ECLI:NL:RBOVE:2019:2701

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
08-963639-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan grootschalige XTC-productie, maar veroordeling voor bezit van drugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de grootschalige productie van XTC in Amsterdam. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze medeplichtigheid, maar hem wel schuldig bevonden aan het bezit van drugs. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA, een middel dat onder de Opiumwet valt.

Tijdens de zitting op 16 juli 2019 heeft de officier van justitie, mr. D. Homans-de Boer, de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.I. Witlox. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte had in zijn woning een kistje met vijftien pillen en een brok van 12 gram MDMA, wat door het NFI was bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de medeplichtigheid aan de productie van XTC, omdat de verdachte geen actieve rol had gespeeld in het productieproces.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, rekening houdend met de hoeveelheid drugs die hij in zijn bezit had en zijn openheid over de situatie. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank besloot af te wijken van deze eis, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de wettelijke voorschriften toegepast, waaronder de artikelen van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-963639-18 (P)
Datum vonnis: 30 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr D. Homans-de Boer en van hetgeen door verdachte en de raadsman, mr. M.A.I. Witlox, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, primair: al dan niet met anderen, MDMA heeft bereid, bewerkt, verstrekt, vervaardigd en/of aanwezig heeft gehad;
feit 1, subsidiair: al dan niet met anderen, medeplichtig is geweest bij het bereiden, bewerken, verstrekken, aanwezig hebben en/of vervaardigen van MDMA;
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
Primair
hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2018 tot en met 5 december 2018 in de gemeente Amsterdam en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in een woning aan het [adres] )
- ( telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt, en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- ( telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, en/of
- ( telkens) opzettelijk heeft vervaardigd, een grote/aanzienlijke hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)l(en)
bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of
metamfetamine en/of amfetamine, te weten XTC en/of MDMA, zijnde MDMA en/of
tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of
amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 5 december 2018 in de gemeente Amsterdam en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans ieder voor zich,
- ( telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt, en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- ( telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, en/of
- ( telkens) opzettelijk heeft/hebben vervaardigd, een grote/aanzienlijke hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)l(en)
bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of
metamfetamine en/of amfetamine, te weten XTC en/of MDMA, zijnde MDMA en/of
tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of
amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
bij en/of tot het plegen van welk(e) voornoemd(e) misdrijf/ven verdachte in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 5 december 2018 in de gemeente Amsterdam (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest
door een of meer kamer(s) van de door hem, verdachte, bewoonde woning aan het [adres] te Amsterdam aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] voor het bewerken/bereiden/vervaardigen en/althans het bewaren/opslaan van grote/aanzienlijke hoeveelheid/hoeveelheden XTC/MDMA en/of amfetamine, althans die/dat middel(en) als bedoeld bij de Opiumwet behorende lijst I, te verhuren, althans ter beschikking te stellen;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan het produceren van harddrugs te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman moet verdachte worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van een significante bijdrage aan het produceren van drugs en het opzet (ook in voorwaardelijke zin) ontbreekt op het produceren van harddrugs toen hij kamers van zijn woning ter beschikking stelde aan een huurder.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 5 december 2018 vond een doorzoeking plaats aan de woning aan het [adres] in Amsterdam. [2] Daarbij werd, in een kamer die bewoond werd door verdachte, een kistje met daarin vijftien pillen en een brok van 12 gram aangetroffen. [3] Uit onderzoek van het NFI blijkt dat deze MDMA bevatten/betreffen. [4] Verdachte heeft verklaard dat die drugs van hem zijn. [5]
Bewijsoverwegingen
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 december 2018 opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid MDMA aanwezig heeft gehad, zoals primair onder meer is ten laste gelegd.
