ECLI:NL:RBOVE:2019:2904

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
ak_17 _ 1039
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vergunning voor veehouderij op basis van PAS in strijd met Habitatrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Leefbaar Buitengebied en het college van gedeputeerde staten van Overijssel. De rechtbank oordeelde over de vergunning die op 15 maart 2017 was verleend aan een landbouwbedrijf voor het in werking hebben van een vleeskalverenhouderij en het vervaardigen van veevoeder. Eiseres, Stichting Leefbaar Buitengebied, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening was dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het Programma Aanpak Stikstof (PAS) was gemaakt. De rechtbank heeft overwogen dat de vergunning in strijd is met de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming (Wnb) en dat de passende beoordeling niet voldoet aan de eisen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn, zoals eerder vastgesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak van 29 mei 2019. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag, waarbij de eerder gevoerde procedure niet kan worden herhaald. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 512,-, en het griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1039

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

Stichting Leefbaar Buitengebied, gevestigd te Ulicoten, eiseres,

gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp,
en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Landbouwbedrijf [naam] een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend voor het in werking hebben van een vleeskalverenhouderij en het vervaardigen van veevoeder aan de [adres] in [woonplaats].
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit vergunning verleend voor een veehouderij die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is.
De vergunning kan volgens verweerder worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens verweerder gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de veehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
3. De strekking van het beroep van eiseres is – onder meer en kort gezegd – dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
5. Het voorgaande betekent dat verweerder de vergunning voor de veehouderij niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt.
Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 2.7, derde lid, en 2.8 van de Wnb. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.
6. Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
7. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019: 1603, kan verweerder voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder moet opnieuw toepassing geven aan afdeling 3.4 van de Awb. De rechtbank wijst er in navolging van die uitspraak op dat verweerder ervan mag uitgaan dat de in artikel 3:18, eerste en tweede lid, van de Awb genoemde termijnen de dag na verzending van deze uitspraak aanvangen. De beslistermijn die in artikel 5.1 van de Wnb is bepaald is in dit geval, waarin verweerder op grond van artikel 3:10 van de Awb heeft besloten de vergunning voor te bereiden met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, niet van toepassing.
8. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt vast dat de proceskosten van eiseres uitsluitend bestaan uit kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt de hoogte van de vergoeding voor deze kosten vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroep; waarde per punt: € 512,-; wegingsfactor 1)
Verder moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 15 maart 2017, kenmerk 2016/0524203;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 512,-;
  • gelast verweerder het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.