ECLI:NL:RBOVE:2019:285

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
7379409 \ VV EXPL 18-90
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming door gemeente Raalte wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de gemeente Raalte een vordering ingesteld tot ontruiming van een perceel grond dat zij verhuurd heeft aan de heer [X], vader van gedaagde [gedaagde 1]. De gemeente heeft de huurovereenkomst opgezegd vanwege onbehoorlijk gebruik van het terrein en het niet betalen van huurpenningen. De gemeente vorderde in kort geding ontruiming van het gehuurde, maar de kantonrechter heeft de vordering afgewezen. De rechter oordeelde dat de gemeente niet voldoende spoedeisend belang had bij de ontruiming, aangezien zij jarenlang stil heeft gezeten en pas na de opzegging van de huurovereenkomst een kortgeding heeft aangespannen. De gemeente had de huurovereenkomst opgezegd tegen 1 maart 2018, maar heeft de opleveringsdatum verschoven en pas in december 2018 de dagvaarding betekend. De kantonrechter concludeerde dat de gemeente de uitkomst van een bodemprocedure had kunnen afwachten, waardoor de vordering tot ontruiming niet toewijsbaar was. De gemeente werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 7379409 \ VV EXPL 18-90
Vonnis in kort geding van 28 januari 2019
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE RAALTE,
gevestigd en kantoorhoudende te Raalte,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.C. Mulder,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SALLANDSE METAALHANDEL B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Raalte,
gedaagde partij,
gemachtigde: ABAB Accountants & Adviseurs.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde 1] c.s. worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als respectievelijk [gedaagde 1] en Sallandse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de namens de gemeente betekende dagvaarding van 27 december 2018, waarbij de gemeente een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en [gedaagde 1] c.s. heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
De vordering is behandeld ter zitting van 14 januari 2019. De gemeente is vertegenwoordigd door de heer [A], projectleider bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.C. Mulder. Voor [gedaagde 1] c.s. is verschenen [gedaagde 1], bijgestaan door mr. P.J.B. Kops.
1.3.
De gemeente heeft haar standpunt laten toelichten door haar gemachtigde. De gemachtigde van [gedaagde 1] c.s. heeft tegen de vordering verweer gevoerd en heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen. De griffier heeft van hetgeen ter zitting is besproken aantekeningen gemaakt.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De gemeente is eigenares van een perceel grond plaatselijk bekend als Wolthaarsdijk Westzijde te Raalte.
2.2.
Een deel van voornoemd perceel, groot 600 centiaren, is krachtens huurovereenkomst van 1 december 1986 verhuurd aan de heer [X], vader van [gedaagde 1]. De overeengekomen huurprijs bedraagt € 750,00 of € 340,34 per jaar. In de overeenkomst is voorts opgenomen dat deze is aangegaan voor een periode van drie maanden en dat deze wordt geacht telkens voor drie maanden te zijn verlengd, tenzij een der partijen uiterlijk één maand vóór het einde van een lopend huurtijdvak schriftelijk te kennen geeft de verhuur of huur te willen beëindigen.
2.3.
Het gehuurde is contractueel bestemd om te worden gebruikt als sloopterrein voor het bewaren, bewerken of verwerken van voor de sloop bestemde automobielen, dan wel voor het bewaren, bewerken of verwerken van oude metalen.
2.4.
In de periode 1992-1995 heeft de gemeente verschillende keren gesproken met [X] over verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten. Dit heeft niet geleid tot verplaatsing van deze activiteiten.
2.5.
Bij brief van 5 september 2000 heeft de gemeente [X] aangeschreven met de mededeling dat het gebruik van het gehuurde voor sloopactiviteiten in strijd is met het op dat moment vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied. Op grond van dat bestemmingsplan rust op het gehuurde een agrarische bestemming. Ook is [X] te kennen gegeven dat de huur zal worden beëindigd zodra hem zekerheid kan worden geboden over het beschikbaar zijn van vervangende percelen in het bestemmingsplan De Zegge VI.
2.6.
De huurpenningen voor het gehuurde zijn vanaf 2002 niet meer betaald.
2.7.
Medio 2010 heeft de gemeente met [X] en [gedaagde 1] gesproken over beëindiging van de huurovereenkomst en verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten. Ook dit gesprek heeft niet geleid tot verplaatsing.
2.8.
Na het overlijden van de [X] heeft [gedaagde 1] de bedrijfsactiviteiten op het gehuurde voortgezet. [gedaagde 1] is directeur en enig aandeelhouder van Sallandse.
2.9.
Bij brief van 18 oktober 2017, gericht aan [gedaagde 1], heeft de gemeente de huurovereenkomst opgezegd tegen 1 maart 2018. Daarbij is aangegeven dat de huur wordt opgezegd vanwege het onbehoorlijk gebruik van het terrein in strijd met het bestemmingsplan en het niet nakomen van de verplichtingen uit de huurovereenkomst door de huurder.
2.10.
Partijen hebben daarna met elkaar gesproken over verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten naar het bedrijventerrein De Zegge VII.
2.11.
Bij brief van 22 maart 2018 heeft de gemeente aan [gedaagde 1] bericht dat, aangezien partijen nog met elkaar in gesprek zijn, er een nieuwe datum voor de oplevering van het gehuurde moet worden vastgesteld. Deze datum zal worden bepaald zodra meer bekend is over de potentiële aankoop van de bedrijfskavel door [gedaagde 1] c.s.
2.12.
Partijen hebben in april 2018 een “reserveringsovereenkomst bouwkavels bedrijventerrein De Zegge VII te Raalte” ondertekend. Op grond daarvan heeft de gemeente een bouwkavel voor Sallandse heeft gereserveerd.
2.13.
Bij brief van 6 augustus 2018 heeft de gemeente deze reserveringsovereenkomst ontbonden, omdat Sallandse niet heeft voldaan aan de voorwaarden.
2.14.
Bij brief van 7 september 2018 is namens de gemeente aan Sallandse bericht dat de gemeente persisteert in de huuropzegging per 1 maart 2018. Ook is Sallandse verzocht het gehuurde per 5 oktober 2018 leeg en ontruimd op te leveren.
2.15.
Partijen hebben daarna nog gesproken over een minnelijke regeling, maar hebben geen overeenstemming bereikt.
2.16.
[gedaagde 1] c.s. heeft het gehuurde nog steeds in gebruik. Op het gehuurde ligt ongeveer 4 miljoen kilo oudijzer opgeslagen.

