ECLI:NL:RBOVE:2019:2869

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
234247 KR RK 19-356
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak tegen gedetineerde verdachte

In de zaak van een gedetineerde verdachte, die sinds 26 april 2018 in voorarrest zit, heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 13 augustus 2019 een verzoek tot wraking van de rechters behandeld. De verdachte had eerder een opheffingsverzoek ingediend dat was gepland voor behandeling op 2 juli 2019. Echter, de verdachte had op 25 juni 2019 de rechters gewraakt, omdat hij meende dat zij niet onpartijdig waren. De wrakingsgronden waren onder andere gebaseerd op het feit dat de zittingscombinatie op 18 juni 2019 het onderzoek niet had hervat en dat de voorzitter, mr. Jordaans, de inhoud van het proces-verbaal onjuist had vastgesteld. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 6 augustus 2019 was de raadsman van de verdachte, mr. Y. Moszkowicz, aanwezig, maar de verdachte zelf was niet verschenen. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek voor zover het betrekking heeft op de zitting van 18 juni 2019, omdat deze gronden te laat zijn ingediend. Voor de rechters mrs. Schimmel en Taalman is het verzoek afgewezen, omdat er geen objectieve aanwijzingen voor partijdigheid zijn aangetoond. Het verzoek tot wraking van mr. Jordaans is echter toegewezen, omdat de wrakingskamer van oordeel is dat de voorzitter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt door vast te houden aan de juistheid van het proces-verbaal. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 234247 KR RK 19-356
Beslissing van 13 augustus 2019
in de zaak van
[verdachte] ,
gedetineerd in de P.I. te Lelystad,
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. Y. Moszkowicz te Utrecht,

1.De procedure

1.1
[verdachte] is op 26 april 2018 in verzekering gesteld op verdenking van een strafbaar feit en hij zit sindsdien in voorarrest. Tegen [verdachte] loopt de zaak met parketnummer 08-960238-15 (hierna: de strafzaak). De strafzaak tegen [verdachte] is bij de meervoudige strafkamer van de rechtbank Overijssel in de zittingsplaats Zwolle aanhangig. De behandeling van de zaak ter zitting is diverse keren geschorst in afwachting van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. [verdachte] is thans voorlopig gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad.
1.2
In de strafzaak heeft voor zover van belang op 7 mei 2019 een pro forma zitting plaatsgevonden. Het onderzoek in de strafzaak is toen geschorst tot 18 juni 2019.
1.3
Op 18 juni 2019 heeft in de strafzaak wederom een pro forma zitting plaatsgevonden door een meervoudige kamer bestaande uit mr. Jordaans als voorzitter,
mr. Schimmel en mr. Taalman.
1.4
Op vrijdag 21 juni 2019 heeft [verdachte] een opheffing c.q. schorsingsverzoek voorlopige hechtenis ingediend. De behandeling van dit verzoek is in eerste instantie gepland op de raadkamer in Zwolle op woensdag 26 juni 2019, maar op 24 juni 2019 verplaatst naar dinsdag 2 juli 2019.
1.5
Per e-mail van 25 juni 2019 heeft [verdachte] de leden van de raadkamer Jordaans, Schimmel en Taalman gewraakt; het verzoek is voorzien van gronden. Op donderdag
27 juni 2019 is een aanvulling van gronden toegezonden.
1.6
Mr. Jordaans, mr. Schimmel en mr. Taalman hebben niet berust in de wraking.
1.7
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 6 augustus 2019 behandeld. Bij de mondelinge behandeling is verschenen namens [verdachte] mr. Y. Moszkowicz. Eerder had
mr. Moszkowicz bericht dat zijn cliënt niet aanwezig wilde zijn bij deze behandeling.
1.8.
Aan het slot van de behandeling is bepaald dat binnen 14 dagen zal worden beslist, dan wel eerder indien de beslissing eerder gereed is.

