ECLI:NL:RBOVE:2019:2676

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
08-952953-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 22-jarige man uit Enschede voor de handel in soft- en harddrugs

Op 30 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 22-jarige man uit Enschede, die werd beschuldigd van de handel in soft- en harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2019, waar de officier van justitie, mr. G.J. Jansen, de vordering indiende en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk handelen in cocaïne, heroïne en MDMA, alsook het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na het horen van de getuigen en het bestuderen van het dossier, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar sprak hem vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat de handel in harddrugs een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid en de samenleving. De verdachte werd ook onderworpen aan bijzondere voorwaarden, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen voorwerpen beoordeeld en bepaalde dat een Nokia telefoon verbeurd werd verklaard, terwijl een Samsung telefoon aan de verdachte werd teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-952953-18 (P)
Datum vonnis: 30 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] ,
nu verblijvende in de PI Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Jansen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:al dan niet samen met anderen gedurende een periode van drieënhalve maand heeft gehandeld in harddrugs;
feit 2:al dan niet samen met anderen op een tweetal adressen een hoeveelheid harddrugs aanwezig heeft gehad;
feit 3:al dan niet samen met anderen gedurende een periode van drieënhalve maand heeft gehandeld in softdrugs;
feit 4:al dan niet samen met anderen op een tweetal adressen een hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 15 januari 2019
te Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd,
- een (grote) hoeveelheid cocaïne, in elk geval hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of
- een (grote) hoeveelheid heroïne, in elk geval hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of
- een (grote) hoeveelheid XTC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Enschede, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (in een woning aan de
[adres 1] ) aanwezig heeft gehad
- ongeveer 216,07 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, en/of
- ongeveer 1311,32 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, en/of
- ongeveer 36,53 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet
en
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Enschede, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (in een woning aan de
[adres 2] ) aanwezig heeft gehad
- ongeveer 16,08 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 15 januari 2019
te Enschede, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (grote) hoeveelheid, in elk
geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Enschede tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (in een woning aan de
[adres 1] ) aanwezig heeft gehad ongeveer 52,29 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Enschede tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (in een woning aan de
[adres 2] ) aanwezig heeft gehad ongeveer 11,4 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, maar dat de ten laste gelegde feiten onder 1, 2 en 4 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er een bewezenverklaring kan volgen voor de onder 1 ten laste gelegde periode van 7 november 2018 tot en met 15 januari 2019. Van de periode 1 oktober 2018 tot en met 6 november 2018 en de handel in MDMA dient verdachte te worden vrijgesproken. De raadsman heeft gesteld dat voor feit 3 een bewezenverklaring kan volgen. Voorts heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de feiten 2 en 4 voor zover die inhouden het aanwezig hebben van drugs in de woning aan de [adres 1] te Enschede, omdat verdachte op 15 januari 2019 niet in die woning aanwezig was en derhalve geen kennis had van de behoorlijke hoeveelheden drugs en deze ook niet binnen zijn machtssfeer lagen. Voor het overige kan het onder 2 en 4 ten laste gelegde worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 en 3
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de getuigenverklaringen het dealen van drugs in de gehele ten laste gelegde periode van 1 oktober 2018 tot en met 15 januari 2019 wettig en overtuigend kan worden bewezen. De getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] verklaren allen expliciet dat zij sinds augustus dan wel augustus/september 2018 cocaïne kopen van ‘ [naam] ’, die de drugs zelf kwam brengen. Dat verdachte pas vanaf 7 november 2018 op de spraaktap naar voren komt, doet niet aan die getuigenverklaringen af.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de handel door verdachte in hennep, zodat zij hem van het onder 3 ten laste gelegde zal vrijspreken.
Dezelfde conclusie trekt de rechtbank ten aanzien van de handel door verdachte in XTC/MDMA: ook van dit onderdeel zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 juli 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin Sv;
2. het proces-verbaal van bevindingen deallijn [verdachte] , pagina’s 316 tot en met 320;
3. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina’s 547 en 548;
4. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina’s 550 en 551;
5. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina’s 553 en 554.
