ECLI:NL:RBOVE:2019:2762

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
08-073263/19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor stalking met contact- en locatieverbod

Op 6 augustus 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een 43-jarige man die zijn ex-vriendin heeft gestalkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van enkele maanden stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Dit gebeurde door het versturen van veelvuldige e-mail- en WhatsApp-berichten, het zich ophouden in de nabijheid van haar woning en het volgen van haar en haar kinderen. De verdachte heeft ook zonder toestemming de woning van de aangeefster betreden en heeft haar op verschillende momenten lastiggevallen, waaronder bij de school van haar kinderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er contact- en locatieverboden opgelegd, die de verdachte verbieden om contact op te nemen met de aangeefster en zich binnen een straal van één kilometer van haar woning en de school van haar kinderen te bevinden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar is voor het misdrijf belaging, zoals omschreven in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster en haar kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-073263/19 (P)
Datum vonnis: 6 augustus 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Wassink-van den Eijnden en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. U. Ural, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na de wijziging van de tenlastelegging op 23 juli 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft belaagd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2019 tot 12 juli 2019,
in de gemeente(n) Hengelo (O) en/of Enschede, in elk geval in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon, genaamd [slachtoffer] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
immers heeft hij aldaar in genoemde periode
- veelvuldig e-mailberichten en/of whatsappberichten verzonden aan die [slachtoffer] , en/of
- zich veelvuldig in de (onmiddellijke) nabijheid van de woning en/of het verblijfadres en/of de verblijfplaats van die [slachtoffer] opgehouden, en/of
- veelvuldig die [slachtoffer] gevolgd en/of geobserveerd en/of lastig gevallen, en/of
- veelvuldig die [slachtoffer] en/of een of meer vriendinnen en/of kennissen van die [slachtoffer] opgebeld en/of opgezocht en/of benaderd, en/of
- veelvuldig bedreigingen geuit aan het adres van die [slachtoffer] en/of een of meer
vriendinnen en/of kennissen van die [slachtoffer] ;
- veelvuldig mailberichten en/of smsberichten en/of berichten via Facebook verzonden aan die [slachtoffer] en/of
- een bos bloemen (vijftig (50) rode rozen) laten bezorgen aan die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De rechtbank overweegt in dit verband dat het feit waarvan verdachte wordt verdacht, alleen op klacht vervolgd kan worden. In het dossier bevindt zich geen klacht van de klachtgerechtigde als bedoeld in art. 164 Sv om tot vervolging over te gaan. Het bepaalde in art. 164 Sv strekt ertoe te doen vaststaan dat de tot klacht gerechtigde persoon uitdrukkelijk heeft verzocht een strafvervolging in te stellen. Het ontbreken van een klacht hoeft volgens de geldende jurisprudentie evenwel niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Formele gebreken plegen volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 11 januari 1994, NJ 1994, 278, m.nt. ThWvV en HR 14 oktober 1997, NJ 1998, 661, m.nt. Sch) niet steeds aan ontvankelijkheid van de vervolging in de weg te staan. In deze arresten heeft de Hoge Raad bepaald dat bij het ontbreken van een formele klacht niettemin het bestaan van een klacht als omschreven in het eerste lid van art. 164 Sv kan worden aangenomen indien op grond van het onderzoek ter terechtzitting komt vast te staan dat de tot klacht gerechtigde een klacht heeft willen indienen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat aangeefster de bedoeling heeft gehad dat vervolging zou worden ingesteld. Dit blijkt uit meerdere aangiften van aangeefster bij de politie. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt daaruit onmiskenbaar de wens van aangeefster dat verdachte moet worden vervolgd.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het aan hem tenlastegelegde heeft begaan. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar de aangiften en de door verdachte afgelegde verklaringen. Ook de door aangeefster na 31 maart 2019 ontvangen e-mailberichten zijn volgens de officier van justitie, gelet op de inhoud daarvan, onmiskenbaar van verdachte afkomstig. Dat geldt volgens de officier van justitie ook voor de Facebookberichten die een zekere “ [alias] ” aan aangeefster heeft gestuurd, omdat is gebleken dat het telefoonnummer dat op Facebook aan deze “ [alias] ” is gekoppeld aan verdachte toebehoort.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Voor wat betreft de incidenten die zich hebben voorgedaan in de periode tot 29 maart 2019 heeft de verdediging daartoe aangevoerd dat de stelselmatigheid in de contacten tussen verdachte en aangeefster ontbreekt. Het contact is in die periode wederkerig geweest, omdat ook aangeefster contact heeft gezocht met verdachte. Voor wat betreft de periode na 29 maart 2019 heeft de verdediging aangevoerd dat niet vaststaat dat de e-mailberichten die aangeefster heeft ontvangen van een zekere [naam 1] en [naam 2] , afkomstig zijn van verdachte. Ook van de door aangeefster ontvangen Facebookberichten staat volgens de verdediging niet vast dat verdachte hiervan de afzender is omdat het telefoonnummer van verdachte ook door iemand anders aan het Facebookcontact kan zijn gekoppeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met uitzondering van de in de tenlastelegging opgenomen bedreigingen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De relatie tussen aangeefster en verdachte is op 22 februari 2019 verbroken en vanaf dat moment heeft aangeefster veel Whatsappberichten van verdachte ontvangen. Nadat aangeefster het Whatsappaccount van verdachte had geblokkeerd heeft verdachte talloze e-mailberichten naar aangeefster gestuurd. Op 10 maart 2019 is verdachte onverwacht en zonder toestemming de woning van aangeefster binnengedrongen en haar keuken ingelopen. Later die dag vond in het bijzijn van de politie een stopgesprek met verdachte plaats in de woning van aangeefster. Enkele dagen later, op 15 maart 2019, is verdachte, wederom onverwacht en zonder toestemming, binnengedrongen in de woning van een vriendin van aangeefster, waar aangeefster op dat moment voor een paar dagen met haar kinderen verbleef. Op 21 maart 2019 stond verdachte te wachten bij de school van de kinderen van aangeefster, op het moment dat zij de kinderen daar ’s ochtends naartoe bracht. Op 26 maart 2019 heeft verdachte aangeefster opgewacht bij de school van de kinderen. Toen aangeefster bij de school kwam om de kinderen naar school te brengen is verdachte, onverwacht en zonder toestemming van aangeefster, bij haar in de auto gestapt. Toen zij kort daarop uit de auto stapte, heeft verdachte haar vastgegrepen en daarbij de achterzak van haar spijkerbroek gescheurd. Aangeefster heeft voorts verklaard dat zij op 2 april 2019 en 9 april 2019 e-mailberichten heeft ontvangen onder de namen [naam 2] onderscheidenlijk [naam 1] en dat de inhoud van de e-mailberichten betrekking had op de relatie tussen aangeefster en verdachte. Op 23 april 2019 heeft aangeefster een bos rozen ontvangen met daaraan gehecht een kaart met de naam [naam 3] . Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij de rozen op verzoek van verdachte naar [slachtoffer] heeft gestuurd. Verdachte heeft toegegeven dat hij de rozen bij aangeefster heeft laten bezorgen.