2.De feiten

2.1
Met toestemming van de rechtbank zijn filmopnamen gemaakt van de zitting van
18 juni 2019.
2.2
In het proces-verbaal van de zitting van 18 juni 2019 staat onder meer het volgende vermeld:

De voorzitter deelt namens de rechtbank mee dat:
  • op 2 juli 2019 om 13.15 de uitspraak op het preliminair verweer zal plaatsvinden,
  • het onderzoek ter terechtzitting voor het overige wordt geschorst voor onbepaalde tijd;
  • de officieren van justitie en de raadsman hun verhinderdata tot en met december 2019 uiterlijk 21 juni 2019 om 12.00 uur per email aan de Verkeerstoren moeten sturen;
  • de raadsman zijn onderzoekswensen uiterlijk 10 dagen voor de nader te bepalen zitting aan de officieren van justitie en de rechtbank kenbaar moet maken, waarna de officieren van justitie daar vóór die nader te bepalen zitting op moeten reageren;
  • de stukken wederom in handen van de officieren van justitie worden gesteld
  • de rechtbank de oproeping beveelt van de verdachte voor die nader te bepalen zitting, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
  • vandaag om 16.30 uur de beslissing over de voorlopige hechtenis wordt uitgesproken; de zitting wordt daarvoor onderbroken.
Na de onderbreking zijn de raadsman en de officier van justitie mr. E. van Doorn niet aanwezig.
De voorzitter deelt, namens de rechtbank, mee dat de situatie ten opzichte van de vorige zitting ongewijzigd is en dat de ernstige bezwaren voor de tenlastegelegde feiten dan ook nog onverkort aanwezig zijn. De rechtbank is van oordeel dat ook de gronden nog aan de orde zijn. Artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wijst de rechtbank dan ook af. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de voorlopige hechtenis te schorsen.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.
2.3
Op vrijdag 21 juni 2019 heeft [verdachte] een opheffings- c.q. schorsingsverzoek inzake de voorlopige hechtenis ingediend. Diezelfde dag heeft [verdachte] bericht ontvangen dat de behandeling van het verzoek van [verdachte] is gepland op de raadkamer te Zwolle op woensdag 26 juni 2019 om 11.40 uur, en dat rekening moet worden gehouden dat een raadkamerzaak wordt ingepland voor de duur van 10 minuten.
2.4
Op maandag 24 juni is om 14.42 uur door de griffier aan de raadsman van [verdachte] (hierna ook wel te noemen: de raadsman) bericht:
In verband met verhindering van de officier van justitie wordt uw verzoek opheffing c.q. schorsing voorlopige hechtenis verplaatst naar 2 juli 2019 om 13.30 uur te Zwolle. Voor deze behandeling is een half uur uitgetrokken.
2.5
Om 16.17 uur die dag maakt de raadsman gemotiveerd bezwaar tegen het verplaatsen van de zitting, en verzoekt met klem om de zitting op woensdag 26 juni 2019 door te laten gaan.
2.6
De griffier van de raadkamer heeft dit bericht van de raadsman op 24 juni om
16.21
uur doorgestuurd aan de voorzitter van de MK mr. Jordaans.
Deze heeft de griffier om 16.52 uur geantwoord:
Dank voor het doorsturen. Als er gevraagd wordt om een reactie dan kun je meedelen dat er geen aanleiding is om de planning te wijzigen. Morgen ben ik niet aanwezig ivm cursus.
2.7
Om 16.54 uur op 24 juni 2019 heeft de raadsman een e-mail gestuurd aan de voorzitter van de meervoudige kamer met het verzoek het proces-verbaal aan te passen omdat daarin - naar hij stelt - ten onrechte is vermeld “
het onderzoek ter terechtzitting voor het overige wordt geschorst voor bepaalde tijd”. Bij de e-mail zijn de filmbeelden van de zitting gevoegd.
