ECLI:NL:RBOVE:2019:2900

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
08.103899.19
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging van politie door verdachte in Zwolle

Op 15 mei 2019 vond in de Rechtbank Overijssel te Zwolle een zitting plaats onder leiding van politierechter M. Melaard. De zaak betrof een verdachte die beschuldigd werd van het bedreigen van de politie. De verdachte, een man uit Zwolle, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire. Tijdens de zitting verklaarde de verdachte dat hij nooit een pistoolgebaar had gemaakt in het bijzijn van zijn zoontje en dat hij de politie alleen had aangesproken met de woorden 'popo’s'. De officier van justitie voerde aan dat de verbalisanten zich bedreigd voelden door de verdachte, die bekend stond als vuurwapengevaarlijk. De getuige, die aanwezig was tijdens het voorval, bevestigde de verklaring van de verdachte en stelde dat er geen bedreiging was geweest.

De politierechter oordeelde dat, zelfs als de verbalisanten de handbeweging en woorden correct hadden waargenomen, dit niet voldoende was voor een strafbare bedreiging. De rechter verwees naar een arrest van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat er specifieke omstandigheden moeten zijn om een redelijke vrees voor een misdrijf te rechtvaardigen. In dit geval was er geen bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de angst van de agenten of dat hij opzettelijk een bedreiging had geuit. De politierechter sprak de verdachte dan ook vrij van alle tenlastegelegde feiten en hevelde het bevel tot voorlopige hechtenis op.

