ECLI:NL:RBOVE:2019:2877

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
7610461 \ CV EXPL 19-942
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling lening en misbruik van omstandigheden in schuldhulpverlening

In deze zaak vorderde de Universiteit Twente terugbetaling van een lening van € 20.000,00 die aan de gedaagde was verstrekt in het kader van een subsidieprogramma. De lening was bedoeld voor de oprichting en instandhouding van de onderneming van de gedaagde. De gedaagde had financiële problemen en had een schuldhulpregeling aangevraagd. In het kader van deze regeling werd een voorstel gedaan voor finale kwijting, waar de Universiteit Twente niet mee akkoord ging. In plaats daarvan werd op 4 april 2016 een aanvullende overeenkomst ondertekend, waarin werd vastgelegd dat er geen finale kwijting zou worden verleend. De gedaagde stelde dat hij onder druk was gezet om deze overeenkomst te ondertekenen, omdat de Universiteit Twente anders niet akkoord zou gaan met de schuldhulpregeling.

De kantonrechter oordeelde dat de Universiteit Twente misbruik had gemaakt van de omstandigheden van de gedaagde. De rechter concludeerde dat de overeenkomst van 4 april 2016 vernietigbaar was, omdat de Universiteit Twente had geprofiteerd van de kwetsbare situatie van de gedaagde. Hierdoor was de Universiteit Twente gebonden aan de finale kwijting die in de akkoordverklaring was opgenomen. De vordering van de Universiteit Twente werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitgesproken op 30 juli 2019 door kantonrechter U. van Houten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 7610461 \ CV EXPL 19-942
Vonnis van 30 juli 2019
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UNIVERSITEIT TWENTE,
gevestigd en kantoorhoudende te Enschede,
eisende partij, hierna te noemen Universiteit Twente,
gemachtigde: Vanhommerig, Incasso- en Rechtspraktijk.
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. N.A.M. Kienhuis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 april 2019;
- de door Universiteit Twente in het geding gebrachte producties;
- het proces-verbaal van de comparitie na antwoord, gehouden op 5 juni 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Universiteit Twente heeft aan [gedaagde] geld geleend in het kader van een subsidieprogramma. Het geleende bedrag aan [gedaagde] bedraagt € 20.000,00 en is uitsluitend bestemd voor de oprichting en instandhouding c.q. ontwikkeling van de onderneming van [gedaagde] .
2.2.
De afspraken over de lening zijn vastgelegd in de ‘schuldbekentenis wegens ter leen ontvangen gelden’ van 2 december 2010.
2.3.
Tussen partijen is onder andere overeengekomen dat [gedaagde] vanaf december 2012 zal starten met de maandelijkse aflossing van het geleende bedrag, gedurende 48 termijnen, totdat het geleende bedrag in zijn geheel is terugbetaald.
2.4.
Bij brief van 12 mei 2015 heeft de ROZ-groep namens [gedaagde] , die vanwege financiële problemen een beroep heeft gedaan op schuldhulpverlening, Universiteit Twente als schuldeiser aangeschreven en een voorstel tegen finale kwijting gedaan.
Het voorstel hield in dat Universiteit Twente een verwacht bedrag van € 1.502,88 krijgt uitbetaald en na ontvangst van dit bedrag afstand doet van het restant van de vordering.
2.5.
Op 4 april 2016 is door Universiteit Twente en [gedaagde] eerst een ‘aanvullende overeenkomst toplening’ (hierna te noemen: aanvullende overeenkomst) ondertekend. In deze overeenkomst, die door de gemachtigde van Universiteit Twente is opgesteld, zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
‘(…)1.Dat het door geldnemer aan geldgever gedane aanbod aangaande het saneren van de schulden(last) van geldnemer, met betrekking tot geldgever nadrukkelijk niet tot doel heeft het verlenen van finale kwijting.