2.8
Om 17.00 uur op 24 juni 2019 heeft de raadsman een e-mail gestuurd aan de griffier van de raadkamer:
Bijgaand treft u de beelden van het slot van de zitting d.d. 18 juni jl. aan. Daaruit blijkt ontegenzeggelijk dat het onderzoek niet is geschorst door de voorzitter. Ik verzoek u deze z.s.m. te bekijken en aan het raadkamer dossier voor de zitting van woensdag 26 juni as. toe te voegen.
2.9
Op 25 juni 2019 om 09.15 uur schrijft de griffier van de raadkamer aan de raadsman:
In reactie op uw bezwaar, deel ik namens de samenstelling mee dat zij geen aanleiding zien om de planning te wijzigen.
2.1
Om 9.30 uur op 25 juni 2019 schrijft de raadsman aan de griffier:
Ik verzoek de raadkamer aan te geven waarom als er twee officieren zijn dit geen reden is om de aanvankelijke planning aan te houden, waarom de zitting niet op de gebruikelijke woensdag (3 juli) wordt gepland en waarom wel rekening wordt gehouden met verhinderingen van het OM alsmede waarom op verzoek van het OM extra spreektijd wordt gehonoreerd. Tot slot ontvang ik graag een kopie van het verzoek tot aanhouding van het OM. Verder ontvang ik graag de namen van de samenstelling die deze beslissing heeft genomen.
2.11
Op 13.29 uur op 25 juni 2019 heeft de griffier geantwoord:
Ik heb uw bericht doorgestuurd naar de samenstelling, helaas is de samenstelling vandaag niet bereikbaar in verband met een cursus. De samenstelling van de zitting is mr. Jordaans, mr. Schimmel en mr. Taalman.
2.12
Om 13.36 uur op 25 juni 2019 schrijft de raadsman:
Als de combinatie vandaag niet kan reageren in verband met een cursus, wie heeft dan het besluit in uw email van 9.15 uur genomen?
Voorts verzoek ik u nog mij het aanhoudingsverzoek van het OM te doen toekomen.
2.13
Om 13.56 uur op 25 juni 2019 heeft de griffier het verplaatsingsverzoek van het OM verzonden aan [verdachte] .
2.14
Om 14.48 uur schrijft de griffier aan de raadsman:
De beslissing dat er geen aanleiding is om de planning te wijzigen, zoals ik u vanmorgen om 9.15 uur mailde, heb ik gisteren in de namiddag van de voorzitter van de zittingscombinatie vernomen.
2.15
Op 25 juni 2019 om 15.42 uur heeft de raadsman van [verdachte] het wrakingsverzoek ingediend, gevolgd door een aanvulling per e-mail op 27 juni 2019 om 11.19 uur.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de volgende omstandigheden niet te verenigen zijn met de onpartijdigheid:
I volgens [verdachte] heeft de zittingscombinatie op 18 juni 2019 het onderzoek niet hervat en het onderzoek niet geschorst, waardoor de voorlopige hechtenis van rechtswege is vervallen. Dezelfde combinatie zal in raadkamer over het verzoek tot opheffing oordelen en daarmee dus over haar eigen fout oordelen;
II de zittingscombinatie heeft op verzoek van het OM de zaak verplaatst, terwijl er twee zaaksofficieren zijn, naar een datum waarop de raadsman verhinderd is.
III de voorzitter van de raadkamer is dezelfde voorzitter die het proces-verbaal onjuist heeft doen opstellen en heeft vastgesteld, waarmee hij zijn eigen fout heeft hersteld;
IV de zitting op 18 juni 2019 is begonnen zonder de komst van de raadsman af te wachten, terwijl door het toezenden van zijn pleitaantekeningen bekend was dat hij zou komen. Voordat de raadsman arriveerde is een wijziging van de tenlastelegging geaccepteerd;
V de verdediging heeft op 18 juni 2019 preliminair verweer gevoerd. Na de reactie van het OM heeft de raadsman om repliek gevraagd maar dit is geweigerd;
VI in het pv van 18 juni staat in strijd met de waarheid dat het onderzoek door de voorzitter is geschorst. Direct na kennisname daarvan is op 24 juni 2019 om 16.56 uur onder bijvoeging van en verwijzing naar de opgenomen camerabeelden verzocht het pv te herstellen. Daarop is niet gereageerd door de voorzitter.