De uitspraak benadrukt het belang van context en specifieke omstandigheden bij het beoordelen van bedreigingen, vooral in situaties waarin de betrokkenen elkaar niet eerder hebben ontmoet. De politierechter concludeerde dat er geen gerechtvaardigde vrees kon ontstaan uit de handbeweging en woorden van de verdachte, en dat er geen bewijs was voor opzet tot bedreiging.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team Strafrecht
Zittingsplaats: Zwolle
Parketnummer: 08.103899.19
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank, zitting houdende te Zwolle, op 15 mei 2019.
Tegenwoordig: mr. M. Melaard, politierechter,
mr. M. van Dijck, officier van justitie,
en M.J. Veneberg als griffier.
De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De als verdachte verschenen persoon antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
thans verblijvende in de PI te Bornsestraat 333, 7601 PB te Almelo.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam.
De raadsvrouwe verklaart als getuige te hebben meegenomen ter zitting, de heer [getuige] . Op verzoek van de politierechter neemt deze plaats buiten de zittingzaal.
De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn en deelt de verdachte mee dat deze niet tot antwoorden verplicht is.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
De politierechter deelt mondeling mee de korte inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek waaronder:
- de stukken van het opsporingsonderzoek van 1 mei 2019, dossiernummer PL0600-2019188970;
een uittreksel justitiële documentatie van de verdachte d.d. 7 mei 2019;
- een reclasseringsrapport van de verdachte d.d. 14 mei 2019;
- het proces-verbaal van de rechter-commissaris in de rechtbank Overijssel d.d. 6 mei 2019, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
De verdachte verklaart omtrent het tenlastegelegde feit, zakelijk weergegeven, onder meer:
Twintig minuten nadat de politieauto voorbij reed, werd ik door de politie met veel machtsvertoon opgehaald bij mijn moeder. Ze kwamen mij met een aantal busjes ophalen. Ik was in de voortuin gaan zitten samen met mijn moeder, vriendin en twee kinderen. Ook mijn vriend [getuige] , die vandaag aanwezig is, was erbij. Ik zou nooit een pistoolgebaar maken in het bijzijn van mijn zoontje. Zo is het niet gegaan. Ik zwaaide naar de politie en zei: ‘’popo’s’’. Mijn zoontje is drie jaar oud en weet niet wat een pistool is.
De raadsvrouw van verdachte verklaart, zakelijk weergegeven, onder meer:
Ik wijs u op de zwangerschapsverklaring en de arbeidsovereenkomst die in het dossier zit. Ik heb een contactpersoon gesproken die mij vertelde dat [getuige] getuige was van het voorval. Ik heb gevraagd om hem als getuige bij de politie te horen, maar dat is helaas niet gebeurd. De getuige is ter terechtzitting meegekomen en zou ik alsnog graag willen laten horen.
De officier van justitie verklaart geen bezwaar te hebben tegen het horen van de getuige.
De politierechter hoort daarop getuige [getuige] ter terechtzitting. De getuige verklaart te zijn: [getuige] ,
geboren op [geboortedatum 2] 2001,
wonende aan de [woonplaats 2] .
De getuige legt de belofte af en verklaart, zakelijk weergegeven, onder meer:
Ik ben geen familie van [verdachte] . Ik ken hem goed. Ik heb de bewuste dag een gesprek gevoerd met [verdachte] , hij vertelde mij hoe het met hem ging. Tijdens het gesprek zaten wij buiten. Ik weet niet precies hoe laat het was, maar het was rond de middag, dus ik denk tussen 12:00 uur en 13:00 uur. Ik zat samen met [verdachte] en zijn zoontje op de stoep te praten. De politie reed langs. [verdachte] wees naar de politie en zei: ‘’kijk, popo’s’’. De ramen van de politiewagen waren dicht. Tussen mij en [verdachte] zat ongeveer een halve meter. Ik zat op een paaltje van een soort hek. [verdachte] zoontje zat tussen diens benen. De politie reed door en ongeveer 10 minuten later stond de hele straat vol met politie. [verdachte] werd aangehouden. Ik vond dit raar. Hij wees gewoon met zijn vinger, alsof hij bedoelde: ‘’kijk daar, de popo’’. De politie heeft mij niks gevraagd en is gelijk weggegaan. Ik vertel de waarheid.
De verdachte verklaart omtrent zijn persoonlijke omstandigheden, zakelijk weergegeven, onder meer:
Mijn partner is mijn alles. Het gaat heel goed met mij. Waarom zou ik de politie bedreigen door te zeggen: ‘’paf, paf’’? Ik gebruik medicatie en daardoor blijf ik rustig en word ik minder snel boos. Af en toe blow ik. Ik zit al twee weken vast. Ik heb ook al twee weken niet gegeten, omdat ik het zo moeilijk heb nu ik vastzit. Het voelt alsof ik mijn vriendin en kinderen in de steek heb gelaten. De politie zoekt mij overal waar ik ben op. Ik ken de desbetreffende agenten niet, hoe kan ik ze dan bedreigen? Af en toe kom ik bij mijn moeder. Mijn naam is bekend bij de politie, maar dat komt door mijn antecedenten.
De officier van justitie voert het woord. De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt:
Er zijn twee verbalisanten die allebei ‘’paf, paf’’ hoorden en de schietbeweging zagen. Ze voelden zich bedreigd en kenden verdachte als een persoon met antecedenten onder andere op gebied van wapenbezit. De ontlastende getuigenverklaring vind ik niet betrouwbaar. Ik hecht meer waarde aan de verklaringen van de verbalisanten. Beide verbalisanten verklaren hetzelfde en twijfelen niet. Zij zien en horen van korte afstand wat er gebeurt. Ik zie niet in waarom verbalisanten op ambtseed processen-verbaal opmaken om zoiets te verzinnen. Verdachte heeft nog onherroepelijke levensdelicten openstaan en staat bekend als vuurwapengevaarlijk. Gelet op zijn strafrechtelijk verleden ben ik van mening dat een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek van het voorarrest, een passende straf is. Daarnaast vorder ik de gevangenhouding.
De raadsvrouw van verdachte verklaart in haar pleidooi, zakelijk weergegeven, onder meer:
Je zou kunnen stellen dat het een afgeronde zaak is, omdat in het dossier twee processen-verbaal aanwezig zijn die op ambtseed zijn gemaakt. Mijn cliënt ontkent echter hetgeen ten laste is gelegd. Wat is de waarheid? Ik was er niet bij. Ik geloof mijn cliënt. Wat zou er gebeurd kunnen zijn? Een agent herkent mijn cliënt van levensdelicten en ziet hem als vuurwapengevaarlijk. Een andere agent hoort dat van zijn of haar collega. Dan kijk je met een bepaald beeld naar iemand. Als je er vanuit gaat dat mijn cliënt zo’n zwaaibeweging heeft gemaakt, dan zou je kunnen zeggen dat het een schietbeweging is. Die vergissing is mogelijk. Het kan zijn dat ‘’popo’’ ‘’paw, paw’’ was. We kunnen niet uitsluiten wat er gezegd is. Als je met een idee naar iemand kijkt, dan hoor en zie je soms dingen die er niet zijn. Ik zeg niet dat de verbalisanten expres mijn cliënt willen pakken, zo ver wil ik niet gaan, maar het is wel mogelijk dat de verbalisanten zich vergist hebben. Pas na twintig minuten arresteert de politie mijn cliënt. Mijn cliënt zit in zak en as. Hij had zijn leven op de rails. Zijn derde kind is op komst en hij heeft een baan. Mijn cliënt weet wat hem boven het hoofd hangt. Hij zegt zelf: ‘’waarom zou ik zoiets stoms doen?’’. Mij cliënt kende de agenten niet en kon ze niet zien. Hoe kan hij ze dan bedreigen? Ook vraag ik me af of je je, naar objectieve maatstaven gemeten, bedreigd kan voelen als een verdachte na de zogenaamde bedreiging naar zijn zoontje keek en naar hem lachte. Volgens mij voelen de agenten zich alleen bedreigd, omdat zij het verleden van mijn cliënt kennen. Naar mijn mening is er sprake van een misverstand. Kortom, ik kom primair tot een vrijspraak. Als u toch van mening bent dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, dan verzoek ik subsidiair om mijn cliënt onmiddellijk in vrijheid te stellen en een taakstraf, dan wel een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De getuige neemt de moeite om naar de rechtbank te komen, dat zegt wel iets. Ik heb hem duidelijk de consequenties uitgelegd als hij onder ede niet de waarheid zou spreken, en hij is hier vandaag en vertelt zijn verhaal.
In haar repliek verklaart de officier van justitie als volgt:
De politie is getraind om te zien en waar te nemen. Als ze twijfelden, dan hadden ze geen processen-verbaal op ambtseed opgemaakt. Het procesdossier is helder. Primair persisteer ik bij mijn eis. Subsidiair verzoek ik om de verbalisanten te horen.
In haar dupliek verklaart de raadsvrouw als volgt:
Tegen het subsidiaire verzoek van de officier van justitie verzet ik mij. Het horen van de verbalisanten zal teveel onnodige tijd in beslag nemen, omdat zij in herhaling zouden vallen. Ik zeg niet dat de verbalisanten liegen, maar ik ben van mening dat zij het voorval verkeerd hebben geïnterpreteerd. Dat is namelijk niet uit te sluiten.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt meteen mondeling vonnis te zullen geven.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter (openbare) terechtzitting.
AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS

1.Bewezenverklaring

De politierechter acht niet bewezen wat aan de verdachte is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.

2.De bijzondere redenen hiervoor

Of de verbalisanten de handbeweging van verdachte goed hebben waargenomen en diens woorden goed hebben gehoord, kan hier in het midden blijven. Als het al zo is gegaan en gezegd, zoals de agenten relateren in hun proces-verbaal, dan nog levert dat naar het oordeel van de politierechter geen strafbare bedreiging op. Daarvoor is volgens de Hoge Raad vereist (zie het arrest van 14 september 2004, ECLI:HR:2004:AP2145) dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd. Naar het oordeel van de politierechter kan niet gezegd worden dat er een gerechtvaardigde vrees kan ontstaan om doodgeschoten te worden als iemand met een (wijs)vinger naar een ander wijst en daarbij de woorden “paf” “paf” uit, althans niet zonder bijkomende specifieke omstandigheden. Gedacht kan daarbij worden aan een situatie waarin de bedreiger en de bedreigde al eerder met een wapen tegenover elkaar hebben gestaan, of waarin de bedreiger de bedreigde al eerder daadwerkelijk met een vuurwapen heeft beschoten, of anderszins gewelddadig heeft bejegend. Tegen die achtergrond kan zo’n gebaar met de hand in combinatie met de woorden “paf”, “paf” een bedreigende lading krijgen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in het onderhavige geval echter niet gebleken. In dit geval zat verdachte rustig op een hekje te praten met een vriend, terwijl een jong kind tussen zijn benen zat. Als hij in die setting al het handgebaar heeft gemaakt en de woorden heeft gebruikt, zoals de agenten relateren, dan kan daaruit naar het oordeel van de politierechter bij hen niet de redelijke vrees zijn ontstaan dat verdachte hen zou (willen) doodschieten. Zij relateren in hun proces-verbaal nog dat zij in hun hoedanigheid van politieagent op de hoogte zijn van verdachte’s strafrechtelijke verleden en dat hij binnen de politieorganisatie als vuurwapengevaarlijk bekend zou staan. Dat is echter niet doorslaggevend in dit geval. Dat zou anders kunnen zijn, indien de verdachte wist, of kon weten dat de agenten over die informatie beschikten en op basis daarvan al een zekere angst voor hem hadden. Het dossier bevat evenwel geen bewijsmiddel waaruit kan blijken dat verdachte die wetenschap had. Tegen die achtergrond valt ook niet in te zien dat verdachte (ingeblikt) opzet heeft gehad op bedreiging met de dood door de hem verweten handbeweging in combinatie met de ten laste gelegde woorden, indien en voor zover die al op die manier zijn geuit.
De politierechter zal verdachte derhalve integraal vrijspreken van hetgeen is ten laste gelegd. De politierechter heft op het tegen verdachte verleende bevel van voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Waarvan is opgemaakt dit proces‑verbaal dat door de politierechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.