Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[eiser] ,
[eiseres],
VITENS N.V.,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 januari 2019
- de brief van 22 februari 2019 met het rapport van ir. E.A. van Essen van de zijde van [eisers c.s.]
2.De feiten
1. INLEIDING
(…)”
1 INLEIDING
1. INLEIDING
De commissie ontvangt in toenemende mate opmerkingen van de zijde van de landbouw over de omvang van de ondervonden schade als gevolg van grondwateronttrekking zoals de commissie die berekent. Naast verlies van opbrengst zou ook sprake zijn van extra kosten. Zo zou vaker herinzaai moeten plaatsvinden en aankoop van ruwvoer zou gepaard gaan met allerlei (extra) kosten (o.a. arbeid, inkuiladvies). De commissie stelt dat de landbouw de toename van de frequentie en de kosten van herinzaai, alsmede de (extra) kosten van aankoop van ruwvoer met rekeningen dan wel op andere wijze moet kunnen onderbouwen. De commissie heeft er steeds op aangedrongen haar dergelijke gegevens ter beschikking te stellen. Recent heeft de commissie op bedrijfsniveau enige gegevens uit de praktijk ontvangen. De gegevens zijn afkomstig van een enkel bedrijf. De landbouw heeft nog niet in brede zin praktijkgegevens aangereikt. (…) In de tot nu toe ontvangen gegevens heeft de commissie voldoende aanleiding gezien om de berekening van het normbedrag per procent opbrengstderving aan een kritische onderbouwing te onderwerpen.
6. EXTRA KOSTEN HERINZAAI
Bij een teeltplan van 75% grasland en 25% mais, bedragen de extra kosten van herinzaai € 2,08. (…) Feitelijk zouden per jaar de kosten van herinzaai moeten worden berekend. De kosten van het merendeel van de onderscheiden posten van herinzaai hangen in belangrijke mate samen met de inflatie. Uit praktische overwegingen wordt ervoor gekozen dit bedrag jaarlijks te indexeren op basis van de inflatie en als een toeslag op het normbedrag per % per ha te plaatsen.
7.NIEUW NORMBEDRAG VOOR GRASLAND EN VOEDERGEWASSEN
2. REACTIE OP BEDENKINGEN VITENS
Voor de verdere reactie op deze bedenking, zie: Reactie op de bedenkingen van LTO Noord, paragraaf 3.4 en reactie op de bedenkingen van de [eisers c.s.] .
3.REACTIE OP BEDENKINGEN LTO NOORD
allepercelen binnen een waterwingebied zullen vaker dan 1x per 10 jaar ingezaaid moeten worden.
Binnen het waterwin gebied is een variatie aan percelen (…). Daarmee zal ook de herinzaaifrequentie verschillen per perceel.
[bedoeld is € 39,20, rechtbank]per hectare per jaar, uitgaande van gemiddeld 6,72% droogteschade. Dit varieert per vlak en perceel. Omgerekend naar 1% droogteschade is dit € 5,60.
gemiddelde voederwaarde gederfde opbrengstwordt weer door een groot aantal onderliggende factoren bepaald:
Wanneer waarden voor de factoren uit recentere literatuur worden genomen, dan wordt voor 1% droogteschade 116,38 kVEM berekend. Dit komt logischerwijze voort uit het feit dat management zich meer heeft geoptimaliseerd (minder weideverliezen, minder inkuilverliezen). Hierbij zijn de volgende aanpassingen gedaan, ten opzichte van de berekening van het CDG 1998:
onbeïnvloedde situatieis het een goed uitgangspunt om uit te gaan van de bodem
3.Het geschil
4.De beoordeling
4.9. Dit betekent dat de rechtbank zich geconfronteerd ziet met twee inhoudelijk verschillende rapporten van twee onafhankelijke deskundigen. Daarbij dient naar het oordeel van de rechtbank wel in ogenschouw te worden genomen dat de ACSG, die de opvolger is van de CDG, ten aanzien van droogteschade is aan te merken als de adviesinstantie bij uitstek. De CDG is immers op basis van (destijds) de Grondwaterwet ingesteld om onderzoek te doen naar en advies uit te brengen over schade als gevolg van drinkwaterwinning en heeft uit dien hoofde in de loop der jaren ruime ervaring opgebouwd bij het berekenen van die schade. Als onweersproken gaat de rechtbank er bovendien van uit dat de berekening van de droogteschade, zoals Vitens heeft betoogd, in zoverre geen exacte wetenschap is en dat daarbij noodgedwongen moet worden uitgegaan van bepaalde aannames.
In haar nadere advies uit 2012 verwijst de ACSG naar haar notitie uit 2011, maar volgt zij, zoals eerder overwogen, haar voorstel over de herinzaaikosten naar aanleiding van een zienswijze van Vitens niet langer. Hoewel de ACSG ongetwijfeld redenen heeft gehad voor deze wijziging van haar standpunt, zijn deze niet terug te vinden in het betreffende advies. Vitens heeft deze evenmin (voldoende) toegelicht, zodat per saldo onduidelijk is waarom de ACSG toch een concrete onderbouwing van de herinzaaikosten verlangt.