3.2
Op 26 juni 2019 om 11.46 uur heeft de griffier een e-mail met de volgende inhoud gestuurd aan de officieren van justitie en aan de raadsman in reactie op de vraag of er op
2 juli een uitspraak zou komen op de preliminaire verweren:
Er komt 2 juli geen beslissing op de preliminaire verweren. Een wraking ziet op de persoon en niet op het forum, dus de drie gewraakte rechters mogen ook die beslissing niet nemen. Nadeel hiervan is dat in die beslissing en het uitspraak-PV ook niet de nieuwe zittingsdatum kan worden genoemd en de daarmee samenhangende klemmende redenen. Dit betekent dat er binnen 30 dagen na 18 juni 2019 een PF-zitting moet volgen. De gewraakte voorzitter mag hier – tot de beslissing van de raadkamer – geen rol meer in spelen, dus dat moet de ovj met de verkeerstoren regelen.
Op diezelfde datum heeft de griffier de raadsman telefonisch meegedeeld dat de inhoud van dat bericht was opgesteld door de voorzitter van de combinatie, zijnde mr. Jordaans.
3.3
Op 27 juni 2019 om 12.29 uur heeft mr. Jordaans de griffier van de wrakingskamer, [griffier 2] , laten weten dat hij niet berust in de wraking en verder:
Aan het wrakingsverzoek gaat vooraf de stelling van de raadsman dat het PV van de zitting van 18 juni 2019 onwaarheden bevat. Ik sta voor het PV en hetgeen daarin is vermeld is juist.Deze reactie is op 27 juni 2019 naar de raadsman gestuurd.
3.4
Op 5 augustus 2019 heeft de raadsman aan de griffier van de raadkamer geschreven:
Op 26 juni jl. heeft u mij mondeling bevestigd dat de inhoud van de bijgevoegde mail afkomstig is van mr. Jordaans. Ter voorkoming dat u als getuige moet worden gehoord verzoek ik u mij zulks te bevestigen. U kunt volstaan met bijvoorbeeld ‘dat klopt’.
De raadsman heeft geen bevestiging ontvangen en verzoekt de wrakingskamer de betreffende griffier, mevr. [griffier 1] , als getuige te horen zodat deze gang van zaken komt vast te staan. De raadsman wil van dat verhoor afzien indien de wrakingskamer ervan uitgaat dat het inderdaad mr. Jordaans is geweest die de tekst van voornoemd
e-mailbericht heeft opgesteld.
4. Het standpunt van mr. Jordaans, mr. Schimmel, mr. Taalman en de officieren van justitie Kooij en Van Doorn.
4.1.
Mr. Jordaans berust niet in de wraking. Het verzoek gaat uit van de stelling dat het proces-verbaal van de zitting onwaarheden bevat. Hij persisteert bij de juistheid van het proces-verbaal. Ook als het proces-verbaal niet juist is, is dat geen grond voor wraking. Ter zitting heeft de raadsman wraking benoemd en gezegd dat hij dat niet ging doen. Over de niet geboden mogelijkheid tot repliek heeft de raadsman ook in e-mails gezegd daar geen punt van te maken. Eventuele fouten in het proces-verbaal kunnen in een later stadium worden rechtgezet. De samenstelling kan wel oordelen over de – gestelde – fouten. Een eventuele onjuiste beslissing over de voorlopige hechtenis door de raadkamer heeft geen gevolg voor de inhoudelijke behandeling.