Evenals de officier van justitie en de raadsman hebben betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden waaruit volgt dat sprake is van het (mede)plegen van de andere in de primaire variant van de tenlastelegging genoemde gedragingen, die in de kern neerkomen op het maken van XTC-pillen of het opzettelijk aanwezig hebben van de drugs die in twee andere kamers van de woning van verdachte zijn aangetroffen. De verklaring van verdachte dat hij deze kamers verhuurde acht de rechtbank geloofwaardig en uit het dossier blijkt niet dat verdachte toegang had tot de kamer waar de tabletteerinrichting zich bevond of anderszins de beschikkingsmacht had over de spullen in de verhuurde kamers. Zo vraagt verdachte in WhatsApp-berichten die op pagina 127 van ‘dossier aanvulling 1’ zijn weergegeven medeverdachte [medeverdachte 1] om een sleutel om de deur te kunnen openen vanwege schilderwerkzaamheden. Verder blijkt ook op geen enkele wijze dat verdachte een actieve rol heeft gehad bij het produceren van XTC. Van dit deel van de tenlastelegging wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Omdat de steller van de tenlastelegging voor een primair-subsidiair tenlastelegging heeft gekozen en een (beperkt) deel van het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of verdachte – zoals subsidiair ten laste is gelegd – medeplichtig is geweest aan kortgezegd de productie van MDMA, zoals de officier van justitie naar voren heeft gebracht.
Grondslagverlating?
Door de raadsman is opgemerkt dat sprake zou zijn van grondslagverlating als een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde zou volgen vanwege de drugs die in de slaapkamer van verdachte zijn aangetroffen omdat de tenlastelegging daar niet op zou zien. Hoewel de raadsman in dat verband ook geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen, oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van grondslagverlating. Zo omvat het feitencomplex in de tenlastelegging onder meer het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en is dus geen sprake van een bewezenverklaring van een wezenlijk ander strafrechtelijk verwijt. Ook kan niet worden gesteld dat een bewezenverklaring niet voorzienbaar was. Het aanwezig hebben van deze harddrugs is immers zowel tijdens verdachtes verhoren door de FIOD als tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de orde gekomen, waarbij verdachte steeds heeft bekend dat deze harddrugs van hem zijn.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 5 december 2018 in de gemeente Amsterdam, in een woning aan het [adres] , opzettelijk aanwezig heeft gehad, een aanzienlijke hoeveelheid MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank heeft in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, in combinatie met een voorwaardelijke straf en zo nodig een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft aanzienlijk meer dan een gebruikershoeveelheid harddrugs opzettelijk aanwezig gehad in zijn woning. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die voor het opzettelijk aanwezig hebben van 10 tot 50 gram harddrugs een taakstraf van 80 uren als oriëntatiepunt geven. De rechtbank heeft er in het voordeel van verdachte rekening mee gehouden dat de hoeveelheid harddrugs die verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad (omgerekend 19,5 gram) zich aan de ondergrens van deze categorie bevindt en dat hij van meet af aan openheid van zaken heeft gegeven over de in zijn woning aangetroffen tabletteerinrichting.
De officier van justitie heeft haar eis gebaseerd op een bewezenverklaring van een ander feit, namelijk de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid bij het produceren van een grote hoeveelheid harddrugs. Een feit dat – ook in de medeplichtigheidsvariant – wegens onder meer de ermee gepaard gaande criminaliteit een verdachte vele malen zwaarder wordt aangerekend dan het enkele opzettelijk voorhanden hebben van circa 20 gram harddrugs. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt zal zij, gelet op het voorgaande, afwijken van de eis van de officier van justitie. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 40 uren passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
40 (veertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
20 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van J.P. Ponsteen als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.
Buiten staat
Mr. H.R. Schimmel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD, kantoor met dossiernummer 56562. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van doorzoeking (AMB-0145; ordner 8; pagina 3770 en 3771).
3.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen (AMB-0182; ordner 9; pagina 4116 tot en met 4126).
4.NFI-rapport van 15 februari 2019 (AMB-0198; ordner aanvulling 1, pagina 18 en 19).
5.Verklaring ter terechtzitting van 16 juli 2019.