ECLI:NL:RBOVE:2019:2805

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
08.017286.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor stalking, bedreiging en belediging van meerdere slachtoffers

Op 8 augustus 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken tegen een 46-jarige man uit Deventer, die werd beschuldigd van stalking, bedreiging en belediging van verschillende slachtoffers in Schalkhaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van drie jaar stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] door herhaaldelijk in de nabijheid van diens woning te verschijnen, gebaren te maken en te schelden. Dit gedrag heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 2] belagen door haar op één dag 79 WhatsApp-berichten te sturen, wat eveneens als een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer werd beschouwd. De bedreiging van [slachtoffer 3] vond plaats op een schoolplein, waar de verdachte dreigende woorden uitsprak, wat bij het slachtoffer angst veroorzaakte. Tot slot heeft de verdachte [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] beledigd via e-mails die door tientallen mensen konden worden gelezen, wat hun eer en goede naam aantastte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder contact- en locatieverboden. Tevens is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van €502,24 aan [slachtoffer 1] te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.017286.19 (P)
Datum vonnis: 8 augustus 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] ,
wonende in de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. S.Ph.Chr. Wester, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt kort en zakelijk weergegeven, neer op:
feit 1:het stalken van [slachtoffer 1] ;
feit 2:het stalken van [slachtoffer 2] en meerdere medewerkers van [stichting] ;
feit 3:de bedreiging van [slachtoffer 3] ;
feit 4:de belediging van [slachtoffer 4] ;
feit 5:de belediging van [slachtoffer 5] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 21 januari 2019 te Schalkhaar, gemeente Deventer, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door veelvuldig/meerdere malen zich in de (onmiddellijke) omgeving van de woning van die [slachtoffer 1] op te houden en/of tegen de woning van die [slachtoffer 1] te spugen en/of zich meermalen in de (onmiddellijke) nabijheid van die [slachtoffer 1] op te houden en/of meerdere malen te schelden en/of gebaren te maken in de richting van die [slachtoffer 1] met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 21 januari 2019 te Deventer, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] en/of een of meerdere medewerkers van stichting [stichting] , door veelvuldig/meerdere malen zich in de (onmiddellijke) omgeving van [adres 1] , alwaar stichting [stichting] is gevestigd, op te houden en/of zich meermalen in de (onmiddellijke) nabijheid van die
medewerkers van stichting [stichting] op te houden en/of een of meerdere medewerkers van stichting [stichting] berichten te sturen/te benaderen via whatsapp en/of mail en/of social media en/of telefonisch en/of anderszins en/of berichten te plaatsen op social media over (al dan niet medewerkers van) stichting [stichting] , met het oogmerk die [slachtoffer 2] en/of een of meerdere medewerkers van stichting [stichting] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden
en/of vrees aan te jagen;
3
hij op of omstreeks 12 maart 2018, althans in de maand maart 2018 te Schalkhaar, gemeente Deventer [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "je gaat eraan, ik maak je dood" en/of "Ik maak je af, ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
hij in of omstreeks de periode van 10 november 2018 tot en met 12 november 2018 te Deventer, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 4] , door een toegezonden of aangeboden geschrift en/of afbeelding, heeft beledigd, door een email te sturen aan het algemene emailadres van [bedrijf] , zijnde de werkgever van die [slachtoffer 4] , met de tekst:
"Eindelijk is de rechtzaak geweest en nou zijn jullie aan de beurt in de rechtbank vooral [naam 2] jou moet ik in de rechtbank hebben en nog meerdere jullie zijn zo vies met mijn kinderen om gegaan daar gaan jullie voor zweten geloof mij nou je hebt nu de verkeerde persoon te pakken genomen [slachtoffer 5] jij moet [naam 1] zijn kont gat likken alle maal vieze uitgeteerde pannekoek nu ben ik aan zet !!!!! Hahahaaa Wij zijn er helemaal klaar voor hier hebben wij opgewacht vuil vies tuig dat jullie er zijn [slachtoffer 4] dat jij zo vies dikke tering koppie hebt wat zal jij zweten jonge vieze bout gezicht jij gaat vol op de camera net als die andere vieze longkoppen wat ben ik blij tot aan [slachtoffer 1] jammer dat die man kanker heeft vont ik zo zielig God straft gelijk omdat hij kleine meisjes op de foto zet mijn kind kapot moet hij gaan!", althans woorden/tekst van gelijke beledigende aard of strekking;
5
hij in of omstreeks de periode van 10 november 2018 tot en met 12 november 2018 te Deventer, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 5] , door een toegezonden of aangeboden geschrift en/of afbeelding, heeft beledigd, door een email te sturen aan het algemene emailadres van [bedrijf] , zijnde de werkgever van die [slachtoffer 5] , met de tekst:
" [slachtoffer 5] jij moet [naam 1] zijn kont gat likken alle maal vieze uitgeteerde pannekoek", althans woorden/tekst van gelijke beledigende aard of strekking;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

3.1.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Op grond van artikel 285b, tweede lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vindt vervolging voor belaging niet plaats dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is begaan. In het dossier bevindt zich wel een klacht van aangeefster [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), maar niet van de overige medewerkers van [stichting] of van [stichting] zelf.