4.2
Ook mrs. Schimmel en Taalman berusten niet in de wraking. Zij voeren aan dat zij op het moment dat is bepaald dat het verzoek op 2 juli behandeld moest worden, niet op de hoogte waren van de inhoud van het genoemde verzoekschrift en daaropvolgende correspondentie. Verder wijzen zij erop dat de wrakingsgronden met betrekking tot de zitting op 18 juni 2019 te laat zijn ingediend. Het steeds meer uitbreiden van de wrakingsgronden is niet mogelijk, alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.
4.3
De officieren van justitie wijzen er op dat een onwelgevallige beslissing van de rechtbank geen grond kan zijn voor wraking. Ook is het instrument van wraking niet bedoeld als een soort verkapt appèl om de beslissing en de argumentatie van de rechtbank nog eens tegen het licht te houden. Ook het kennelijk ongenoegen van de raadsman over de planning van het verzoekschrift kan niet leiden tot wraking. Ter zake van het proces-verbaal moet de raadsman zich wenden tot de rechtbank en de griffier met het verzoek nota te nemen van zijn opmerkingen en eventueel aan te dringen op een aanvullend of herstel proces-verbaal. De wijziging tenlastelegging is nog niet geaccepteerd.
De rechtbank heeft noch op de zitting noch daarbuiten de schijn van partijdigheid gewekt.
Over de voorlopige hechtenis is wel een beslissing genomen, namelijk op 18 juni 2019 om 16.30 uur. De raadsman was daarbij niet meer aanwezig.

5.De beoordeling

5.1.
De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR is uitgangspunt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
De wrakingskamer stelt voorop, dat een wrakingsincident geen verkapt rechtsmiddel is tegen de verzoeker onwelgevallige beslissingen van de zittingsrechter. Daartoe dient immers het rechtsmiddel van hoger beroep. Dergelijke, onwelgevallige beslissingen kunnen volgens vaste jurisprudentie slechts onder de hierboven omschreven bijzondere omstandigheden een grond voor wraking opleveren.
5.2.
Volgens artikel 513, lid 1 Sv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht. De wrakingskamer constateert dat de aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking voor zover die betrekking hebben op het aanvangen van de zitting op 18 juni 2019 buiten aanwezigheid van de raadsman en het niet bieden van de gelegenheid tot repliek tijdens die zitting pas op 25 juni 2019 in het wrakingsverzoek naar voren zijn gebracht nadat de raadsman eerder op de zitting van
18 juni 2019 had verklaard dat hij de rechtbank om deze reden niet zal wraken. Dat is te laat, zodat verzoeker in zoverre niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn verzoek.
5.3.
Voor zover de wraking ziet op de rechters mrs. Schimmel en Taalman is de wrakingskamer van oordeel dat niet gebleken is van feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van deze rechters kan worden afgeleid. Het enkele feit dat de voorzitter bij het uitspreken van de beslissingen ‘namens de rechtbank’ heeft gesproken is daarvoor niet voldoende. Andere concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat mrs. Schimmel en Taalman vooringenomen waren tegen verzoeker of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, heeft verzoeker niet aangevoerd. Daarom moet het verzoek voor zover dat betrekking heeft op de wraking van mrs. Schimmel en Taalman worden afgewezen.
5.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat zij als vaststaand aanneemt dat de
e-mailberichten van de griffier mevr. [griffier 1] aan de raadsman voor zover die inhoudelijke reacties inhielden of betrekking hadden op de planning, zijn opgesteld door mr. Jordaans of met hem zijn besproken. Het verzoek tot het horen van mevrouw [griffier 1] als informant kan dan ook buiten bespreking blijven.
5.5.
