ECLI:NL:RBOVE:2019:2728

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
C/08/227476 / FA RK 19-104
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van een jongmeerderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 27 juni 2019 een beschikking gegeven inzake de wijziging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van een jongmeerderjarige. De jongmeerderjarige, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, verzocht de rechtbank om de eerder vastgestelde bijdrage van € 277,- per maand te verhogen naar € 467,- per maand, met ingang van 1 september 2018. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de eerdere beschikking niet voldeed aan de wettelijke maatstaven en dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden. De man, vertegenwoordigd door mr. M.A.A. van Tongeren, verzocht om afwijzing van het verzoek en betwistte de stellingen van de jongmeerderjarige.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de jongmeerderjarige onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoek. De rechtbank oordeelde dat de behoefte van de jongmeerderjarige niet correct was vastgesteld en dat de jongmeerderjarige niet voldoende gegevens had overgelegd om haar aanvullende behoefte aan te tonen. De rechtbank heeft de WSF-normen voor een HBO-student als uitgangspunt genomen voor de beoordeling van de behoefte, maar kon geen aanvullende behoefte vaststellen door gebrek aan gegevens van de moeder van de jongmeerderjarige.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de jongmeerderjarige afgewezen, waarbij werd bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken in Zwolle en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/227476 / FA RK 19-104
beschikking van 27 juni 2019
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de jongmeerderjarige of [verzoekster] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verzoekster,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg,
en
[verweerder],
verder te noemen: de man,
wonende te [plaats 2] ,
verweerder,
advocaat: mr. M.A.A. van Tongeren.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 15 januari 2019;
- het verweer, tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 11 maart 2019;
- een op 3 mei 2019 binnengekomen brief van mr. Kranenburg van 2 mei 2019 met bijlagen;
- een op 7 mei 2019 binnengekomen brief van mr. Van Tongeren van 3 mei 2019 met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 16 mei 2019. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: De jongmeerderjarige bijgestaan door mr. Kranenburg en de man bijgestaan door mr. Van Tongeren.

2.De feiten

2.1.
De man en [A] (de moeder van de jongmeerderjarige), hierna als de moeder aangeduid, zijn op 26 juni 1997 te Tholen met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk zijn geboren de navolgende kinderen:
-
[B] ,geboren te [plaats 1] te [geboortedatum 2] 1997;
- de jongmeerderjarige [verzoekster]), geboren te [plaats 1] op [geboortedatum 1] 2000.
2.2.
Bij beschikking van 27 juni 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de echtscheiding tussen de man en de moeder van de jongmeerderjarige uitgesproken, welke beschikking op 16 juli 2018 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, inzake de door de man, met ingang van de datum waarop [verzoekster] zal starten met de door haar gekozen vervolgopleiding, te betalen onderhoudsbijdrage bepaald op € 277,= per maand indien zij een HBO-opleiding volgt en uitwonend is en op € 251,= per maand indien zij een MBO-opleiding volgt en thuiswonend is.

3.Het verzoek

De jongmeerderjarige verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van de rechtbank Zeeland West Brabant van 27 juni 2018 vastgestelde bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie te wijzigen en deze bijdrage met ingang van 1 september 2018 nader vast te stellen op € 467,-, dan wel op een zodanig bedrag hoger dan € 277,- per maand en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
Primair stelt zij dat de beschikking nooit heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven omdat er bij de uitspraak is uitgegaan van onjuiste en/of onvolledige gegevens. De behoefte is niet juist vastgesteld. Ze verwijst naar NIBUD-onderzoek en legt over een behoeftelijst.
Subsidiair stelt zij dat er is sprake van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de beschikking niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet en wijziging behoeft.

4.Het verweer

De man verzoekt om afwijzing van het verzoek. Hij betwist de stellingen van de jongmeerderjarige.