De officier van justitie heeft erkend dat deze klachten in het dossier ontbreken. In het dossier bevindt zich echter wel de aangifte van [slachtoffer 2] , waarin zij namens [stichting] aangifte doet. Uit haar aangifte blijkt dat zij ook namens de medewerkers van [stichting] spreekt waar zij verzoekt om tot vervolging van verdachte over te gaan. Daarmee is volgens de officier van justitie ook ten aanzien van de medewerkers voldaan aan het klachtvereiste.
De rechtbank stelt voorop dat het ontbreken van een formele klacht bij klachtdelicten niet zonder meer hoeft te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Naar huidig recht kan worden gesteld dat het voldoende is als komt vast te staan dat vervolging van verdachte de instemming geniet van het slachtoffer. Daarbij is doorslaggevend of genoegzaam komt vast te staan dat het de uitdrukkelijke wens is van het slachtoffer dat het Openbaar Ministerie vervolging instelt. [1]
De rechtbank is van oordeel dat hiervan voor wat betreft [stichting] en/of de medewerkers van [stichting] geen sprake is. [slachtoffer 2] maakt in haar aangifte weliswaar melding van andere medewerkers van [stichting] die door verdachte zouden zijn lastig gevallen en zij stelt ook namens hen aangifte te doen, maar uit niets blijkt dat deze medewerkers zelf de uitdrukkelijke wens hebben dat vervolging wordt ingesteld. De rechtbank zal het Openbaar Ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaren voor zover het onder 2 ten laste gelegde betrekking heeft op medewerkers van [stichting] . Datzelfde geldt voor de stichting [stichting] , nu niet is gebleken dat de aangeefster bevoegd was om namens het bestuur van de stichting [stichting] in deze zaak aangifte en/of klacht te doen.
Voor het overige is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [2]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Aan de hand van de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] . Subsidiair heeft de raadsman verzocht de ten laste gelegde periode te beperken. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman primair bepleit dat er geen sprake is van belaging van [slachtoffer 2] , zodat verdachte ook daarvan moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de belaging slechts ziet op 13 september 2017 en heeft hij verzocht verdachte voor het overige vrij te spreken. Wat betreft feit 3 heeft de raadsman gesteld dat het niet aannemelijk is dat verdachte zich op de ten laste gelegde wijze op het ten laste gelegde moment heeft uitgelaten jegens [slachtoffer 3] , zodat verdachte, wegens gebrek aan overtuigend bewijs, ook van dit feit moet worden vrijgesproken. Tot slot heeft de raadsman zich ten aanzien van de feiten 4 en 5 op het standpunt gesteld dat in beide gevallen geen sprake is van een strafbare belediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten als na te melden heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.3.1
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft op 3 december 2018 aangifte gedaan van stalking door verdachte. [3] Vervolgens heeft hij op 17 december 2018 een klacht betreffende de stalking ingediend. [4] Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat de overlast door verdachte is begonnen in 2011 toen verdachte en [slachtoffer 1] nog buren waren aan [adres 2] te Schalkhaar. [slachtoffer 1] is in september 2015 verhuisd naar een woning aan [adres 3] te Schalkhaar. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte ook daar bijna dagelijks langs zijn woning reed op de fiets/brommer/scooter of met de auto. Hij keek dan naar binnen, maakte gebaren of schreeuwde iets. Uit opnames die zijn gemaakt met de door [slachtoffer 1] opgehangen camera, blijkt dat verdachte in de periode van 21 oktober 2016 tot en met 11 december 2018 124 keer op zijn snorfiets/fiets/auto langs de woning van [slachtoffer 1] is gereden. [5] In het dossier bevindt zich voorts de verklaring van getuige [getuige 1] (schoonzoon van aangever), die ook aan [adres 3] woont. Hij heeft verklaard dat verdachte vanaf september 2015 bijna dagelijks door de straat heeft gereden, over de stoep en voor de woning van aangever langs. [6]
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte niet door [adres 3] reed omdat aangever daar woont. Hij heeft daar enkel gereden omdat het de kortste en meest logische route is om vanaf de school van zijn kinderen naar het huis van zijn zieke schoonvader aan [adres 4] te rijden. De rechtbank stelt die verklaring voor de aanwezigheid van verdachte in [adres 3] als ongeloofwaardig terzijde, mede gezien het feit dat verdachte zelf ter zitting heeft verklaard dat hij gemakkelijk een andere route kan volgen en daartoe ook bereid is. Bovendien blijkt uit de aangifte dat het handelen van verdachte meer omvatte dan alleen maar door de straat rijden.
