprake is van een hoog basisrisico op algemeen gewelddadige recidive. Er is geen sprake van probleeminzicht en verdachte is niet intrinsiek gemotiveerd om te werken aan zijn problematiek. De sociale vaardigheden zijn op oppervlakkig gezien goed, maar tot diepgaande contacten is hij niet in staat. Zijn zelfredzaamheid is onvoldoende. Verdachte heeft nooit gewerkt en lijkt niet te beschikken over een beschermend netwerk.
Hoewel de onderzoekers niet hebben kunnen vaststellen of en zo ja in hoeverre de pathologie van verdachte heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde, is behandeling geïndiceerd. Het hoge recidiverisico hangt volgens de onderzoekers samen met de hierboven gestelde persoonlijkheidsproblematiek. Het delictgedrag van verdachte lijkt in sterke mate samen te hangen met zijn manier om met spanningen en frustraties om te gaan. Het is van belang dat verdachte beter grip krijgt op zijn agressieregulatie. Ook is het cruciaal dat de verslavingsproblematiek aangepakt wordt.
Behandeling dient volgens de onderzoekers gericht te zijn op persoonlijkheidspathologie en verslavingspathologie. Eerdere pogingen om verdachte te behandelen binnen bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel of in het kader van een ISD-maatregel hebben tot onvoldoende resultaat geleid en recidive niet kunnen voorkomen. Aangezien de bereidheid om zich te laten behandelen ontbreekt, zal een behandeling in het kader van TBS met voorwaarden naar verwachting niet mogelijk zijn. De behandeling kan volgens de onderzoekers daarom alleen plaatsvinden in het kader van TBS met dwangverpleging.
De rechtbank acht de conclusies van de onderzoekers van het PBC inzichtelijk en gedegen onderbouwd. In de rapportage is helder en concludent gemotiveerd hoe de deskundigen – ondanks het gebrek aan medewerking van de verdachte – tot hun conclusies zijn gekomen. De rechtbank neemt deze conclusies daarom over en maakt die tot de hare.
De reclassering heeft op 17 mei 2019 gerapporteerd over verdachte. Verdachte heeft niet willen meewerken aan dit rapport. Het recidiverisico (ook letselschade) wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Omdat andere behandeltrajecten zijn uitgeput en verdachte
heeft aangegeven niet mee te willen werken aan reclasseringscontact of welke voorwaarden dan ook, adviseert de reclassering, in navolging van het PBC, om TBS met dwangverpleging op te leggen.
Bij de beantwoording van de vraag of aan de verdachte, conform voornoemd PBC-advies, een TBS-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd, stelt de rechtbank voorop dat een dergelijke maatregel aan de orde kan zijn wanneer de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval is voldaan aan het zogenoemde gevaarscriterium en acht bij dit oordeel de volgende omstandigheden van belang. Het bewezenverklaarde feit past in een langdurig en persisterend patroon van eerder relationeel geweld; verdachte is eerder onder invloed van alcohol en/of cocaïne tot agressieve impulsdoorbraken gekomen. Er is sprake van langdurige verslavingsproblematiek. Verdachte heeft binnen lopende toezichten nieuwe strafbare feiten gepleegd. Verdachte heeft hij zich niet gehouden aan binnen die toezichten gemaakte afspraken. Het risico op herhaling van geweld is door de onderzoekers van het PBC ingeschat als hoog.
Gelet op het rapport van het PBC stelt de rechtbank vast dat bij verdachte ten tijde van het opmaken van dat rapport sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in cocaïnegebruik. Ook in eerdere over verdachte opgemaakte pro justitia rapporten van 11 mei 2016 en 19 september 2017 is die diagnose gesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat, gelet op de aard van deze persoonlijkheidsstoornis en verslaving, ervan moet worden uitgegaan dat deze stoornissen ook tijdens het begaan van het thans bewezenverklaarde feit bestonden, met name ook omdat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan, één en ander zoals daarvan uit het strafdossier blijkt, naadloos lijkt te passen bij de conclusies van het PBC ten aanzien van de pathologie van de verdachte zoals hiervoor weergegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden volstaan met strafoplegging, maar ter bescherming van de samenleving tegen het ernstige gevaar voor herhaling van (soort)gelijke feiten de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte dient te volgen, met bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Op grond van het bovenstaande en gelet op de artikelen 37a en 37b jo. artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf van na te noemen duur veroordelen en daarnaast bevelen dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en tevens van overheidswege zal worden verpleegd, nu het bewezenverklaarde feit een misdrijf is waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel met inbegrip van de verpleging van overheidswege eist.
De TBS-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De duur van de TBS-maatregel is daarom niet in tijd beperkt.
Gelet op de omvang wat is bewezenverklaard, afgezet tegen de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede het belang en noodzaak van een zo spoedig mogelijke start van de behandeling, legt de rechtbank naast TBS met dwangverpleging een gevangenisstraf op die gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 2671,96 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • eigen risico ambulancevervoer: €361,96
  • eigen bijdrage Wmo: €210,00
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2100,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich vanwege de bepleite vrijspraak op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a en 37b Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 4.4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
388 dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte;
- beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 2671,96(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2018);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2671,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
36 dagenzal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. M. Aksu en mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2019.
mr. J. Mulder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018351840. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal ter terechtzitting van 15 augustus 2019 inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Proces-verbaal van aangifte van 5 augustus 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] , p. 47-55.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 9 augustus 2018, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p. 114-115.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige van 14 augustus 2018, inhoudende de verklaring van [getuige 1] , p. 137-143.
6.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de 112-meldingen op 5 augustus 2018 tussen 04.00 en 04.20 uur, p. 128-130.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 7 augustus 2018, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p. 108-109, en het proces-verbaal van bevindingen van 8 augustus 2018, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p. 110-111, en het proces-verbaal van bevindingen van 9 augustus 2018, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p. 112-113.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige van 14 augustus 2018, inhoudende de verklaring van [getuige 1] , p. 137-143.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige van 8 augustus 2018, inhoudende de verklaring van [getuige 2] , p. 135-136.
10.Zie voetnoot 8.
11.Letselrapportage van 8 augustus 2018, inhoudende de verklaring van H.T. Gelderman, basisarts forensische geneeskunde, inclusief bijlagen, p. 92-100.