5.De beoordeling

De bijdrage in de kosten van levensonderhoud
De ontvankelijkheid
5.1.
Allereerst dient te worden beoordeeld of de beschikking van 27 juni 2018 dient te worden gewijzigd - zoals de jongmeerderjarige verzocht heeft - op grond van het feit dat die beschikking van aanvang af niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven doordat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dan wel op grond van gewijzigde omstandigheden.
Voor de toepassing van artikel 1:401 lid 4 BW is voldoende dat de rechter bij diens vaststelling van de onderhoudsbijdrage is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Als zodanig geldt ieder gegeven waarvan achteraf aannemelijk wordt gemaakt dat het bij de rechterlijke uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht een rol had behoren te spelen, maar niet heeft gespeeld of ieder gegeven waarvan achteraf aannemelijk wordt gemaakt dat het niet om de juiste gegevens ging, terwijl de juiste of ontbrekende gegevens tot een andere vaststelling van de onderhoudsuitkering op grond van draagkracht of behoefte hadden geleid.
Hoe en waarom de rechter, achteraf bezien, is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens is in het kader van de toepasselijkheid van het artikel niet relevant.
Of de jongmeerderjarige/de moeder kan worden verweten niet in hoger beroep te zijn gegaan doet hierbij, gelet op bovenstaande, dan ook niet ter zake.
Nu de jongmeerderjarige voldoende heeft gesteld ten aanzien van dit artikel zal de rechtbank beoordelen of een en ander ook tot wijziging van de thans geldende bijdrage zal dienen te leiden.
De beoordeling
Ingangsdatum
5.2.
Als ingangsdatum van de wijziging neemt de rechtbank 1 september 2018, de datum dat de jongmeerderjarige is gestart met haar HBO-opleiding, nu tussen partijen vaststaat dat de jongmeerderjarige met ingang 1 september 2018 is begonnen met haar opleiding op HBO-niveau.
De behoefte
5.3.
Partijen twisten over de hoogte van de behoefte van de jongmeerderjarige.
De jongmeerderjarige stelt dat voor haar behoefte uitgegaan dient te worden van het door haar overgelegde behoeftelijstje. De man betwist de overgelegde behoeftelijst.
Voor de vaststelling van de behoefte van jongmeerderjarigen, meestal studerenden die onder de reikwijdte van de Wet Studiefinanciering (hierna: WSF) vallen, zijn geen maatstaven ontwikkeld. Voor de behoeftebepaling van
studerende kinderen kan in het algemeen bij de WSF-norm (normbedrag voor de
kosten van levensonderhoud, vermeerderd met het verschuldigde lesgeld of
collegegeld) aansluiting gezocht worden.
In het geval van een behoeftelijst dient de jongmeerderjarige iedere post op de behoeftelijst afzonderlijk aan te tonen en te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat de jongmeerderjarige dat onvoldoende heeft gedaan gelet op de door haar overgelegde onvolledige, onduidelijke en soms onleesbare stukken en de betwisting door de man.
De rechtbank is van oordeel dat de jongmeerderjarige onvoldoende heeft onderbouwd dat en waarom moet worden afgeweken van de in de bestreden beschikking gebruikte WSF-DUO-normen voor een HBO-student nu alsnog is komen vast te staan dat zij een HBO-opleiding is gaan volgen.
De rechtbank gaat uit van de meer gebruikelijke DUO-richtlijnen voor een HBO-student voor het bepalen van de behoefte van de jongminderjarige zoals in de bestreden beschikking ook door de moeder namens de jongmeerderjarige is gesteld.
Sommige inkomsten van een jongmeerderjarige worden als behoefteverlagend aangemerkt. Daarbij kan gedacht worden aan zorgtoeslag, structurele eigen inkomsten van de jongmeerderjarige en (een basisbeurs en) de aanvullende beurs. Die laatste twee vormen een gift, of kunnen dat worden indien binnen de diplomatermijn van 10 jaren een diploma wordt gehaald (prestatiebeurs). Zowel voor de gift als de prestatiebeurs geldt dat deze als behoefteverlagend wordt aangemerkt omdat van een student in redelijkheid mag worden verlangd dat binnen de genoemde termijn een diploma wordt gehaald. De basislening, de aanvullende lening en het collegegeldkrediet moeten wel altijd worden terugbetaald, zodat deze niet worden aangemerkt als behoefteverlagend.
De rechtbank is door een gebrek aan gegevens op dat vlak niet in staat om een aanvullende behoefte van de jongmeerderjarige te bepalen. De rechtbank zal derhalve uitgaan van de aanvullende behoefte, zoals staat vermeld in de bestreden beschikking indien [verzoekster] een HBO opleiding volgt, ter hoogte van € 852,- per maand.
De draagkracht
5.4.
De aanvullende behoefte van de jongmeerderjarige dient door beide ouders naar rato van hun draagkracht te worden gedragen.
Het had op de weg gelegen van de jongmeerderjarige om inkomensgegevens van haar moeder over te leggen. Nu zij dit heeft nagelaten, is de rechtbank niet in staat de draagkracht van de moeder en het aandeel van de moeder te bepalen in [verzoekster] haar behoefte aan een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud en studie. Ook kan de rechtbank niet vaststellen hoeveel de moeder en de vader dienen bij te dragen in haar aanvullende behoefte.
Hoewel de man heeft gesteld inmiddels noodgedwongen minder inkomen te generen, heeft hij uitdrukkelijk geen verzoek tot wijziging gedaan van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie.
De rechtbank zal het verzoek van [verzoekster] tot het wijzigen van de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie afwijzen gelet op de voorgaande overwegingen van de rechtbank.
De proceskosten
5.5.
Nu er een familierechtelijk relatie tussen de man en [verzoekster] bestaat, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst af het verzoek van de jongmeerderjarige met betrekking tot de wijziging van de bijdrage in de kosten voor levensonderhoud en studie;
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven te Zwolle door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2019 in tegenwoordigheid van mr. M.G. Jansen, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.