Op grond van het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte in de periode van 1 januari 2016 tot en met 21 januari 2019 veelvuldig langs het huis van aangever is gereden, naar binnen heeft gekeken, gebaren heeft gemaakt en heeft gescholden. De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven van aangever – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer.
4.3.2
Ten aanzien van feit 2
Op 20 december 2018 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van belaging [7] en heeft zij een klacht ingediend. [8] [slachtoffer 2] heeft als bijlage bij haar aangifte onder meer een uitdraai gevoegd van de WhatsApp-berichten die verdachte haar heeft gestuurd. Hieruit blijkt dat verdachte haar op 13 september 2017 tussen 09:37 uur en 21:11 uur 79 WhatsApp-berichten heeft gestuurd. [9]
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde gedragingen, gezien in het licht van de zakelijke relatie die er bestond tussen verdachte en [slachtoffer 2] , een stelselmatige inbreuk hebben opgeleverd op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] . De rechtbank baseert dat mede op de frequentie van de berichten in samenhang met de betrekkelijk korte periode waarin verdachte de berichten heeft gestuurd.
4.3.3
Ten aanzien van feit 3
Op 27 december 2018 heeft [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. [10] Zij heeft verklaard dat verdachte haar in maart 2018 op het schoolplein heeft bedreigd met de woorden:
“Je gaat er aan, ik maak je dood”. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij bang en angstig werd van de bedreiging, omdat zij verdachte in staat acht zijn uitspraak waar te maken. De partner van [slachtoffer 3] , [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) was aanwezig bij de bedreiging. Hij heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer 3] met doordringende ogen aankeek en tegen [slachtoffer 3] zei:
“Ik maak je af, ik maak je kapot”. [11] Hij heeft begrepen dat de bedreiging heeft plaatsgevonden op 12 maart 2018.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet duidelijk is wanneer de ‘vermeende’ bedreiging heeft plaatsgevonden. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat de bedreiging heeft plaatsgevonden in maart 2018, [getuige 2] heeft verklaard dat de bedreiging heeft plaatsgevonden op 12 maart 2018 en in de aanhef van de aangifte van [slachtoffer 3] is vermeld dat één en ander plaatsvond op 1 april 2018 tussen 8.00 uur en 9.00 uur. Gelet op deze onduidelijkheden is, volgens de raadsman, weliswaar sprake van wettig bewijs, maar niet van overtuigend bewijs, zodat de verdachte om die reden moet worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de in de aangifte van [slachtoffer 3] genoemde datum van 1 april 2018 als een kennelijke verschrijving van de politie moet worden beschouwd en kent daar niet het door de raadsman beoogde gewicht aan toe .
Uit de verklaringen van [slachtoffer 3] en haar partner leidt de rechtbank af dat zij hetzelfde incident met verdachte beschrijven. Het feit dat de precieze datum waarop deze bedreiging heeft plaatsgevonden ongewis blijft, staat aan een bewezenverklaring niet in de weg.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor een veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank is de strekking van de bedreiging en de context waarin de bedreiging aan [slachtoffer 3] werd gedaan, van dien aard, dat bij haar de redelijke vrees is ontstaan dat de misdrijven waarmee werd gedreigd werkelijkheid zouden worden.
