ECLI:NL:RBOVE:2019:288

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
08/963573-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor smokkel van cocaïne met een celstraf en voorwaardelijke straf

Op 29 januari 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man uit Breda en een 57-jarige man uit Oosterhout, die betrokken waren bij de smokkel van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 15 september 2017 in de haven van Antwerpen ongeveer 3.800 kilo cocaïne werd aangetroffen in een container, wat leidde tot de arrestatie van de twee mannen. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 4 maanden en 4 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachten in de smokkel niet zwaarder gekwalificeerd kon worden dan medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 9 jaren had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een lichtere straf opgelegd, rekening houdend met de beperkte rol van de verdachten en hun eerdere strafblad. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [bedrijf 1] B.V., niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank in Zwolle.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/963573-17 (P)
Datum vonnis: 29 januari 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 december 2017, 13 februari 2018, 19 juni 2018 en 15 januari 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J. Timmer en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijke invoer dan wel vervoer dan wel opzettelijk aanwezig hebben van een (zeer grote) hoeveelheid cocaïne.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 18 september
2017 te Breda en/althans (elders) in Nederland en/of in België,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als
bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Opiumwet) en/of
- opzettelijk heeft/hebben verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd en/of
- opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake het ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende [1] .
Op 15 september 2017 zijn diverse containers gecontroleerd door de douane te Antwerpen, op basis van een risicoanalyse. In de container met nummer [nummer] worden vijf gecontamineerde paletten aangetroffen met hierin 3397 pakketten cocaïne met een totaal gewicht van 3800,4 kilogram. [2] Deze hoeveelheid is door de Belgische opsporingsautoriteiten uit de lading verwijderd, maar een hoeveelheid van 500 gram is teruggeplaatst. De container wordt op 18 september 2017 vrijgegeven waarna de container met de teruggeplaatste verdovende middelen diezelfde dag om 19.15 uur door verdachte wordt opgehaald uit Antwerpen. Op 18 september 2017 om 21:05 uur stopt de vrachtwagen met de container ter hoogte van een loods op de [adres] te Breda. De vrachtwagen rijdt vervolgens de loods binnen. [3] Op 18 september 2017 om 21:26 uur worden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden.
In de loods van medeverdachte [medeverdachte] op de [adres] te Breda wordt tijdens de doorzoeking de vrachtwagen [kenteken 1] aangetroffen met hierachter de trailer met het kenteken [kenteken 2] . Op de [kenteken 2] staat de container met het nummer [nummer] . In de hal van de bedrijfsruimte, aan de rechterkant van de oplegger met container, staat een aantal pallets identiek aan de pallets in de container op de [kenteken 2] . [4]
Op 20 september 2017 wordt de lading uit de [kenteken 2] gehaald. In een bananendoos wordt een rechthoekig blok aangetroffen en in beslag genomen met het logo @com, lijkend op de blokken die op 16 september 2017 uit dezelfde container zijn gehaald en in beslag zijn genomen. Op een pallet op de vloer van de loods aan de [adres] te Breda dat direct naast de achterdeuren van de [kenteken 1] stond, is een geperst wit blok in transparante tape gevonden. Dit blok was qua vorm en logo gelijkend op de blokken die door de Belgische opsporingsambtenaren op 16 september 2017 in de haven van Antwerpen uit dezelfde trailer gehaald waren. Voorts werd een geperst wit blok in lichtbruine tape met het opschrift @com aangetroffen in een bananendoos in de [kenteken 2] . [5] Gebleken is dat beide blokken cocaïne betrof. [6]
Gelet op het vertrouwensbeginsel en de uitvoeringsstukken uit België is de rechtbank anders dan de verdediging van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat het geen cocaïne betreft.
