ECLI:NL:RBOVE:2019:2806

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
08-952378-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het smokkelen van cocaïne in internationale trein

Op 8 augustus 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 23-jarige man uit Amsterdam veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf voor het smokkelen van 1000,11 gram cocaïne. De zaak kwam aan het licht op 21 maart 2018, toen een reiziger in de internationale trein van Amsterdam naar Berlijn een onbeheerde zwarte rugtas opmerkte. De tas, die aan de verdachte toebehoorde, werd in Deventer in beslag genomen door de politie. De verdachte werd later in Duitsland aangehouden en naar Nederland overgeleverd. Tijdens de rechtszitting op 25 juli 2019 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, maar zijn raadsman pleitte voor vrijspraak van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had vervoerd en buiten Nederland had gebracht, en achtte de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De rechtbank benadrukte dat de verdachte had bijgedragen aan de instandhouding van het netwerk van handel in verdovende middelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-952378-18 (P)
Datum vonnis: 8 augustus 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] ,
nu verblijvende in P.I. Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C.J. Nettenbreijers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. B. Hartman, advocaat te Duivendrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte ongeveer 1000 gram cocaïne heeft vervoerd, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te Amsterdam en/of Deventer, in elk geval in
Nederland, opzettelijk heeft vervoerd en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft
gebracht en/of aanwezig heeft gehad, ongeveer 1000,11 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 21 maart 2018 zag een reiziger in de internationale trein van Amsterdam naar Berlijn in het treincompartiment waarin hij zat een onbeheerde zwarte rugtas liggen. De reiziger zag meermalen een man langslopen die belangstelling toonde voor de tas, maar deze niet pakte. De reiziger waarschuwde de conducteur, de politie werd gewaarschuwd en de tas werd in Deventer in beslag genomen. Verdachte is aangesproken door de politie, maar mocht zijn reis, na het tonen van zijn treinkaartje en legitimatiebewijs vervolgen. In de zwarte rugtas werd in totaal 1000,11 gram onversneden cocaïne aangetroffen. Na onderzoek bleek de tas toch aan verdachte toe te behoren. Verdachte heeft zich nadien lange tijd onvindbaar gehouden voor de politie tot hij op 14 maart 2019 in Duitsland is aangehouden en naar Nederland is overgeleverd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het ten laste gelegde wordt veroordeeld.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de ter zitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte refereert de raadsman zich ten aanzien van het aanwezig hebben en het vervoeren van de tas met een kilo cocaïne aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het uitvoeren van de drugs. Het klopt dat de eindbestemming van verdachte Duitsland was, maar dat betekent niet dat Duitsland ook de eindbestemming van de tas was. De raadsman wijst op de uitgebreide verklaring van verdachte vandaag ter zitting. Verdachte heeft verklaard dat de afspraak was dat hij de tas in Hengelo aan iemand op het perron zou afgeven, waarna hij weer in de trein zou stappen en zijn reis naar Duisland zou voortzetten. Er is geen bewijs dat het verdachtes bedoeling was die tas naar Duitsland te vervoeren, zodat verdachte van dit onderdeel moet worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien het aanwezig hebben en vervoeren van de cocaïne
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde aanwezig hebben en vervoeren op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform
artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de bijlage zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de cocaïne
Uit de stukken in het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte zich op 21 maart 2018 in de internationale trein van Amsterdam naar Berlijn bevond en dat het blijkens zijn treinkaartje de bedoeling was in Berlijn, de eindbestemming van de trein, uit te stappen. Verdachte had een tas bij zich met ongeveer één kilo onversneden cocaïne. Die tas heeft hij in het treincompartiment gelegd naast het compartiment waarin hij zat. Deze tas is in Deventer door de politie in beslag genomen en verdachte heeft, na een kort gesprek met verbalisanten, zijn reis naar Berlijn kunnen vervolgen, hetgeen hij ook heeft gedaan.
Verdachte heeft bij de verhoren bij de politie gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting is hij wel met een verklaring gekomen, die inhoudt dat hij tegen betaling voor een vriend over wie hij verder niets wil zeggen, cocaïne zou vervoeren naar Hengelo. Daar zou hij die tas met cocaïne tijdens de twee minuten dat de internationale trein daar stopt aan een hem onbekend persoon ergens op het perron overhandigen, waarna verdachte met diezelfde trein zou doorreizen naar Berlijn. De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Deze verklaring vindt geen steun in het dossier en is ook overigens niet aannemelijk geworden. Daarbij komt dat verdachte pas ter terechtzitting met deze verklaring is gekomen en hij geen nadere gegevens kan of wil verstrekken om zijn verklaring te onderbouwen. Daardoor ontbreken dan ook de aanknopingspunten voor het bestaan van die onbekend gebleven persoon in Hengelo evenals de aanwijzingen die erop kunnen duiden dat het de bedoeling was dat de verdovende middelen in Nederland zouden blijven.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande ook het buiten het grondgebied van Nederland brengen van 1000,11 gram cocaïne wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 21 maart 2018 in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd en buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en aanwezig heeft gehad, 1000,11 gram van een materiaal bevattende cocaïne, .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verboden
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verboden
het misdrijf
:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een strafoplegging op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest volstaat. Hij heeft daarnaast verzocht tot opheffing van de voorlopige hechtenis indien en zodra de rechtbank hem daarin in raadkamer zou volgen..
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben, vervoeren en uitvoeren van 1000,11 gram cocaïne. Cocaïne is een stof waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid. De aangetroffen hoeveelheid harddrugs was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen.
Verdachte heeft enkel uit winstbejag gehandeld, kennelijk zonder zich te bekommeren om de gezondheidsrisico’s voor anderen. Door zijn handelwijze heeft verdachte niet alleen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het (internationale) netwerk van handel in verdovende middelen maar daarvan ook zelf deel uitgemaakt.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Blijkens de justitiële documentatie van verdachte van 19 juni 2019 is hij niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland van 5 juni 2019, waarin de reclassering heeft geadviseerd tot de oplegging van een onvoorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf, de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in aanmerking genomen. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van het uitvoeren van harddrugs van tussen de 1000 en 1500 gram, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de acht en twaalf maanden. De rechtbank acht enerzijds strafverlagend dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest. Anderzijds acht zij strafverzwarend dat verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, bewust lijkt te hebben gekozen voor een drugsgerelateerd crimineel bestaan. Er zijn aanwijzingen dat verdachte dieper in de (georganiseerde) criminaliteit zit dan hij wil doen geloven, aangezien hij bij zijn aanhouding in het bezit was een mobiele telefoon, waarop meerdere berichten zijn aangetroffen over de levering van verdovende middelen en hij voorts in het bezit was van een mobiele telefoon met versleutelde berichten, die volgens de politie vrijwel alleen wordt aangetroffen in gevallen van georganiseerde drugscriminaliteit. Alles overwegende, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden op zijn plaats, met aftrek van de tijd die verdachte in overleveringsbewaring, in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht,.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 55 Sr.
Alle artikelen zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
de eendaadse samenloop van:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verboden
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verboden
het misdrijf
:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsbewaring, in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2019.
Buiten staat
Mr. J. Mulder is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen [1]
Op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan met de hierna genoemde opgave van de bewijsmiddelen worden volstaan.
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 25 juli 2019 heeft afgelegd;
Een proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2018, doorgenummerde pagina’s 7 tot en met 10;
Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 21 maart 2018, doorgenummerde pagina’s 11 en 12.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2018122164. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.