Het saneringsvoorstel heeft enkel en alleen het doel om voor de in het aanbod genoemde periode een betalingsregeling tot stand te doen brengen.
2.De vordering van geldgever, zoals deze zal belopen na afloop van de bepaalde tijd in het gedane voorstel en na het doen van de deelbetalingen door geldnemer, blijft volledig opeisbaar.
(…)’
2.6.
Na ondertekening van de aanvullende overeenkomst op 4 april 2016 is de Universiteit Twente op 7 april 2016 overgegaan tot het ondertekenen van de ‘akkoordverklaring schuldbemiddeling’ (hierna te noemen: akkoordverklaring). In deze akkoordverklaring zijn de volgende bepalingen opgenomen:
‘ (…)Gaat akkoord met de betaling van een gedeelte van de vordering op de heer [gedaagde] wonende aan [het adres] [woonplaats] .
(…)Gaat akkoord met het voorgestelde percentage en zal de restschuld direct en volledig kwijtschelden. Er is dan geen hoofdelijke aansprakelijkheid meer.
(…)’.
2.7.
Tussen partijen is er nadien diverse keren e-mailcontact geweest, waarbij discussie is ontstaan over (de verhouding tussen) de aanvullende overeenkomst en de akkoordverklaring. Bij e-mail van 4 mei 2018 deelt [gedaagde] aan Universiteit Twente mede dat hij vasthoudt aan de door Universiteit Twente ondertekende akkoordverklaring van 7 april 2016. Universiteit Twente doet bij e-mail van 9 mei 2018 een beroep op de door [gedaagde] ondertekende aanvullende overeenkomst van 4 april 2016.
2.8.
De ROZ-groep heeft bij brief van 22 augustus 2018 aan Universiteit Twente laten weten dat [gedaagde] aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de schuldregelingsovereenkomst per augustus 2018 is beëindigd.
2.9.
Universiteit Twente, althans haar gemachtigde, heeft vervolgens [gedaagde] nog meerdere keren aangeschreven om tot betaling van het restant openstaande bedrag over te gaan.

3.Het geschil

De vordering

3.1.
Universiteit Twente vordert – samengevat – [gedaagde] te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Universiteit Twente te betalen de hoofdsom van € 18.363,40, de tot 28 februari 2019 berekende rente van
€ 2.366,63 en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.159,94 (inclusief btw), in totaal € 22.470,77, te vermeerderen met de gevorderde rente, althans de wettelijke rente over een bedrag van € 18.363,40 vanaf 8 maart 2019 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van Universiteit Twente daaronder begrepen.
3.2.
Universiteit Twente legt aan haar vordering de door [gedaagde] ondertekende aanvullende overeenkomst d.d. 4 april 2016 ten grondslag, waarbij is overeengekomen dat de Universiteit Twente geen finale kwijting heeft verleend ten aanzien van de vordering en dat de vordering daarmee volledig opeisbaar blijft. De reden dat Universiteit Twente de akkoordverklaring op 7 april 2016 heeft ondertekend, is omdat op 4 april 2016 door [gedaagde] een aanvullende overeenkomst is ondertekend, waarin duidelijk staat vermeld dat er geen finale kwijting wordt overeengekomen en dat [gedaagde] tot maandelijkse betalingen van € 150,00 per maand over zou gaan na het einde van de schuldhulpregeling. De schuldhulpregelingsovereenkomst is per augustus 2018 beëindigd en [gedaagde] gaat niet over tot betaling van het restant van de vordering, terwijl hij hiertoe op grond van de aanvullende overeenkomst wel verplicht is. [gedaagde] is meerdere malen door zowel Universiteit Twente als de gemachtigde van Universiteit Twente aangeschreven maar [gedaagde] gaat niet tot betaling over.