Ingaand op het standpunt van verzoeker dat de voorzitter zich heeft bemoeid met de planning van de zitting van de raadkamer waarop het op 21 juni 2019 ingediende opheffings- c.q. schorsingsverzoek zou moeten worden behandeld terwijl hij op dat moment al bekend was met het feit dat verzoeker de rechters in de samenstelling van 18 juni 2019 had gewraakt, is de wrakingskamer van oordeel dat uit de chronologie van de in het dossier gevoegde uitwisseling van e-mailberichten tussen de raadsman van verzoeker en de griffie van de rechtbank Overijssel, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de voorzitter op het moment van reageren op aan hem voorgelegde e-mailberichten van de raadsman op de hoogte was van het ingediende wrakingsverzoek. Integendeel, uit het e-mailbericht van
24 juni 2019 om 16.52 uur (dus vóór het wrakingsverzoek op 25 juni 2019), blijkt dat mr. Jordaans aan de griffier van de raadkamer heeft laten weten dat de planning van de raadkamerzitting ongewijzigd blijft (2 juli 2019 in plaats van 26 juni 2019). Dit bericht is door de griffier op 25 juni 2019 om 09.15 uur naar de raadsman gestuurd die later die dag om 15.42 uur het wrakingsverzoek per e-mail bij de rechtbank heeft ingediend. De wrakingskamer heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van hetgeen mrs. Jordaans en de andere rechters daarover hebben bericht. Voor zover het wrakingsverzoek daarop gericht is, is het ongegrond.
5.6.
Wat betreft het e-mailbericht (waarvan de tekst is opgesteld door mr. Jordaans) van 26 juni 2019 om 11.46 uur aan de officieren van justitie en aan de raadsman in reactie op de vraag of er op 2 juli een uitspraak zou komen op de preliminaire verweren, merkt de wrakingskamer op dat zij de stellingname van de raadsman dat de voorzitter, terwijl hij op dat moment al gewraakt was, met dit e-mailbericht de schijn van partijdigheid op zich laadt, niet onderschrijft. Immers op 18 juni 2019 heeft de voorzitter medegedeeld dat de rechtbank op 2 juli 2019 een beslissing zal nemen over de ter terechtzitting van 18 juni 2019 naar voren gebrachte preliminaire verweren en aldus de behandeling impliciet onderbroken tot die datum van 2 juli 2019. In het licht daarvan moet ook de tekst van het voornoemde e-mailbericht worden bezien, welke tekst luidt:
Er komt 2 juli geen beslissing op de preliminaire verweren. Een wraking ziet op de persoon en niet op het forum, dus de drie gewraakte rechters mogen ook die beslissing niet nemen. Nadeel hiervan is dat in die beslissing en het uitspraak-PV ook niet de nieuwe zittingsdatum kan worden genoemd en de daarmee samenhangende klemmende redenen. Dit betekent dat er binnen 30 dagen na 18 juni 2019 een PF-zitting moet volgen. De gewraakte voorzitter mag hier – tot de beslissing van de raadkamer – geen rol meer in spelen, dus dat moet de ovj met de verkeerstoren regelen.De wrakingskamer kan uit deze tekst niet anders concluderen dan dat de voorzitter hiermee aangeeft dat door de wraking het inmiddels gewraakte rechterlijk college van
18 juni 2019 op 2 juli geen beslissing meer kon geven op de preliminaire verweren. Daardoor kon ook de behandeling van de strafzaak op 2 juli niet meer worden geschorst tot de nieuwe zittingsdatum en de daarmee samenhangende klemmende redenen niet worden genoemd in de uitspraak. In een dergelijk geval geldt dat de zaak binnen dertig dagen weer op zitting moet worden behandeld. Enige vooringenomenheid of partijdigheid kan hieruit niet worden afgeleid zodat het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. Jordaans op dit onderdeel ongegrond is.
5.7.
Overigens heeft de wrakingskamer geconstateerd dat de gewraakte rechters Jordaans, Schimmel en Taalman niet in de samenstelling zaten van de raadkamer die bij beschikking van 10 juli 2019 heeft beslist over het door de raadsman ingediende opheffings- c.q. schorsingsverzoek. In zoverre is de feitelijke grondslag aan de in dat verband gestelde wrakingsgronden komen te ontvallen en is het wrakingsverzoek in zoverre ongegrond.