Op 11 juli 2019 heeft aangeefster gemeld dat verdachte contact met haar heeft opgenomen middels Facebook onder de naam “ [alias] ”. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2019 blijkt dat het telefoonnummer dat gekoppeld is aan “ [alias] ” door verdachte wordt gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op vorenstaande, bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer] . Dat de e-mailberichten, afkomstig van [naam 2] en [naam 1] , niet van verdachte afkomstig zijn, zoals door verdachte is aangevoerd acht de rechtbank, gelet op de specifieke en soms zeer persoonlijke inhoud van de e-mailberichten, volstrekt onaannemelijk. De rechtbank is verder van oordeel dat ook het Facebookbericht op 11 juli 2019 van verdachte afkomstig is. De rechtbank acht het onaannemelijk dat het bericht door een ander dan verdachte is verstuurd, nu het verstuurd is vanuit een account met een naam die sterk is afgeleid van de naam van verdachte en waaraan het telefoonnummer van verdachte is gekoppeld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat :
hij in en omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot 12 juli 2019,
in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen,
immers heeft hij aldaar in genoemde periode
- veelvuldig e-mailberichten en/of whatsappberichten verzonden aan die [slachtoffer] , en
- zich in de onmiddellijke nabijheid van de woning en de verblijfplaats van die [slachtoffer] opgehouden, en
- die [slachtoffer] gevolgd en geobserveerd en lastiggevallen, en
- die [slachtoffer] en vriendinnen en kennissen van die [slachtoffer] opgebeld en opgezocht en benaderd, en
- berichten via Facebook verzonden aan die [slachtoffer] en
- een bos bloemen (vijftig (50) rode rozen) laten bezorgen bij die [slachtoffer] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
belaging.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht met een proeftijd van drie jaar en daaraan verbonden de voorwaarden dat verdachte zich meldt bij de reclassering, zich ambulant laat behandelen en deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte, met toepassing van artikel 38v Sr de maatregel wordt opgelegd dat verdachte geen contact opneemt met [slachtoffer] en haar kinderen en dat verdachte zich niet ophoudt op het adres [adres 1] en zich niet bevindt binnen een straal van één kilometer van de school van de kinderen van [slachtoffer] . De officier van justitie heeft gevorderd dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Mocht de rechtbank toch tot een veroordeling komen dan is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden waarvan 30 dagen voorwaardelijk een passende straf, waaraan de door reclassering geadviseerde voorwaarden verbonden zouden kunnen worden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster [slachtoffer] . Verdachte heeft zeer veel e-mailberichten en berichten via social media naar aangeefster gestuurd hij is tot tweemaal toe een woning binnengedrongen waar aangeefster verbleef en hij heeft [slachtoffer] zelfs bij de school van haar kinderen opgewacht, waarbij verdachte ook onverwachts bij aangeefster in de auto is gaan zitten en haar kleding heeft gescheurd toen zij de auto trachtte te ontvluchten. Zelfs (lang) nadat er een stopgesprek met de politie had plaatsgevonden, is verdachte met de belaging doorgegaan.
Verdachte heeft met zijn gedrag stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster – en in het verlengde daarvan op die van haar jonge kinderen – en daarmee heeft verdachte de privacy van aangeefster in ernstige mate geschonden. Dit gedrag van verdachte is onacceptabel en de rechtbank wil hem dit met het opleggen van een straf duidelijk maken.
Bij het bepalen van de straf, heeft de rechtbank, naast het voorgaande, acht geslagen op het strafblad van verdachte. Verdachte heeft geen blanco strafblad, maar is niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgesteld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank zal, teneinde aan verdachte een duidelijke waarschuwing mee te geven, een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. .
De rechtbank zal, ter voorkoming van strafbare feiten, aan verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr opleggen. Deze maatregel behelst een contact- en gebiedsverbod. Het wordt verdachte verboden zich op te houden in het gebied binnen een straal van één kilometer van het adres [adres 1] en binnen een straal van één kilometer van het schooladres van de kinderen van [slachtoffer] , te weten de [adres 2] . Daarnaast mag verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen of hebben met [slachtoffer] en haar kinderen [kind 1] en [kind 2] . Met deze verboden beoogt de rechtbank dat aangeefster rust in haar leven krijgt en dat de kans op recidive door verdachte wordt verminderd. Beide verboden gelden voor de duur van drie jaar. Voor iedere keer dat verdachte één van deze verboden overtreedt, zal een vervangende hechtenis van de hierna bepaalde duur worden opgelegd.