Verdachte heeft verklaard dat hij anderhalve week voor zijn aanhouding bij een tankstation in Antwerpen benaderd was om als vrachtwagenchauffeur “een keer ergens te stoppen”. Verdachte zou hier iets leuks aan overhouden. Hij ontving een telefoon, waarmee alleen tekstberichten verstuurd konden worden. De communicatie moest via deze telefoon verlopen. [7] Verdachte [verdachte] kreeg de opdracht om op het adres [adres] te Breda een transport af te leveren. Verdachte wist dat het om een lading uit Colombia ging. [8] Als er iets onverwachts zou gebeuren, moest hij bij een aangewezen eettentje wachten. Op de vrijdag voor zijn aanhouding heeft hij zes pallets bananen opgehaald bij [bedrijf 1] in Rotterdam en heeft hij deze pallets naar een loods aan de [adres] te Breda gebracht. [9] Op de dag van zijn aanhouding kreeg hij de opdracht met spoed een container op te halen en deze container ook naar de loods te rijden. [10] Hij kreeg het bericht dat er zes pallets uit de vrachtwagen moesten en dat de andere pallets die er al stonden in de vrachtwagen gezet moesten worden. [11]
Verdachte [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat er drugs in de lading zat, omdat hij anders niet in zo’n loods hoefde te lossen. [12] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat dit niet moet worden beschouwd als een bekennende verklaring maar meer als een conclusie van zijn gedachten achteraf over de gebeurtenissen tot aan zijn aanhouding. Dit acht de rechtbank gelet op voorgaande omstandigheden niet geloofwaardig.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van drugs in de lading. Derhalve is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de rol van verdachte terzake de invoer van cocaïne alsmede het verwerken, afleveren, verstrekken en vervoeren daarvan zoals deze blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, in elk geval niet zwaarder gekwalificeerd kan worden dan medeplichtigheid. Nu slechts medeplegen van de invoer van cocaïne ten laste is gelegd, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 1 september 2017 tot en met 18 september 2017 in Nederland en in België opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat moet worden uitgegaan van 500 gram cocaïne en dat volgens de richtlijnen van het Openbaar Ministerie dan een gevangenisstraf van 6 maanden aan de orde is. De verdediging bepleit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne, welke drugs gezien de hoeveelheid kennelijk bestemd waren voor de handel en verdere verspreiding. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de markt van verdovende middelen. (Hard)drugs zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen waaraan gebruikers gemakkelijk verslaafd raken met alle gevolgen voor de gebruikers en voor de maatschappij van dien, zoals het begaan van strafbare feiten die gepleegd worden om aan geld te komen voor de aanschaf van deze drugs. Verdachte heeft zich kennelijk niets aangetrokken van de gevaren voor de gezondheid van (hard)drugsgebruikers en de nadelige gevolgen voor de maatschappij.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de beperkte rol van verdachte en met de omstandigheid dat uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 28 november 2018 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank bij haar beslissing rekening gehouden met een reclasseringsrapport over de persoon van verdachte van 12 december 2017.
De rechtbank overweegt dat het opleggen van deels voorwaardelijke straf geboden is nu verdachte nog steeds werkzaam is in de vervoersbranche en een voorwaardelijke straf hem ervan moet weerhouden wederom opdrachten te aanvaarden waarvan hij vermoedt dat deze niet deugen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 4 maanden en 4 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest passend en geboden is.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[bedrijf 1] B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 15.382,90 (vijftienduizend driehonderdtweeëntachtig euro en 90 eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- inkoopkosten bananen € 9.391,30;
- kosten [bedrijf 2] € 2.985,30;
- kosten [bedrijf 3] € 100,00;
- kosten opslag [bedrijf 4] € 717,50;
- kosten lokaal transport van Bleiswijk naar Rotterdam in verband met de vernietiging van een partij bananen € 250,00;
- kosten kwaliteitscontrole € 96,80;
- demeurage kosten € 995,00;
- vernietigingskosten container € 847,00.
Wegens kosten ter zake rechtsbijstand wordt een bedrag van € 1.500,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair de vordering af te wijzen. Verdachte heeft aangevoerd dat de benadeelde partij zich ook schuldig heeft gemaakt aan het strafbare feit, hetgeen aan toewijzing van de vordering in de weg staat.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op nu een goede beoordeling van de vordering nader onderzoek naar de rol van de benadeelde partij vergt.
De benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
4 (vier) maanden en 4 (vier) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [bedrijf 1] B.V. in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M. Aksu en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2019.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met nummer LERCF16008-109 (onderzoek 26Lockhart). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Zaaksdossier; pagina 001-002
3.Zaaksdossier; pagina 062 e.v.
4.Zaaksdossier; pagina 009
5.Zaaksdossier; pagina 033
6.Zaaksdossier; pagina 034-037 en 212-224
7.Persoonsdossier [verdachte] ; pagina 020
8.Proces-verbaal van de terechtzitting van15 januari 2019
9.Persoonsdossier [verdachte] ; pagina 022
10.Persoonsdossier [verdachte] ; pagina 023
11.Persoonsdossier [verdachte] ; pagina 024
12.Persoonsdossier [verdachte] ; pagina 020