ECLI:NL:RBOVE:2019:2740

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
C/08/226761 / FA RK 18-3086
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in het kader van gewijzigde omstandigheden en de beoordeling van draagkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 juni 2019 een beschikking gegeven inzake de wijziging van de kinderalimentatie. De man, verzoeker, heeft verzocht om de bij beschikking van 8 januari 2016 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen te wijzigen. De man stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn beëindigde uitkering uit het spelersfonds van de KNVB en zijn onderhoudsplicht voor een kind uit een nieuwe relatie. De vrouw, verweerder, heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van relevante wijzigingen die een aanpassing van de alimentatie rechtvaardigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in zijn verzoek ontvankelijk is, omdat er inderdaad sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de man onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die een wijziging van de kinderalimentatie rechtvaardigen over de periode voorafgaand aan de indiening van het verzoek. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld en de draagkracht van beide ouders beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man in staat is om een bijdrage van € 92,- per kind per maand te betalen, en heeft de kinderalimentatie dienovereenkomstig vastgesteld. De vrouw hoeft de mogelijk teveel ontvangen kinderalimentatie niet terug te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/226761 / FA RK 18-3086
beschikking van 25 juni 2019
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de man,
wonende te [plaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. M.D. Withaar,
en
[verweerder],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te Zwolle,
verweerder,
advocaat: mr. M.J. Germs.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 21 december 2018;
- een op 18 januari 2019 in de procedure met zaaknummer C/08/226763 / FA RK 18-3088, welke procedure op 28 januari 2019 is ingetrokken, binnengekomen brief van mr. Withaar van 16 januari 2019 met bijlagen, welke brief met bijlagen ook van toepassing is op de onderhavige procedure;
- het verweer, tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 27 februari 2019;
- een op 3 mei 2019 binnengekomen brief van mr. Withaar van 2 mei 2019 met bijlagen;
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 14 mei 2019. Ter zitting zijn verschenen en gehoord:
- de man bijgestaan door mr. Withaar;
- de vrouw bijgestaan door mr. Germs.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van de rechtbank op 21 mei 2019
binnengekomen een brief van mr. Withaar van 20 mei 2019 met bijlage.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad, uit welke relatie zijn geboren de navolgende minderjarige kinderen:
[kind 1], geboren te [plaats 2] op [geboortedatum 1] 2007,
[kind 2], geboren te [plaats 3] op [geboortedatum 2] 2009,
[kind 3], geboren te [plaats 3] op [geboortedatum 2] 2009.
2.2.
Bij beschikking van 26 september 2014 heeft deze rechtbank - onder meer - bepaald
dat de man met ingang van 1 juli 2014, totdat nader wordt beslist, een bedrag van € 333,- (zegge: driehonderd en drie en dertig euro) per kind per maand, in het vervolg telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2.3.
Bij beschikking van 8 januari 2016 heeft deze rechtbank - onder meer - bepaald dat de man met ingang van 8 januari 2016 een bedrag van € 370,33 (zegge: driehonderd en zeventig euro en drie en dertig eurocent) per kind per maand telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2.4.
Vervolgens zijn de man en de vrouw kennelijk in onderling overleg overeengekomen dat de man vanaf 25 oktober 2016 een bedrag van in totaal € 1.000,- per maand voor alle drie minderjarigen voldoet.
2.5.
Ingevolge de wettelijke indexering beloopt voormelde bijdrage van € 1.000,- per maand met ingang van 1 januari 2018 € 1.036,32 per maand.

3.Het verzoek

De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van 8 januari 2016 van deze rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en de overeenkomst van 25 oktober 2016 te wijzigen en deze bijdrage met ingang van 1 februari 2018, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoek, nader vast te stellen op € 12,50 per kind per maand, dan wel op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht, kosten rechtens.

4.Het verweer

De vrouw verzoekt de rechtbank de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen.

5.De beoordeling

De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
De ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek
5.1.