4.3.2
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2 en 4
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de beschikking had over de drugs die aan de [adres 1] te Enschede zijn aangetroffen, zoals ten laste gelegd onder de feiten 2 en 4. De rechtbank spreekt verdachte dan ook in zoverre vrij van het onder 2 en 4 ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 16,08 gram cocaïne en 11,4 kilogram hennep aanwezig heeft gehad aan de [adres 2] te Enschede. De rechtbank komt dan ook in zoverre tot een bewezenverklaring van het onder 2 en 4 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [2]
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 juli 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin Sv;
2. de lijst van inbeslaggenomen goederen, pagina’s 483 tot en met 484;
3. het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina’s 806 tot en met 810;
4. het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina’s 811 tot en met 815.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 15 januari 2019 te Enschede, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- een hoeveelheid cocaïne, en
- een hoeveelheid heroïne,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 15 januari 2019 te Enschede, opzettelijk in een woning aan de [adres 2] aanwezig heeft gehad ongeveer 16,08 gram, van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 15 januari 2019 te Enschede, opzettelijk in een woning aan de [adres 2] aanwezig heeft gehad ongeveer 11,4 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en 2 en 3 van de Opiumwet (OW). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening te houden met de rol van verdachte en de omvang van het aantal deals.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het handelen in harddrugs en het voorhanden hebben van hard- en softdrugs. De verspreiding van en handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan, betekenen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich daar geen rekenschap van gegeven en de rechtbank rekent dit hem aan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in aanmerking genomen. Die oriëntatiepunten geven als uitgangspunt voor het aanwezig hebben van tussen de 10 en 50 gram harddrugs, 80 uur taakstraf en voor het aanwezig hebben van tussen de 10.000 en 25.000 gram softdrugs een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Voor het dealen van harddrugs gedurende drie tot zes maanden wordt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden gegeven.
Voor wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 19 april 2019, opgemaakt door R. Janssen, reclasseringswerker. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte zijdelings betrokken zou zijn geraakt bij de ten laste gelegde feiten, door zijn sociale netwerk. Hetgeen door de reclassering dan ook als een risico wordt gezien. Het ontbreken van een daginvulling en een bepaalde mate van impulsiviteit/beïnvloedbaarheid wordt door de reclassering als de voornaamste criminogene factoren gezien. De reclassering schat het recidive risico in als hoog. Zij adviseren een deels voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, teneinde verdachte meer inzicht te laten krijgen in zijn handelen en hem in de toekomst van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. Op de straf dient de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering te worden gebracht en de rechtbank bepaalt de proeftijd op twee jaren.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst onder nummer 2 vermelde Nokia telefoon moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft dat aan verdachte toebehoort en het een voorwerp betreft met behulp van welke de feiten zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst onder nummer 1 vermelde wapen vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst onder nummer 7 vermelde Samsung telefoon, aangezien deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 57 Sr en 10 en 11 OW.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
het misdrijf:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij de afdeling toezicht van Reclassering Nederland, Molenstraat 50, Enschede. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (CoVa) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de trainer/begeleider zullen worden gegeven;
- verplicht is mee te werken aan het krijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten de op de beslaglijst onder 2 vermelde Nokia telefoon;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten het op de beslaglijst onder 1 genoemde wapen;
- gelast de teruggave van de op de beslaglijst onder 7 vermelde Samsung telefoon aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. M.J.C.M. Manders, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.
Buiten staat
Mr. Manders is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier genaamd “Hydra/ON2R018100” van de politie-eenheid Oost-Nederland, basisteam Enschede met dossiernummer 2018469377. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier genaamd “Hydra/ON2R018100” van de politie-eenheid Oost-Nederland, basisteam Enschede met dossiernummer 2018469377. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.