Het verweer
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat Universiteit Twente akkoord is gegaan met het voorstel tegen finale kwijting van de ROZ-groep, welk voorstel voor akkoord is getekend op 7 april 2016. In de akkoordverklaring staat expliciet beschreven dat Universiteit Twente de restschuld direct en volledig zal kwijtschelden. Naar de mening van [gedaagde] heeft Universiteit Twente door de ondertekening van de akkoordverklaring ingestemd met de afspraak dat er na afloop van de schuldhulpregeling geen sprake meer is van een restschuld en dat de restschuld volledig wordt kwijtgescholden. De Universiteit Twente heeft dit bovendien tot twee keer toe bevestigd aan de ROZ-groep, zowel bij e-mail van 6 april 2016 als bij e-mail van 6 juni 2017. [gedaagde] merkt op dat de akkoordverklaring van latere datum is en daarom is deze laatste overeenkomst van toepassing tussen partijen. Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde] nog als verweer aangehaald dat hij zich onder druk voelde gezet om de aanvullende overeenkomst op 4 april 2016 te tekenen, omdat de Universiteit Twente anders niet akkoord wilde gaan met de ROZ-regeling. Universiteit Twente was de enige schuldeiser die niet wilde tekenen. Als [gedaagde] de aanvullende overeenkomst niet zou tekenen – dit was een voorwaarde van de Universiteit Twente – zou hij niet toegelaten worden tot de buitengerechtelijke schuldsanering.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil is of [gedaagde] , gelet op de aanvullende overeenkomst van
4 april 2016, gehouden is het restant van de vordering te voldoen danwel dat door ondertekening van de akkoordverklaring aan de zijde van Universiteit Twente op
7 april 2016 er finale kwijting is overeengekomen en er geen opeisbare vordering meer bestaat van Universiteit Twente op [gedaagde] .
4.2.
Vast staat dat [gedaagde] van de Universiteit Twente € 20.000,00 heeft geleend en dat het uitgangspunt was dat [gedaagde] het volledige bedrag vanaf december 2014 zou gaan terugbetalen in 48 maandelijkse termijnen. Vast is ook komen te staan dat [gedaagde] vanwege financiële problemen een schuldhulpregeling is aangegaan. Universiteit Twente is, nadat tussen partijen een aanvullende overeenkomst is getekend op 4 april 2016, overgegaan tot het ondertekenen van de akkoordverklaring op 7 april 2016.
4.3.
Op de vraag hoe de aanvullende overeenkomst van 4 april 2016 dient te worden uitgelegd in het licht van de voor akkoord getekende schuldregeling van 7 april 2016, overweegt de kantonrechter als volgt.
4.4.
De kantonrechter merkt op dat uit de stukken in het dossier volgt dat Universiteit Twente veel begrip heeft getoond voor de (financiële) situatie van [gedaagde] . Dit is door [gedaagde] tijdens de comparitie van partijen ook beaamd. Toen de ROZ-groep aan [gedaagde] liet weten dat Universiteit Twente de enige schuldeiser was die niet akkoord wilde gaan met de aangeboden regeling, heeft [gedaagde] contact opgenomen met Universiteit Twente. Tijdens dit gesprek is er vanuit Universiteit Twente een voorstel gedaan een aanvullende overeenkomst te tekenen, waarbij géén finale kwijting overeengekomen zou worden tussen partijen. Dit voorstel heeft [gedaagde] getekend op 4 april 2016. Dat [gedaagde] daarbij druk heeft gevoeld, wil de kantonrechter aannemen: als hij niet zou tekenen, zou de schuldhulpverlening spaak lopen. Nu is gebleken dat Universiteit Twente het aanbod tegen finale kwijting van 7 april 2016 enkel heeft getekend omdat [gedaagde] , onder druk, een aanvullende overeenkomst heeft getekend op 4 april 2016, is de kantonrechter van oordeel dat Universiteit Twente misbruik heeft gemaakt van omstandigheden. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Vooropgesteld dient te worden dat het doel van een buitengerechtelijke schuldsaneringsregeling is om een schone lei te verkrijgen. Om een schone lei te verkrijgen, is het noodzakelijk dat alle schuldeisers, zonder nadere voorwaarden, instemmen met het aanbod tegen finale kwijting. Nu Universiteit Twente enkel tot ondertekening van het aanbod tegen finale kwijting is overgegaan omdat [gedaagde] een paar dagen eerder een aanvullende overeenkomst heeft ondertekend waarin de finale kwijting werd uitgesloten en het volledig openstaande bedrag opeisbaar bleef, komt de kantonrechter tot de conclusie dat Universiteit Twente in de basis als weigerende schuldeiser aangemerkt had moeten worden. Universiteit Twente was als enige schuldeiser niet bereid de finale kwijting te ondertekenen, omdat zij het geleende bedrag volledig terug wilde ontvangen. Door te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft Universiteit Twente de ROZ-groep misleid en bovendien het systeem van de schuldhulpverlening ondermijnd. Op deze wijze wordt Universiteit Twente bevoordeeld ten opzichte van andere schuldeisers en dat is niet het uitgangspunt van de schuldhulpregeling. Daarbij heeft Universiteit Twente geprofiteerd van de dwangpositie waarin [gedaagde] zich bevond.
4.6.
Op grond van artikel 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling vernietigbaar wanneer zij door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Op grond van lid 4 van dit artikel is sprake van misbruik van omstandigheden, wanneer iemand, die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden (zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid) wordt bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, terwijl hij weet of moet begrijpen dat hij diegene zou moeten weerhouden tot het verrichten van die rechtshandeling. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een dergelijke situatie, komt het aan op de omstandigheden bij het aangaan van de twee overeenkomsten van 4 en 7 april 2016.
4.7.
Dat de (financiële) situatie van [gedaagde] precair was, blijkt uit de in het dossier aanwezige stukken. Door de forse schulden en het feit dat alleen de Universiteit Twente niet mee wilde werken aan een akkoord schuldhulpregeling, ziet de kantonrechter voldoende aanknopingspunten dat er bij [gedaagde] sprake was van een zodanige gesteldheid dat, nu Universiteit Twente de enige schuldeiser was die weigerde mee te werken, [gedaagde] zich onder druk gezet voelde om een dergelijke overeenkomst te tekenen op 4 april 2016. [gedaagde] zat in een kwetsbare situatie, waarvan Universiteit Twente heeft getracht te profiteren. Dat had Universiteit Twente niet zo mogen doen. Het lag op de weg van Universiteit Twente om ofwel niet akkoord te gaan met de regeling, zodat de ROZ-groep een dwangakkoord had kunnen instellen bij de bevoegde rechtbank, ofwel toch in te stemmen met het voorstel, inclusief de daarbij behorende finale kwijting. Meer dan deze twee uitkomsten waren onmogelijk. Dat Universiteit Twente gebruik heeft gemaakt van de benarde situatie van [gedaagde] om een anders niet bereikbare uitkomst (te weten dat zij meewerkte aan schuldsanering zonder de daar onlosmakelijk aan verbonden finale kwijting) mogelijk te maken, levert misbruik van omstandigheden op. Dit betekent dat de overeenkomst van
4 april 2016 vernietigbaar is, zodat Universiteit Twente daarop geen beroep kan doen. Dat betekent dat zij gebonden is aan de door haar verleende finale kwijting.
4.8.
De kantonrechter zal, gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, de vordering van Universiteit Twente afwijzen.
4.9.
Hoewel sprake is van misbruik van omstandigheden en normaal gesproken de proceskosten voor rekening zouden komen voor Universiteit Twente, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. Ervan uitgaande dat Universiteit Twente, als zij geen misbruik van omstandigheden had gemaakt, niet zou hebben ingestemd met de schuldsanering, heeft [gedaagde] immers voordeel gehad van de door Universiteit Twente afgedwongen gang van zaken.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.