De man stelt in zijn verzoek dat de bij beschikking van 8 januari 2016 vastgestelde
kinderalimentatie en de later tussen partijen op 25 oktober 2016 overeengekomen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2018 gewijzigd dient te worden, omdat sprake is van wijzigingen van omstandigheden waardoor de beschikking en de overeenkomst niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoen op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De man stelt ter zake dat hij tevens onderhoudsplichtig is geworden ten aanzien van de op 28 december 2015 geboren zoon uit zijn relatie met zijn huidige partner, hij niet meer bij [voetbalclub] werkzaam is, geen uitkering meer van de KNVB ontvangt en het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt is gestegen. De man wenst verlaging van de huidige kinderalimentatie.
5.2.
De vrouw betwist dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden als
bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW op basis waarvan de thans geldende casu quo tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie niet langer aan de wettelijke maatstaven zou voldoen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden nu de
uitkering van de man uit het spelersfonds van de KNVB op 31 december 2017 is geëindigd en met deze uitkering in de beschikking van 8 januari 2016 rekening is gehouden, alsmede dat de man deze uitkering ook ontving ten tijde van de overeenkomst van partijen van 25 oktober 2016. Dit maakt dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek. Of deze gewijzigde omstandigheid ook tot wijziging van de thans geldende kinderbijdrage zal dienen te leiden, wordt hierna beoordeeld.
Ingangsdatum
5.4.
De rechtbank zal vervolgens ingaan op de vraag of de door de man verzochte wijziging van de onderhoudsbijdrage dient in te gaan op een datum, welke vooraf gaat aan de datum van indiening van het verzoek.
5.5.
Overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad moet in zijn algemeenheid als
uitgangspunt gelden dat de rechter van zijn bevoegdheid tot wijziging van een bijdrage over een periode in het verleden een behoedzaam gebruik dient te maken.
5.6.
Partijen hebben kennelijk vanaf januari 2018 een aantal keren met elkaar gesproken,
omdat de man te kennen heeft gegeven een verlaging van de kinderalimentatie te wensen. Volgens de man zijn daarbij alle relevante stukken op tafel gekomen. De vrouw betwist dit en stelt dat de man nooit openheid van zaken heeft gegeven. Pas in deze procedure heeft de vrouw stukken gezien van de man. Verder had het op de weg van de man gelegen eerder een wijzigingsverzoek in te dienen, aldus de vrouw. Zij heeft bij de man steeds aangedrongen op betaling van de (achterstallige) kinderalimentatie. Bovendien maakt de omstandigheid dat op haar door verlaging van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht geen terugbetaling komt te rusten dit niet anders.
5.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat dat partijen in de periode dat overleg heeft plaatsgevonden niet samen tot de conclusie zijn gekomen dat de kinderalimentatie wijziging behoeft op basis van gegevens die ze destijds samen kenden. Tevens staat vast dat de man, hoewel de vrouw in juni 2018 reeds een deurwaarder heeft ingeschakeld, nog tot december 2018 heeft gewacht met het indienen van een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. Daar komt nog bij dat de in oktober 2016 overeengekomen kinderalimentatie van € 1.000,- per maand voor alle drie kinderen de behoefte van de kinderen van in totaal ongeveer € 1.500,- per maand niet dekt. Niet valt in te zien waarom de man zich niet eerder tot de rechtbank heeft gewend met een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie.
Door de man zijn ook overigens onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd, welke een beoordeling van de onderhoudsbijdrage rechtvaardigt over de periode welke voorafgaat aan de datum van indiening van het verzoek, te weten 21 december 2018.
5.8.
Dit betekent dat het verzoek van de man, voor zover betrekking hebbend op de
kinderalimentatie over de periode vanaf 1 januari 2018 tot 21 december 2018, zal worden afgewezen.
5.9.
De rechtbank zal hieronder de behoefte van de minderjarigen bespreken.
De behoefte
5.10.
De vrouw betwist niet de hoogte van de behoefte van € 503,- per kind per maand, zodat die behoefte in rechte vaststaat. Geïndexeerd naar 2018 bedraagt de behoefte van de kinderen van partijen thans € 537,- per kind per maand.
5.11.
De rechtbank overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te
dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
De draagkracht van de man
5.12.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van de man en de vrouw uit van de navolgende gegevens.