4.3.4
Ten aanzien van feit 4 en feit 5
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 25 juli 2019 heeft afgelegd;
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] met nummer 2018526981-1 van 22 november 2018, doorgenummerde pagina’s 63 tot en met 65;
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] met nummer 2018526987-1 van 22 november 2018, doorgenummerde pagina’s 71 en 72;
Een geschrift zijnde de tekst van de email verstuurd door verdachte op 10 november 2018 te 15:33 uur, pagina 75.
De raadsman heeft aangevoerd dat de woorden die verdachte in de email aan “ [bedrijf] ” heeft gebruikt niet kunnen worden gekwalificeerd als een strafbare belediging. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Er is sprake van belediging, zoals strafbaar gesteld in artikel 266 Sr, wanneer iemands eer of goede naam wordt aangerand. Een van de manieren waarop belediging kan plaatsvinden is in het openbaar (mondeling, bij geschrift of bij afbeelding). Er is sprake van openbaarheid wanneer de uitlating is gedaan in tegenwoordigheid van meerdere mensen of via een door derden gelezen e-mail. [12]
Verdachte heeft in het door hem op 10 november 2018 verzonden e-mailbericht onder andere over [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) geschreven:
“dat jij zo vies dikke tering koppie hebt wat zal jij zweten jonge vieze bout gezicht”en over [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ): “
jij moet [naam 1] zijn kont gat likken alle maal vieze uitgeteerde pannekoek”.
Anders dan de verdediging is de rechtbank oordeel dat verdachte zich met bovengenoemde uitlatingen schuldig heeft gemaakt aan een strafbare belediging. Het hoeft geen betoog dat genoemde uitlatingen op zichzelf beledigend zijn. Daarbij heeft verdachte het e-mailbericht gestuurd aan het algemene e-mailadres van woonbedrijf “ [bedrijf] ”, waarna zo’n 70 mensen de e-mail hebben kunnen lezen, waardoor de e-mail een openbaar karakter kreeg. De rechtbank is van oordeel dat zowel [slachtoffer 4] als [slachtoffer 5] in hun eer en goede naam zijn aangetast.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 21 januari 2019 te Schalkhaar, gemeente Deventer, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door zich veelvuldig in de (onmiddellijke) omgeving van de woning van die [slachtoffer 1] op te houden en meerdere malen te schelden en gebaren te maken in de richting van die [slachtoffer 1] met het oogmerk die [slachtoffer 1] , vrees aan te jagen;
2
hij op 13 september 2017 te Deventer, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] door berichten te sturen via WhatsApp met het oogmerk die [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen;
3
hij in de maand maart 2018 te Schalkhaar, gemeente Deventer, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "je gaat eraan, ik maak je dood" of "Ik maak je af, ik maak je kapot;
4
hij in de periode van 10 november 2018 tot en met 12 november 2018 te Deventer, opzettelijk [slachtoffer 4] , door een toegezonden geschrift heeft beledigd, door een email te sturen aan het algemene emailadres van [bedrijf] , zijnde de werkgever van die [slachtoffer 4] , met de tekst: "Eindelijk is de rechtzaak geweest en nou zijn jullie aan de beurt in de rechtbank vooral [naam 2] jou moet ik in de rechtbank hebben en nog meerdere jullie zijn zo vies met mijn kinderen om gegaan daar gaan jullie voor zweten geloof mij nou je hebt nu de verkeerde persoon te pakken genomen [slachtoffer 5] jij moet [naam 1] zijn kont gat likken alle maal vieze uitgeteerde pannekoek nu ben ik aan zet !!!!! Hahahaaa Wij zijn er helemaal klaar voor hier hebben wij opgewacht vuil vies tuig dat jullie er zijn [slachtoffer 4] dat jij zo vies dikke tering koppie hebt wat zal jij zweten jonge vieze bout gezicht jij gaat vol op de camera net als die andere vieze longkoppen wat ben ik blij tot aan [slachtoffer 1] jammer dat die man kanker heeft vont ik zo zielig God straft gelijk omdat hij kleine meisjes op de foto zet mijn kind kapot moet hij gaan!”;
5
hij in de periode van 10 november 2018 tot en met 12 november 2018 te Deventer, opzettelijk [slachtoffer 5] , door een toegezonden geschrift heeft beledigd, door een email te sturen aan het algemene emailadres van [bedrijf] , zijnde de werkgever van die [slachtoffer 5] , met de tekst:" [slachtoffer 5] jij moet [naam 1] zijn kont gat likken alle maal vieze uitgeteerde pannekoek".
