ECLI:NL:RBOVE:2019:2693

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
08-963515-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan de productie van XTC in Velsen-Noord

Op 30 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 43-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar en een taakstraf van 120 uur. De man was medeplichtig aan de grootschalige productie van XTC in een loods in Velsen-Noord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen aan de productie van MDMA door een krachtstroomaansluiting te realiseren in de ruimte waar de drugs werden geproduceerd. Tijdens de zitting op 16 juli 2019 heeft de officier van justitie, mr. D. Homans-de Boer, de vordering ingediend, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. M. de Klerk. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft erkend dat hij op de hoogte was van de drugproductie en heeft zijn rol in het geheel toegelicht. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de verklaringen van de verdachte en de verzamelde bewijsstukken, waaronder verhoren en observaties. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lage recidiverisico en eerdere positieve ervaringen met hulpverlening. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om een lagere straf op te leggen dan geëist door de officier van justitie, gezien de marginale rol van de verdachte in de drugproductie en zijn bereidheid om hulp te zoeken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-963515-19 (P)
Datum vonnis: 30 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de BRP op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr D. Homans-de Boer en van hetgeen door verdachte en de raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Velserbroek, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 16 juli 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, primair: al dan niet met anderen, medeplichtig is geweest bij het bereiden, bewerken, verstrekken, aanwezig hebben en/of vervaardigen van MDMA,
feit 1, subsidiair: al dan niet met anderen, MDMA heeft bereid, bewerkt, verstrekt, vervaardigd en/of aanwezig heeft gehad;
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
Primair
dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 15 maart 2018 in de gemeente Velsen en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans ieder voor zich,
(in een bedrijfspand aan de [adres 2] te Velsen-Noord)
- ( telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt, en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- ( telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, en/of
- ( telkens) opzettelijk heeft/hebben vervaardigd,
een grote/aanzienlijke hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende
MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine
en/of amfetamine, te weten XTC en/of MDMA, zijnde MDMA en/of tenamfetamine
(MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
bij en/of tot het plegen van welk(e) voornoemd misdrijf/ven verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 15 maart 2018 in de gemeente Velsen en/althans (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door:
- een of meer ruimte(n) van dat pand aan de [adres 2] te Velsen-Noord aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/althans (een) ander(en) te verhuren en/of beschikbaar te stellen voor de productie van en/althans de opslag van een grote/aanzienlijke hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, en/of
- een of meer ruimte(n) in dat pand aan de [adres 2] te Velsen-Noord van de benodigde (apparatuur/installaties voor) elektriciteit heeft voorzien en/althans die ruimte(n) geschikt heeft gemaakt voor de productie van die XTC (tabletten) en/of MDMA door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die ander(en);
Subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 15 maart 2018 in de gemeente Velsen en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(in een bedrijfspand aan de [adres 2] te Velsen-Noord)
- ( telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt, en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- ( telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, en/of
- ( telkens) opzettelijk heeft vervaardigd,
een grote/aanzienlijke hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, te weten XTC en/of MDMA, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • Het proces-verbaal van verhoor verdachte op 5 december 2018 (ordner 1), pagina 198 tot en met 209;
  • Het proces-verbaal van verhoor verdachte op 6 december 2018 (ordner 1), pagina 211 tot en met 214;
  • Het proces-verbaal van observatie (ABS-056; ordner 10), pagina 4678;
  • Het proces-verbaal van doorzoeking (ordner 9), pagina 4152 en 4253;
  • Het proces-verbaal Landelijke Faciliteit Ondersteuning (LFO) (ordner 9), pagina 4228 tot en met 4239;