5.13.
De man woont samen met mevrouw [A] die in eigen levensonderhoud voorziet. Uit die relatie is geboren het thans nog minderjarige kind:
-
[kind 4], op [geboortedatum 3] 2015 te Zwolle.
5.14.
De man en de vrouw verschillen van mening over het inkomen van de man.
De vrouw stelt dat de man meer had kunnen verdienen als hij vanaf 2012 zijn best had gedaan om het inkomensverlies op termijn tegen te gaan. De man kreeg vanaf 2012 een overbruggingsuitkering als ex-profvoetballer voor de duur van 66 maanden. De man had, zoals de vrouw stelt, daarop moeten anticiperen door eerder een betaalde baan te zoeken.
De vrouw merkt tevens nog op dat de man nog inkomsten ontvangt van [voetbalclub] van € 400,- netto per maand. Daar komt bij dat partijen in oktober 2016 samen afspraken hebben gemaakt, waarbij reeds rekening is gehouden met de door de man opgevoerde wijzigingen. De man betwist dit. In oktober 2016 is volgens de man wel rekening gehouden met de uitkering uit het spelersfonds. Daarnaast was de man begonnen met een opleiding.
5.15.
Op grond van hetgeen door de man is aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat het inkomensverlies voor de man niet voor herstel vatbaar moet worden geacht. Niet aannemelijk is dat de man weer een inkomen kan verwerven dat hij voorheen had. De rechtbank acht het dan ook niet redelijk om voor de vaststelling van de draagkracht van de man uit te gaan van zijn ‘oude’ inkomen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het inkomensverlies de man ook niet te verwijten valt. Uit de door de man overgelegde verklaring vaststelling overbruggingsuitkering (productie 19) blijkt klip en klaar wanneer de eerste maanduitkering (31 juli 2012) inging en wanneer de laatste maanduitkering (31 december 2017) zou plaatsvinden. Daar komt bij dat met deze uitkering reeds rekening is gehouden in oktober 2016 toen partijen in onderling overleg een alimentatiebijdrage van in totaal € 1.000,- voor de drie kinderen van partijen overeenkwamen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de man voldoende heeft aangetoond dat hij activiteiten heeft ondernomen om voor hem geschikt werk te vinden. Inmiddels heeft de man een betaalde baan/stage in het kader van een BBL-opleiding. Gelet op het bovenstaande heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangetoond dat de man meer had kunnen verdienen dan hij nu verdient, gelet op zijn opleidingsniveau na het stoppen van zijn professionele voetbalcarrière.
De rechtbank zal evenmin rekening houden met de inkomsten van de man bij [voetbalclub] , nu uit bovenvermelde brief van 20 mei 2019 van de man blijkt dat de man vanaf 29 januari 2015 niet meer voetbalt bij [voetbalclub] .
De rechtbank gaat voor de vaststelling van de draagkracht van de man daarom uit van zijn huidige inkomen.
5.16.
Blijkens de salarisspecificaties over de maanden januari tot en met maart 2019 bedraagt het basisinkomen van de man € 2.032,91 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt hij een eindejaarsuitkering van € 143,32 bruto per maand. Aan overwerkvergoeding heeft de man gemiddeld in die drie maanden € 313,34 bruto per maand ontvangen.
5.17.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de pensioenpremie, de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5.18.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 2.008,- per maand.
5.19.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 950)] op € 319,- per maand. Omdat de man zowel voor de kinderen van partijen als voor [kind 4] onderhoudsplichtig is, zal de rechtbank de draagkracht van de man in beginsel gelijkelijk over deze kinderen verdelen, tenzij blijkt dat de behoefte van deze kinderen sterk van elkaar verschilt.
5.20.