5.8.
In de kern beschouwd is het wrakingsverzoek gericht tegen vermeende partijdigheid van de voorzitter mr. Jordaans. Met name het feit dat de voorzitter blijft vasthouden aan de juistheid van het hetgeen in het proces-verbaal van de zitting van 18 juni 2019 is gerelateerd aangaande het verhandelde ter terechtzitting, is voor verzoeker reden om geen vertrouwen meer te hebben in de onpartijdigheid van mr. Jordaans. Dit klemt naar het oordeel van de wrakingskamer te meer nu de raadsman per e-mailbericht van 24 juni 2019 onder bijvoeging van de camerabeelden, de voorzitter uitdrukkelijk heeft gewezen op de onjuistheden in het proces-verbaal en hem heeft uitgenodigd om het proces-verbaal op die onderdelen aan te passen. Dat is niet gebeurd, integendeel, mr. Jordaans geeft in zijn reactie op 27 juni 2019 aan dat
‘hij staat voor het PV. Hetgeen daarin is vermeld, is juist’.
5.9.
De wrakingskamer heeft in dit verband ook kennis genomen van de voornoemde beslissing van de raadkamer van 10 juli 2019 op het op 21 juni 2019 ingediende opheffings- c.q. schorsingsverzoek inzake de voorlopige hechtenis van verzoeker. De raadkamer heeft de verzoeken toen afgewezen en geoordeeld dat de voorlopige hechtenis op 18 juni 2019 met één maand is verlengd omdat de voorzitter geen klemmende redenen als bedoeld in artikel 282 Sv heeft genoemd. Vervolgens is op 15 juli 2019 (nadat het aanvankelijk de bedoeling was om op 2 juli 2019 de behandeling van 18 juni voort te zetten met een beslissing op de preliminaire verweren) binnen dertig dagen na de zitting van 18 juni 2019, het onderzoek ter terechtzitting in de hoofdzaak door een andere samenstelling dan de samenstelling van 18 juni ten aanzien van wie de wraking is verzocht, voortgezet. De voorzitter heeft toen, namens de rechtbank, in reactie op hetgeen door de verdediging met betrekking tot het bevel voorlopige hechtenis naar voren is gebracht, medegedeeld dat
het de bedoeling van artikel 282 Sv is dat de duur van de voorlopige hechtenis zoveel mogelijk wordt beperkt. De voorlopige hechtenis duurt maximaal drie maanden. Dan dient de voorlopige hechtenis opnieuw te worden getoetst. De rechtbank is van oordeel dat het niet zo is dat wanneer de klemmende reden niet is genoemd de voorlopige hechtenis altijd eindigt na 30 dagen. Binnen die termijn dient er een zitting te worden gehouden, aan welke voorwaarde in dit geval is voldaan.
5.10.
De wrakingskamer is in het licht van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat bij verzoeker door mr. Jordaans de uiterlijke schijn is gewekt van vooringenomenheid nu mr. Jordaans is blijven volharden bij de juistheid van hetgeen in het proces-verbaal aangaande het verhandelde ter terechtzitting van 18 juni 2019 is gerelateerd.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking voor zover het verzoek betrekking heeft op het aanvangen van de zitting op 18 juni 2019 buiten aanwezigheid van de raadsman en het niet bieden van de gelegenheid tot repliek;
6.2.
wijst het verzoek tot wraking in al zijn onderdelen af voor zover het verzoek betrekking heeft op de rechters mrs. Schimmel en Taalman;
6.3.
wijst het verzoek tot wraking toe voor zover het verzoek ziet op de wraking van mr. Jordaans.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. M.L.J. Koopmans, B.W.M. Hendriks en
A.E. Zweers in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Reesink en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.