ECLI:NL:RBOVE:2019:3048

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
C/08/232288 / KG ZA 19-114
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen inzake beslagvrije voet en woonplaats in Nederland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de curator van de faillissementen van Coöperatie Coöperatief Produktschap De Oorsprong U.A. en Proeverij De Oorsprong B.V. De eiser, die als bestuurder van deze failliete vennootschappen aansprakelijk was gesteld voor de faillissementstekorten, vorderde de toepassing van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht vanaf 10 september 2018. De curator had conservatoir beslag gelegd op de AOW en pensioen van de eiser zonder beslagvrije voet toe te passen, omdat de curator van mening was dat de eiser niet in Nederland woonde of zijn vaste verblijfplaats had.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij zijn woon- of vaste verblijfplaats in Nederland had. De rechter benadrukte dat de inschrijving in de Basis Registratie Personen (BRP) slechts een aanwijzing is en niet doorslaggevend voor de woonplaats. De eiser had een adres in de Verenigde Staten opgegeven en had geen concrete bewijsstukken overgelegd die zijn stelling dat hij in Nederland woonde onderbouwden. De rechter concludeerde dat er sterke indicaties waren dat de eiser niet in Nederland woonde of vast verbleef, en dat de beslagvrije voet op goede gronden niet was toegepast. De vorderingen van de eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de curator.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/232288 / KG ZA 19-114
Vonnis in kort geding van 6 juni 2019
in de zaak van
[eiser],
met een briefadres in de BRP ingeschreven te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. Verdonk te Heerenveen,
tegen
ERNEST ANTONIUS MARIA CLAASSEN, in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van Coöperatie Coöperatief Produktschap De Oorsprong U.A. en de besloten vennootschap Proeverij De Oorsprong B.V.,
kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr. E.A.M. Claassen te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en de curator genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 mei 2019
  • de brief van 24 mei 2019 met producties van de curator
  • de mondelinge behandeling van 28 mei 2019
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van de curator.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is bestuurder geweest van de coöperatie Coöperatief Produktschap De Oorsprong U.A. en de besloten vennootschap Proeverij De Oorsprong B.V., die in augustus 2011 zijn gefailleerd.
2.2.
Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 23 april 2014 is [eiser] op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk geacht voor de tekorten in de beide faillissementen. Bij (onherroepelijk) arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 21 november 2017 is dit vonnis bekrachtigd.
2.3.
Op 10 september 2018 heeft de curator conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de SVB en het ABP op de AOW en het pensioen van [eiser] . Hierbij is geen beslagvrije voet toegepast.
2.4.
Per e-mail van 18 mei 2018 heeft de curator in aanloop naar een mogelijke schikking de toenmalige raadsman van [eiser] een aantal vragen gesteld die [eiser] , voor zover van belang, als volgt heeft beantwoord:
“1. Wat is het huidige woonadres van Uw cliënt? Woonadres: [adres 1] , Verenigde Staten. Briefadres: [adres 1] .
(…)
4. Welke woonkosten heeft de heer [eiser] ? Svp met bewijstukken. $ 1000,- per maand (Zie bank afschrift huur [A] )”
2.5.
In een brief van de gemeente Deventer d.d. 6 november 2018 aan [eiser] verklaart een ambtenaar van de gemeente onder meer dat [eiser] vanaf 30 oktober 2013 met een briefadres bij de gemeente ingeschreven staat, dat de gemeente jaarlijks de rechtmatigheid van die inschrijving heeft gecontroleerd, dat het briefadres na controle in 2017 is voortgezet op grond van wisselend verblijf van [eiser] in het buitenland en Nederland en dat [eiser] voldoet aan de eis van korter dan acht maanden verblijf in het buitenland.
2.6.
In de schadestaatprocedure tot vaststelling van de faillissementstekorten is [eiser] bij vonnis van deze rechtbank d.d. 8 mei 2019 veroordeeld tot betaling van ruim 2,6 miljoen euro aan de curator.
2.7.
Op 13 mei 2019 heeft de curator ten laste van [eiser] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de SVB en het ABP.
2.8.
Op 16 mei 2019 zijn twee processen-verbaal van derdenbeslag aan [eiser] betekend. Daarbij heeft de deurwaarder een proces-verbaal van constatering opgemaakt met de volgende inhoud:
“Heden, de zestiende mei tweeduizendnegentien
Heb ik, HENDRIKUS MARINUS VAN DEN BERG, als toegevoegd-gerechtsdeurwaarder (…)
Op verzoek van Mr. Ernestus Antonius Maria Claassen (…)
Mij begeven naar en bevonden aan het [adres 2] te [plaats] , zijnde het briefadres van [eiser] , teneinde een exploit aan hem te betekenen;
Ter plaatse sprak ik een mevrouw, welke volgens mij de bewoonster van de woning is, aangezien zij de aldaar aanwezig hond aanspraak en tezamen met een jong kind naar buiten kwam;
Ik heb gesprokene gevraagd of de heer [eiser] aanwezig was, waarop zij mededeelde dat hij niet aanwezig was en dat hij Amerika woont. [eiser] zou op haar adres alleen zijn postadres hebben en zijn post zou regelmatig door een vriendin worden opgehaald.”