De rechtbank begrijpt dat de man wenst dat op voormelde formule een correctie wordt toegepast in verband met de door hem te betalen kosten betreffende een koopwoning van de man in [plaats 2] en schulden. De man stelt dat hij geen hypotheekrenteaftrek krijgt, nu de woning door de belastingdienst wordt meegenomen in box 3. De man verhuurt de woning. Rekening houdende met de huur die de man ontvangt bedraagt de maandelijkse kostenpost
€ 286,74 per maand. Daarnaast heeft de man schulden, waarmee rekening gehouden dient te worden. De man heeft een gezamenlijk schuld afgelost, maar hierdoor ontstonden nieuwe schulden bij - onder andere- Vitens, Securitas Alert Services en Nuon. Daarnaast heeft de man geld geleend van zijn ouders, waarop hij dient af te lossen. Tevens zijn er nog schulden van de partner van de man.
5.21.
De rechtbank zal met de kostenpost betreffende de koopwoning in [plaats 2] geen rekening houden nu de rechtbank van oordeel is dat de man deze woning al eerder had kunnen verkopen. De rechtbank houdt evenmin rekening met de door de man opgevoerde schulden. Met betrekking tot de genoemde oude schulden wordt verwezen naar de beschikking van deze rechtbank van 26 september 2014. Deze schulden hadden reeds door de man afgelost kunnen en moeten zijn. Met betrekking tot de door de man gestelde nieuwe schulden stelt de rechtbank vast dat, gelet op het inkomen dat de man in die periode genoot de schulden vermijdbaar waren, zodat de rechtbank hier geen rekening mee zal houden. De rechtbank zal tevens geen rekening houden met de schulden van de partner van de man, nu de man daarvoor niet verantwoordelijk is.
De behoefte van het kind van de man en [A]
5.22.
Het NBI van de man bedraagt zoals hiervoor is overwogen € 2.008,- per maand. Het inkomen van [A] bedraagt volgens de overgelegde specificaties over de maanden januari tot en met maart 2019 € 1.132,25 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen houdt de rechtbank voorts rekening met de verschuldigde premieheffing, de voor haar geldende tarieven inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Op grond hiervan heeft [A] een besteedbaar inkomen van € 1.151,- netto per maand.
5.23.
Het gezamenlijk netto gezinsinkomen van de man en [A] bedraagt aldus € 3.159,-per maand. Dit inkomen zal de rechtbank verminderen met de door de man verschuldigde bijdrage voor [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] van € 1.000,- per maand, nu dit bedrag de man en [A] nimmer ter vrije besteding stond en aldus de welstand waaraan [kind 4] gewoon was beïnvloedde. Voor de vaststelling van de behoefte van [kind 4] gaat de rechtbank daarom uit van een netto besteedbaar inkomen van € 2.159,- per maand.
5.24.
Op basis van de tabel 2019 en voormeld netto (gecorrigeerd) gezinsinkomen van de man en [A] van € 2.159,- per maand berekent de rechtbank de behoefte van [kind 4] (uitgaande van de tabel voor één kind) aan een bijdrage van zijn ouders op € 254,- per maand.
De draagkracht van [A]
5.25.
Omdat niet alleen de man maar ook [A] onderhoudsplichtig is voor [kind 4] dient ook zij een bijdrage te leveren in zijn kosten.
5.26.
Zoals hiervoor onder de behoefte van [kind 4] is weergegeven bedraagt het NBI van [A] € 1.151,- per maand. Op basis van de draagkrachttabel bedraagt de minimale draagkracht van [A] om een bijdrage te leveren in de kosten van [kind 4] € 25,- per maand.
Verdeling draagkracht man over [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4]
5.27.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan worden geconcludeerd dat de behoefte van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] (€ 537,- per kind per maand) en [kind 4] (€ 254,- per maand) sterk van elkaar afwijkt. Voorts is gebleken dat de draagkracht van de man onvoldoende is om volledig in de behoefte van alle kinderen te voorzien. De rechtbank zal daarom de beschikbare draagkracht van de man verdelen naar rato van de behoefte van de kinderen volgens de formule: (behoefte 1 kind / totale behoefte alle kinderen) x de draagkracht.
Rekening houdend met het voorgaande berekent de rechtbank de voor [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] beschikbare draagkracht van de man op respectievelijk € 92,- per maand ((537 / 1865 ) x 319) en de voor [kind 4] beschikbare draagkracht op € 43,- per maand ((254 / 1865) x 319).