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 tot en met feit 5 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 266, 285 en 285b Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 en feit 2
telkens het misdrijf:
belaging
feit 3
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 4 en feit 5
telkens het misdrijf:
eenvoudige belediging

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaarden zoals beschreven in het advies van de reclassering worden opgelegd en dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit in het geval van een bewezenverklaring voor een of meer feiten het advies van de reclassering te volgen en verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen voor de duur van 180 uur met daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering. Ten slotte heeft de raadsman verzocht het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stalken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , het bedreigen van [slachtoffer 3] en het beledigen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
Verdachte heeft gedurende drie jaren veelvuldig langs het huis van [slachtoffer 1] gereden/gefietst, daarbij naar binnen gekeken, gebaren gemaakt en gescholden. De impact van deze vorm van stalking is groot geweest voor [slachtoffer 1] . Hij voelde zich niet veilig en was altijd bang verdachte tegen te komen. Ook voor [slachtoffer 2] was de impact van de stalking groot. Zij heeft op één dag bijna 80 WhatsApp-berichten van verdachte ontvangen. Zij heeft zich daardoor zeer geïntimideerd gevoeld, terwijl zij gewoon haar werk probeerde te doen.
Verdachte heeft [slachtoffer 3] bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. [slachtoffer 3] heeft ter zitting toegelicht welke impact deze bedreiging op haar leven heeft gehad. Zij is angstig en probeert verdachte uit de weg te gaan, hetgeen niet gemakkelijk is in een klein dorp.
Tot slot heeft verdachte [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] beledigd in een email die zo’n 70 mensen hebben kunnen lezen. Aangevers voelden zich gekwetst en in hun eer en goede naam aangetast. Verdachte heeft met zijn gedragingen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van meerdere personen. Hij heeft respectloos gehandeld jegens aangevers door aan zijn eigen boosheid en frustratie toe te geven zonder daarbij rekening te houden met de mogelijke impact daarvan op de aangevers. Slachtoffers van stalking en bedreiging kunnen doorgaans nog lang gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid ondervinden. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Blijkens de justitiële documentatie van verdachte van 13 maart 2019 is hij eerder
veroordeeld voor soortgelijke strafbaar feiten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 10 mei 2019, waarin over verdachte is gerapporteerd door gz-psycholoog dr. F. de Reeper. Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, ADHD en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Verdachte kan zowel cognitief als emotioneel snel worden overvraagd door zijn omgeving en overvraagt zichzelf door zijn geringe besef van zijn eigen problematiek. Hij reageert dan sterk vanuit zijn impulsen die hij vervolgens moeilijk kan reguleren. Het ontbreekt hem aan sturing en remming, waardoor hij slecht tegen kritiek en tegenslag kan. Hij heeft snel het gevoel dat anderen hem niet begrijpen en het op hem gemunt hebben.
De psycholoog heeft geadviseerd verdachte (naar de rechtbank begrijpt:) voor feit 4 en feit 5 verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Om het recidivegevaar te beperken, dat nu als gemiddeld wordt ingeschat, wordt behandeling geadviseerd gericht op gedragsverandering door middel van een cognitieve gedragstherapie bij een ambulante forensische instelling . De rechtbank neemt de in voornoemde onderzoeksrapportage vermelde conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over en maakt het oordeel van de deskundige tot de hare.