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van de curator, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, tot het (doen) toepassen van de voor [eiser] geldende beslagvrije voet met ingang van 10 september 2018, alsmede tot terugbetaling van al hetgeen in strijd met de beslagvrije voet is geïncasseerd ten laste van [eiser] en tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.2.
De curator voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering, zodat aan het verweer van de curator op dit punt voorbij wordt gegaan.
4.2.
De curator meent dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat op grond van artikel 475e Rv uitsluitend aan de kantonrechter de bevoegdheid is toegekend de beslagvrije voet vast te stellen. [eiser] vordert echter niet de vaststelling van de beslagvrije voet, maar de toepassing daarvan. [eiser] legt aan die vordering ten grondslag dat onterecht toepassing is gegeven aan (de eerste zin van) artikel 475e Rv, waarin is bepaald dat geen beslagvrije voet geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft. Volgens [eiser] woont hij namelijk in Nederland, althans heeft hij in Nederland zijn vaste verblijf. De voorzieningenrechter acht zich bevoegd hierover een oordeel te geven.
4.3.
Met woonplaats of vaste verblijfplaats wordt in artikel 475e Rv niet bedoeld dat sprake dient te zijn van één vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, maar dat de schuldenaar “voor vast” woont of verblijft in Nederland. Voor de uitleg van de begrippen “wonen” en “vast verblijven” is artikel 1:10 BW van belang, waarin is bepaald dat de woonplaats van een natuurlijk persoon zich bevindt te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijke verblijf. Iemands woonstede is daar waar die persoon werkelijk woont met zijn gezin, waar hij de zetel van zijn fortuin heeft, zijn zaken behartigt, zijn goederen en eigendommen beheert, kortom de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel is bereikt, terug te keren (HR 19 januari 1880, W. (1880) 4475). De vraag of iemand op een bepaalde plaats woonplaats heeft of vast verblijft dient beantwoord te worden aan de hand van feitelijke omstandigheden, waarbij grote waarde moet worden gehecht aan de plaats waar de betreffende persoon regelmatig slaapt. De inschrijving in de Basis Registratie Personen (BRP) vormt in dit kader slechts een aanwijzing en is niet doorslaggevend.
4.4.
[eiser] benadrukt dat hij met een briefadres staat ingeschreven in de BRP. Een dergelijk adres zegt echter alleen iets over waar de ingeschrevene voor de Nederlandse overheid bereikbaar is en niet over de woon- of verblijfplaats van de ingeschrevene. Aangezien aan de BRP geen doorslaggevende betekenis kan worden gehecht, levert het feit dat [eiser] een briefadres in Nederland heeft niet meer dan een vermoeden op dat hij in Nederland woont of vast verblijft.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sterke indicaties zijn dat [eiser] niet in Nederland woont of vast verblijft. Niet alleen heeft [eiser] op de vraag van de curator naar zijn woonadres een adres in de Verenigde Staten opgegeven, ook heeft hij ter onderbouwing van zijn woonkosten een bewijs van betaling van 1.015 dollar aan huur overgelegd. [eiser] heeft ter zitting betoogd dat hij slechts voor een paar weken een huis in de Verenigde Staten had gehuurd, maar op voornoemd betaalbewijs staat “rent june 2018” vermeld, hetgeen er op duidt dat sprake is van maandelijkse huurbetalingen.
Ook het feit dat de bewoonster van het briefadres waarop [eiser] thans in de BRP ingeschreven staat op vragen van de deurwaarder heeft geantwoord dat [eiser] in Amerika woont, levert een sterke indicatie op dat [eiser] geen woon- of vaste verblijfplaats in Nederland heeft. Hoewel het proces-verbaal van constatering geen authentieke akte betreft en dus geen dwingende bewijskracht heeft, hecht de voorzieningenrechter veel waarde aan de inhoud daarvan, aangezien deze is opgesteld door een deurwaarder. [eiser] heeft die inhoud weliswaar ter zitting weersproken, maar hij heeft deze betwisting niet onderbouwd met bijvoorbeeld een verklaring van de bewoonster in kwestie. De voorzieningenrechter heeft dan ook geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal.
4.6.
[eiser] heeft zijn stelling dat hij zijn woon- of vaste verblijfplaats in Nederland heeft in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd. Hij heeft geen concrete betaalgegevens of vluchtgegevens in het geding gebracht die zijn stelling dat hij het grootste deel van het jaar in Nederland is, ondersteunen. Het feit dat [eiser] voor 2018 in Nederland een ziektekostenverzekering heeft afgesloten en dat hij een AOW-uitkering krijgt, betekent niet dat hij in Nederland woonachtig is of vast verblijft. Ook aan het feit dat [eiser] in Nederland aangifte inkomstenbelasting doet, kan niet die conclusie verbonden worden. Aan de overgelegde ESTA-autorisatie kan evenmin weinig waarde worden gehecht, nu deze dateert uit 2017 en [eiser] zelf heeft gesteld ook regelmatig in andere landen dan de Verenigde Staten te verblijven.
4.7.
Nu [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij zijn woon- of vaste verblijfplaats in Nederland heeft en er sterke indicaties zijn van het tegendeel, gaat de voorzieningenrechter er voorshands van uit dat [eiser] niet in Nederland woont of vast verblijft. Dit betekent dat de beslagvrije voet op goede gronden niet is toegepast en dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.277,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.277,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2019.
(md)