5.28.
Omdat de door de man en [A] totaal voor [kind 4] beschikbare draagkracht van
€ 68,- per maand (€ 43,- en € 25,-) lager is dan de behoefte van [kind 4] van € 254,- per maand, bestaat er geen aanleiding voor het maken van een draagkrachtvergelijking of een correctie op het aandeel van de man dat hij beschikbaar heeft voor de kinderen van partijen. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de voor de kinderen van partijen, [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] beschikbare draagkracht van de man op € 92,- per kind per maand.
De draagkracht van de vrouw
5.29.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen uit van de navolgende gegevens.
5.30.
De vrouw woont samen met de heer [X] . Uit die relatie is geboren het thans nog minderjarige kind:
[kind 5], te [plaats 4] op [geboortedatum 4] 2018.
Van haar gezin maken tevens deel uit de kinderen van partijen.
5.31.
De vrouw is startend ondernemer. Daarvoor werkte de vrouw voor Tentoo Flexsupport B.V. De vrouw kan zich vinden in het standpunt van de man dat voor de berekening van haar draagkracht uitgegaan dient te worden van het inkomen dat zij bij Tentoo Flexsupport B.V. verdiende. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de vrouw een inkomen genereerde van € 16.532,- bruto per jaar. De rechtbank zal dit inkomen als uitgangspunt nemen.
5.32.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank voorts rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Op grond hiervan heeft de vrouw een besteedbaar inkomen, inclusief het kindgebondenbudget van € 6,- per maand, van € 1.372,- netto per maand.
5.33.
Op basis van de draagkrachttabel bedraagt de minimale draagkracht van de vrouw om een bijdrage te leveren in de kosten van haar kinderen € 50,- per maand.
Omdat de vrouw zowel voor de kinderen van partijen als voor [kind 5] onderhoudsplichtig is, zal de rechtbank de draagkracht van de vrouw in beginsel gelijkelijk over deze kinderen verdelen, tenzij blijkt dat de behoefte van deze kinderen sterk van elkaar verschilt.
De behoefte van het kind van de vrouw en [X]
5.34.
Het NBI van de vrouw bedraagt zoals hiervoor is overwogen € 1.372,-,- per maand. Het inkomen van [X] bedraagt volgens de overgelegde specificaties over de maanden februari tot en met april 2019 € 2.729,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt [X] een duikvergoeding van € 84,78 bruto per maand, een func.gar.toel.VR van € 81,33 bruto per maand, een TOD van € 491,92 bruto per maand, een garantietoesl. s.p. van € 39,39 bruto per maand, uren OVW van gemiddeld over die drie maanden van € 11,65 bruto per maand en een uitbetaling IKB van € 484,55 bruto per maand.
De rechtbank houdt rekening met het door [X] opgenomen ouderschapsverlof en de correctie daarvan op het inkomen van € 261,77 per maand. Immers het betreft hier een wettelijke regeling waarop iedere werknemer recht heeft.
5.35.
Ter zitting is gebleken dat op het loon van [X] beslag is gelegd. Bij het berekenen van de behoefte houdt de rechtbank geen rekening met het gelegde loonbeslag.
5.36.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen houdt de rechtbank rekening met de verschuldigde premieheffing, de voor hem geldende tarieven inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Op grond hiervan heeft [X] een besteedbaar inkomen van € 2.782,- netto per maand.
5.37.
Het gezamenlijk netto gezinsinkomen van de vrouw en [X] bedraagt aldus
€ 4.161,- per maand. Zoals hiervoor is overwogen maken van het gezin van de vrouw en [X] deel uit de minderjarige kinderen van de man en de vrouw en het minderjarige kind van de vrouw en [X] . Voor de vaststelling van de behoefte van [kind 5] gaat de rechtbank daarom uit van een besteedbaar gezinsinkomen van € 4.161,- netto per maand.
5.38.
Op basis van de tabel 2019 en voormeld netto gezinsinkomen van de vrouw en [X] berekent de rechtbank de behoefte van [kind 5] (uitgaande van de tabel voor vier kinderen en 8 punten) aan een bijdrage van haar ouders op € 307,- per maand.