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel ex artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt en/of zich belastend gedraagt jegens aangeefster. De oplegging van de maatregel op grond van artikel 38v Sr is in deze zaak een passende maatregel.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 14d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: belaging
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
zes maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
vier maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van drie jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
-legt op de maatregel dat de veroordeelde gedurende een periode van drie jaren op
geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer] , [kind 1] en [kind 2] en voorts dat veroordeelde voor de duur
van drie jaren zich niet zal ophouden binnen een straal van één kilometer van de
adressen [adres 1] en [adres 2] ;
  • beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden;
  • toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
  • omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. B.W.M. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.M. Wolbers, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2019.
Buiten staat
Mr. Essed is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 18 maart 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, de verklaring van aangeefster:
Op 23 februari 2019 hebben wij de hele ochtend ruzie gemaakt op de whats-app.
Omstreeks 11.32 uur was ik klaar met de ruzie en heb ik [verdachte] geblokkeerd op mijn
telefoon en app. Vanaf deze datum heb ik mailtjes gekregen van [verdachte] , in het begin heb ik nog terug gemaild. Later heb ik niet meer geantwoord.
[verdachte] bleef mij lastig vallen door bij mij aan te bellen en op de ramen te kloppen.
Op zondag 10 maart 2019 heb ik verschillende mailtjes ontvangen. In totaal 8
mailtjes. De eerste heb ik ontvangen om 03.34 uur en laatste om 12.44 uur.
De mailtjes zijn boos begonnen met kankerhoer en eindigen met lieverd alstublieft.
Op zondag 10 maart 2019 heeft [verdachte] zich in mijn schuur verstopt. [verdachte] is over de
poort heen geklommen, het slot van de poort was afgesloten. Hij schrijft dit in een
mail die [verdachte] heeft verstuurd om 4.10 uur.
Toen ik om half negen beneden
kwam heb ik koffie gezet en wilde buiten een sigaret gaan roken.
Ik had inmiddels de achterdeur van het slot gedraaid. Toen ik naar buiten wilde lopen
stond [verdachte] al in mijn keuken. Ik wilde dat [verdachte] wegging en hij pakte mij vast en wilde niet weggaan. Ik heb een aantal keren gevorderd dat hij moest weggaan.
Op zondag 10 maart 2019 om 12.39 uur kreeg ik een mail van [verdachte] en vervolgens op
donderdag 14 maart 2019 om 04.28 uur kreeg ik wederom een mail.
Ik ben met mijn kinderen naar [vriendin] gegaan om daar het weekend te verblijven.
Omstreeks 12.30 uur was ik met mijn kinderen in de woonkamer van [vriendin] .
Kort daarna stond [verdachte] in de woonkamer van [vriendin] .
Op zondag 17 maart 2019 om 03.41 uur heb ik wederom een mail van [verdachte] gekregen.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer] , d.d. 9 april 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergeven:
Op 31 maart 2019 heb ik een sms gehad, waarin mij de huid wordt volgescholden.
Ik heb dit smsje ontvangen om 13:34 uur van het mobiele nummer 06- [telefoonnummer 1] .
Hierin staat: Gore Kankerhoer, wie denk jij dat je bent, praatjes rond bazuinen!! Als
je nog iets van een leven wilt, moet je die grote vieze bek van jou dichthouden, voor
dat het te laat is snap je? Scharminkel.
Op 2 april 2019 kreeg ik een mail van ene [naam 2] . Ik ken deze [naam 2]
niet en ook geen andere [naam 2] . Dit mailtje is op 03:19 uur ‘s-nachts ontvangen. Hierin wordt een sprookje verteld over een [naam 4] die net weer vrijgezel is, een vaginale schimmel heeft en naar de dokter moet.
Op 7 april 2019 kreeg ik weer een mail van [naam 1] , [e-mail] @gmail.com. Ik
ken deze [naam 1] niet dan wel een [naam 1] . Ik heb dit mailtje ontvangen om 05:27uur.