De rechtbank stelt op grond van voornoemde rapportage vast dat verdachte de hem onder feit 4 en feit 5 bewezen verklaarde feiten in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland van
22 juli 2019, waarin de conclusies van het Pro Justitiarapport grotendeels worden onderschreven. De reclassering acht door de genoemde psychische problemen en zwakke cognitieve capaciteiten het risico op herhaling van stalking dan wel verbale agressie gemiddeld tot hoog. Om de slachtoffers te beschermen acht de reclassering oplegging van contact- en locatieverboden wenselijk. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, contact- en locatieverboden waarbij de politie zal controleren.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van te noemen duur – geheel voorwaardelijk als stok achter de deur om verdachte te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen – passend en geboden. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn. Weliswaar is ter terechtzitting gebleken dat op dit moment geen sprake is van incidenten tussen verdachte en de aangevers, de rechtbank houdt het ervoor dat de opgelegde bijzondere schorsingsvoorwaarden, waaronder contact- en locatieverboden, waaraan verdachte zich houdt, daarbij van doorslaggevende betekenis zijn. Zonder die duidelijke grenzen moet er, met name gelet op de aan verdachtes gedragingen ten grondslag liggende vooralsnog onbehandelde persoonlijkheidsproblematiek, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van
€ 3.023,63 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten naar SHN: € 2,24 en
- reiskosten naar de zitting: € 21,39;
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig kan worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, (primair) op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de vordering te matigen, onder meer omdat deze is gestoeld op belaging gedurende een langere periode dan aan verdachte ten laste is gelegd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De opgevoerde materiële schadepost betreffende de reiskosten naar SHN is voldoende onderbouwd en aannemelijk. Het gevorderde bedrag aan reiskosten naar de zitting zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren, daar benadeelde niet ter terechtzitting aanwezig was. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 2,24 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 21 januari 2019.
De rechtbank acht daarenboven voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, hetgeen is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen. [slachtoffer 1] heeft daarin de gevolgen van het ten laste gelegde feit, waaronder gevoelens van angst en stress treffend beschreven. De rechtbank beziet deze onderbouwing in het licht van de vaststelling dat het een schending van de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij betreft en daarmee een rechtstreekse aantasting in zijn persoon.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag wel matigen, omdat de bewezenverklaarde periode veel korter is dan de periode die benadeelde in zijn verklaring heeft beschreven en omdat de rechtbank rekening houdt met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend. Alles afwegende acht de rechtbank een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 redelijk en billijk. Ook over dit schadedeel is de gevraagde wettelijke rente toewijsbaar.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde onder 1 is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tot en met feit 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2
telkens het misdrijf:
belaging
feit 3
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 4 en feit 5
telkens het misdrijf:
eenvoudige belediging
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 tot en met feit 5 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6(
zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
- zich zal melden bij Reclassering Nederland, Dobbe 70-74 in 8032 JX Zwolle op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant zal laten behandelen door Trajectum of een soortgelijke instelling voor forensische zorg, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de instelling zullen worden gegeven;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen en/of onderhouden met de slachtoffers in deze zaak zo lang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht. De politie zal toezien op de handhaving van dit contactverbod;
- zich niet zal ophouden in of op [adres 3] te Schalkhaar, [adres 1] te Deventer en [adres 2] te Schalkhaar, zo lang het Openbaar Ministerie dit nodig acht. De politie zal toezien op de handhaving van dit locatieverbod;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1](feit 1) van een bedrag van
€ 502,24(vijfhonderdentwee euro en vierentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2019.
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 502,24,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2019, ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1] , voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2019.
Buiten staat
Mr. J. Mulder is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2019034705. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 3 december 2018 (PL0600-2018544129-1), pagina 19 tot en met 24.
4.Proces-verbaal van ontvangst klacht van [slachtoffer 1] van 17 december 2018 (PL0600-2018544129-1), pagina 25 en 26.
5.Proces-verbaal van bevindingen met bijlage van 24 december 2018 (PL0600-2018544129-4), pagina 49 tot en met 51.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van17 december 2018 (PL0600-2018569304-4, pagina 97 tot en met 102)
7.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 20 december 2018 (PL0600-2018488303-1), pagina 76 tot en met 79.
8.Proces-verbaal van ontvangst klacht van [slachtoffer 2] van 20 december 2018 (PL0600-2018488303-3), pagina 80 en 81.
9.Een geschrift, zijnde een uitdraai van WhatsApp-berichten, als bijlage 3 bij PV-aangifte [slachtoffer 2] , pagina 85 tot en met 88.
10.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 27 december 2018 (PL0600-2018580936-1), pagina 103 tot en met 105.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige van [getuige 2] , van 22 januari 2019 (PL0600-2018580936-4), pagina 108 en 109.
12.HR 5 juli 2011, NJ 2011, 325.