3.Het geschil

3.1.
De gemeente vordert - samengevat - dat [gedaagde 1] c.s. zal worden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de achterstallige huurpenningen, met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van dit geding.
3.2.
De gemeente legt aan haar vordering ten grondslag dat zij de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd en dat [gedaagde 1] c.s. nu zonder recht of titel gebruik maakt van het gehuurde. Ook wijst de gemeente erop dat [gedaagde 1] c.s. sinds 2002 geen huur meer heeft betaald. De gemeente stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming, omdat de sloopmaterialen zonder beschermende maatregelen op de onverharde grond liggen opgeslagen. Hierdoor is sprake van een onaanvaardbare milieutechnische en
-hygiënische situatie, die bovendien planologisch niet passend is.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Een ontruimingsvordering is in kort geding toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat deze vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen én als van eisende partij niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van de eventuele bodemprocedure afwacht.
4.2.
De kantonrechter overweegt met betrekking tot de door de gemeente gestelde spoedeisendheid dat de gemeente eerst op 17 oktober 2017 de huurovereenkomst heeft opgezegd tegen 1 maart 2018, terwijl het gehuurde al 30 jaar wordt gebruikt voor de opslag van sloopmaterialen (zonder beschermende maatregelen) en deze activiteiten al sinds 2000 niet meer binnen het bestemmingsplan passen. Daarnaast heeft de gemeente, nadat zij de huurovereenkomst had opgezegd, de opleveringsdatum verschoven naar 5 oktober 2018, waarna zij uiteindelijk pas op 27 december 2018 een kortgedingdagvaarding aan [gedaagde 1] c.s. heeft laten betekenen. Onder deze omstandigheden, waarin de gemeente jarenlang heeft stilgezeten en waarin zij ook na de opzegging van de huurovereenkomst het resultaat van het minnelijk overleg heeft willen afwachten, valt niet in te zien waarom niet van de gemeente zou kunnen worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.3.
De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat geen sprake is van een spoedeisend belang aan de kant van de gemeente. De vordering van de gemeente ligt dan ook voor afwijzing gereed.
4.4.
Nu de vordering wordt afgewezen, zal de gemeente als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. begroot op € 1.206,00 (€ 486,00 aan griffierecht + € 720,00 aan salaris gemachtigde).

5.De beslissing in kort geding

5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt de gemeente in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. begroot op € 1.206,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2019. (EvdB)