In dit mailtje wordt er een sprookje verteld over een prins en prinses. Dit sprookje
slaat op onze relatie. Dit sprookje is hoe hij onze relatie heeft ervaren. Aan het
einde van het sprookje wordt de prinses echter aan de varkens gevoerd.
Hierop heb ik wel gereageerd en uiteindelijk hebben we meer dan 100 mailtjes over en
weer gestuurd. Ik had dit niet moeten doen, maar ik ben er zo klaar mee, ik ben moe, ik
ben op. Als ik op de mailtje heb gereageerd, ben ik meestal begonnen met [verdachte] . Dit was zijn
bijnaam. Ik heb vervolgens na deze dag nog vele mailtjes gekregen van [e-mail] . Het zijn meerdere mailtjes op een dag op verschillende tijdstippen.
Ik heb al vriendelijk verzocht geen contact meer met mij op te nemen en zijn
zogenaamde boek zelf te schrijven.
Vandaag dinsdag 9 april 2019 om 08:49 uur kreeg ik weer een mail van [naam 1] nadat ik had
gevraagd om mij met rust te laten en te stoppen.
Hij stuurt dan terug " ik heb je inderdaad gekwetst. Maar nee ik heb dat niet op die
manier bewust gedaan. Ik wilde met jou trouwen weet je nog. Geef ons dit gesprek
[slachtoffer] , dat is niet te veel gevraagd". Even daarvoor heeft mij nog gemaild waarin staat dat hij ( [verdachte] ) met mij tot een oplossing wilde komen.
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergeven als verklaring van verdachte:
Ik wilde met [slachtoffer] praten omdat onze relatie was uitgegaan. Op 10 maart 2019 kon ik niet slapen, daarom ben ik naar het huis van [slachtoffer] gegaan en heb bij haar aangeklopt. Het klopt dat ik toen ook de woning ben binnengegaan. Achteraf bezien was dat wel grensoverschrijdend. Er heeft toen een stopgesprek plaatsgevonden met de politie. Het klopt ook dat ik op 15 maart 2019 in de woning van [vriendin] ben geweest. Dat ik met [slachtoffer] veelvuldig contact heb gehad via whatsapp en e-mail is ook juist. Ik ben ook bij de school van de kinderen geweest en ben bij [slachtoffer] in de auto gestapt. Ook de bos rozen die [slachtoffer] heeft gekregen, waren van mij afkomstig.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] , d.d. 24 april 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben gisteren 23 april 2019 gebeld door een vriend van mij. Hij vroeg mij of ik bloemen wilde sturen naar een vriendin. Ik kan u verklaren dat hij [verdachte] heet. De bloemen zijn gestuurd naar [slachtoffer] .
5.
Geschriften zijnde uitdraaien van e-mailberichten, pagina’s 8 t/m 120;
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
Op 22 juli 2019 omstreeks 12.00 uur heb ik verbalisant in het bijzijn van [slachtoffer]
op haar Facebook account gekeken.
De volgende handelingen heb ik verricht;
- open Facebook Messenger op de telefoon
- klik op het middelste symbool, onderaan de telefoon à symbool van 2 poppetjes
- ga vervolgens naar het telefoonboek tekentje boven in beeld
- ga naar het account van [alias]
- klik op die rechts naast het account van [alias]
Ik zie dan het volgende staan:
uit je telefooncontacten maakt ook gebruik van Messenger 06 [telefoonnummer 2] .
Hiervan heb ik een screenshot gemaakt en als bijlage bij dit proces verbaal gevoegd
als bijlage 1.
Ik verbalisant heb in de politiesystemen gekeken. Op 6 juli 2018 heeft [verdachte] een verklaring afgelegd waarin hij verklaarde dat zijn telefoonnummer 06- [telefoonnummer 2] is.
Op 27 maart 2019 heeft heeft [verdachte] een verklaring afgelegd waarin hij verklaarde dat zijn telefoonnummer 06- [telefoonnummer 2] is.