  • Het NFI rapport 5 april 2018 (ordner 9), pagina 4296 en 4297.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting onduidelijk heeft gelaten op welk moment hij wist dat er XTC zou worden geproduceerd in de ruimte waarvoor hij een krachtstroomaansluiting heeft gerealiseerd. De rechtbank hecht veel waarde aan de verklaring die verdachte op 5 december 2018 bij de politie heeft afgelegd. Daar heeft verdachte gedetailleerd en uitvoerig verklaard over onder meer zijn rol en wetenschap van de productieruimte en meermalen herhaald dat hij op het moment dat hij een krachtstroomaansluiting realiseerde wist dat XTC zou worden geproduceerd in die ruimte. Verdachtes herinneringen aan de gebeurtenissen lagen op het moment dat hij door de politie werd verhoord verser in zijn geheugen dan ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting. Dat de verklaring van verdachte bij de FIOD als gevolg van zijn ADHD juist op dit punt zou afwijken van de werkelijkheid, zoals door de raadsman is gesuggereerd, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de periode van 16 februari 2018 tot en met 15 maart 2018 in de gemeente Velsen,
tezamen en in vereniging,
in een bedrijfspand aan de [adres 2] te Velsen-Noord
- telkens opzettelijk hebben bewerkt en
- telkens opzettelijk aanwezig hebben gehad,
grote hoeveelheden van een materiaal bevattende
MDMA en amfetamine, zijnde
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot het plegen van welke voornoemde misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 15 maart 2018 in de gemeente Velsen
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk behulpzaam is geweest en gelegenheid heeft verschaft door:
- een ruimte van dat pand aan de [adres 2] te Velsen-Noord aan die [medeverdachte 1] en die [medeverdachte 2] beschikbaar te stellen voor de productie van en de opslag van grote hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en amfetamine, en
- een ruimte in dat pand aan de [adres 2] te Velsen-Noord van de benodigde elektriciteit heeft voorzien en die ruimte geschikt heeft gemaakt voor de productie van XTC door die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ;
De rechtbank heeft in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde gedragingen (die zijn begaan ten opzichte van dezelfde MDMA) steeds in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden wordt gemaakt, dat sprake is van eendaadse samenloop. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
het misdrijf: de eendaadse samenloop van:
het misdrijf: medeplegen van medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
het misdrijf: medeplegen van medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een taakstraf van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie is. Wel heeft de raadsman verzocht de geëiste taakstraf te matigen omdat volgens hem vast staat dat verdachte niet zal recidiveren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Daarbij is het volgende van belang.
Verdachte is medeplichtig aan het produceren van XTC. Verdachte wist dat in de loods waar hij woonachtig was XTC zou worden geproduceerd en heeft ten behoeve van de productieruimte een stroomaansluiting gerealiseerd. Daarnaast heeft verdachte nauw en bewust samengewerkt met de huurder van de loods die de ruimte beschikbaar heeft gesteld en geschikt heeft gemaakt voor de productie van XTC. Verdachte heeft zijn eigen belang bij woonruimte vooropgesteld en is daarmee voorbijgegaan aan de grote gevaren die het gebruik van harddrugs oplevert voor de volksgezondheid en de milieuschade die het produceren van harddrugs met zich brengt.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 10 juli 2019. Daarin concludeert de reclassering dat verdachte over komt als een zelfstandige man met voldoende copingvaardigheden die voor de instabiele factoren in zijn leven zelfstandig een oplossing heeft gezocht. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Wel heeft de reclassering verdachte geadviseerd om in een vrijwillig kader psychische hulp te zoeken omdat hij emotioneel overbelast overkomt. Niet is gebleken dat verdachte niet in staat is om een taakstraf uit te voeren. Ter zitting heeft verdachte te kennen gegeven dat hij in een vrijwillig kader hulp gaat zoeken bij de Waag, waar hij eerder naar tevredenheid hulp heeft gekregen. Verder heeft verdachte de oprechte indruk gewekt dat hij de criminaliteit achter zich heeft gelaten. Dat lijkt steun te vinden in het uittreksel van verdachtes justitiële documentatie, waaruit blijkt dat hij voor het laatst in eerste aanleg is bestraft op 28 mei 2013. Ook blijkt daaruit dat hij niet eerder is bestraft voor overtreding van de Opiumwet.
Naast de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank ook ten gunste van verdachte meegewogen dat hij slechts een marginale rol in het geheel heeft gehad, dat niet is gebleken dat het hem iets heeft opgeleverd en dat hij openheid van zaken heeft gegeven.
In die omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 120 uren passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 primair:
het misdrijf: medeplegen van medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
het misdrijf: medeplegen van medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en mr. H.R. Schimmel, rechters, in tegenwoordigheid van J.P. Ponsteen als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.
Buiten staat
Mr. H.R. Schimmel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Eindhoven met dossiernummer 56562. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.