Verdeling draagkracht vrouw over [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 5]
5.39.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan worden geconcludeerd dat de behoefte van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] (€ 537,- per kind per maand) en [kind 5] (€ 307,- per maand) sterk van elkaar afwijkt. Voorts is gebleken dat de draagkracht van de vrouw onvoldoende is om volledig in de behoefte van alle kinderen te voorzien. De rechtbank zal daarom de beschikbare draagkracht van de vrouw verdelen naar rato van de behoefte van de kinderen volgens de formule: (behoefte 1 kind / totale behoefte alle kinderen) x de draagkracht.
Rekening houdend met het voorgaande berekent de rechtbank de voor [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] beschikbare draagkracht van de vrouw op respectievelijk € 14,- per maand ((537 / 1918 ) x 50) en de voor [kind 5] beschikbare draagkracht op € 8,- per maand ((307 / 1918) x 50).
De draagkracht van [X]
5.40.
Niet alleen de vrouw maar ook [X] is onderhoudsplichtig voor [kind 5] . Echter de vrouw heeft een minimale draagkracht en de gezamenlijke draagkracht van partijen, zoals hierna blijkt, is aanzienlijk lager dan de behoefte van de kinderen van partijen. Een mogelijke lagere bijdrage van de vrouw in de kosten van [kind 5] op basis van een vergelijking van de draagkracht van de vrouw en [X] zal geen invloed hebben op de bijdrage van de man. De rechtbank laat de bespreking van de draagkracht van [X] daarom verder achterwege.
De draagkrachtvergelijking
5.41.
Nu de gezamenlijke draagkracht van man en de vrouw van € 106,- (€ 92,- + € 14,-) per maand lager is dan het eigen aandeel van de ouders in de kosten van hun minderjarige kinderen van € 537,- per kind per maand, ziet de rechtbank geen reden de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een lager bedrag vast te stellen dan zijn draagkracht toelaat.
De zorgkorting
5.42.
Nu het tekort aan draagkracht van beide ouders € 1.290,- per maand bedraagt, is het voor de man niet mogelijk om zijn zorgkorting te verzilveren.
De terugbetalingsverplichting
5.43.
Volgens vaste rechtspraak dient de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt
met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, steeds aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalings-verplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Bij die beoordeling is onder andere van belang de omvang van de eventuele terugbetalingsverplichting, hetgeen is gebleken omtrent de financiële situatie van partijen, in hoeverre de eerder betaalde bijdragen reeds zijn verbruikt, of deze bijdragen in overeenstemming waren met de behoefte, en het belang van de onderhoudsplichtige bij terugbetaling van de door hem te veel betaalde bijdragen. Een onderhoudsgerechtigde die te hoge bedragen heeft ontvangen, zal immers in beginsel gehouden zijn tot terugbetaling daarvan.
5.44.
Gelet op de beperkte draagkracht aan de zijde van de vrouw en gelet op het feit dat aannemelijk is dat de vrouw de van de man ontvangen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] heeft uitgegeven, acht de rechtbank het niet redelijk dat de vrouw de mogelijk vanaf december 208 teveel ontvangen kinderalimentatie aan de man terugbetaald.
De proceskosten
5.45.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijzigt de bij beschikking van deze rechtbank van 8 januari 2016 vastgestelde bijdrage van
€ 370,33 per kind per maand, welke bijdrage op 25 oktober 2016 door partijen in onderling overleg is gewijzigd in totaal € 1.000,- per maand voor alle drie kinderen van partijen:
[kind 1], geboren te [plaats 2] op [geboortedatum 1] 2007,
[kind 2], geboren te [plaats 3] op [geboortedatum 2] 2009,
[kind 3], geboren te [plaats 3] op [geboortedatum 2] 2009
en stelt die bijdrage met ingang van 21 december 2018 vast op
€ 92,- (twee en negentig EURO)per kind per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verstaat dat de vrouw de mogelijk vanaf december 2018 teveel ontvangen kinderalimentatie niet aan de man hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Zwolle door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2019 in tegenwoordigheid van J. Pol, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.