ECLI:NL:RBOVE:2019:2662

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
08.085420.19 (P) en 08-221282-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en mishandeling, en niet voldoen aan een ambtelijk bevel

Op 30 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 55-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor poging tot zware mishandeling, mishandeling en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De zaak kwam aan het licht na een melding van een conflict op 9 april 2019, waarbij de politie de aangeefster aantrof met zichtbare verwondingen. De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar op 5 april met een mes in haar been had gestoken en haar op verschillende manieren had mishandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als bewijs gebruikt en oordeelde dat de verdachte de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend had begaan. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.085420.19 (P) en 08-221282-16 (TUL)
Datum vonnis: 30 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende aan [adres] ,
momenteel verblijvende in de PI Nieuwegein.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.E. Postma en van wat door verdachte en de raadsman mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:geprobeerd heeft zijn partner zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een mes in haar been te steken en haar te slaan;
feit 2:zijn partner heeft mishandeld;
feit 3: niet mee heeft willen werken aan een ademanalyse door de politie.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 5 april 2019 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht), met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in haar been heeft gestoken en/of meermalen, althans eenmaal, in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 april 2019 te Deventer zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in haar
been te steken en/of meermalen, althans eenmaal, in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen;
2
hij op of omstreeks 9 april 2019 te Deventer zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) in het gezicht te slaan;
3
hij op of omstreeks 9 april 2019 te Deventer opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d, eerste lid, onder a en/of 55e eerste lid Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek van uitgeademde lucht/ademanalyse, hieraan geen gevolg te geven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 primair, feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdachte en zijn raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van de feiten 1 en 2 moet worden vrijgesproken. Getuige [getuige] heeft wel verklaard dat verdachte en aangeefster ruzie hadden, maar hij heeft niets verklaard over mogelijke mishandelingen en heeft ook geen verwondingen bij aangeefster gezien. Aangeefster heeft ook niets tegen die buurman gezegd hierover. Zij heeft daar geslapen en dat was het. Aangeefster dronk veel. Kennelijk heeft zij zich vaak gestoten, waardoor de blauwe plekken zijn ontstaan. Volgens de letselbeschrijving is sprake geweest van een mogelijke steekwond in het linkerbeen. Het dossier bevat geen bewijs van het ontstaan van die wond. Er is geen onderzoek aan het mes verricht of bloedsporenonderzoek gedaan. Verdachte heeft de verwondingen van aangeefster niet gezien en ook niet veroorzaakt.
Ten aanzien van het derde feit heeft de raadsman ook vrijspraak bepleit. Verdachte heeft meegewerkt aan de ademanalyse en de uitslag van deze meting zit ook in het dossier. Niet valt in te zien waarom verdachte had moeten meewerken aan een tweede analyse.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende. [1]
4.3.1
Feit 1 en 2
Op 9 april 2019 kreeg de politie rond 07:00 uur een melding ven een conflict in de woning van verdachte. [2] Aangekomen bij de woning troffen zij aangeefster aan die emotioneel was en zichtbaar huilde. Zij vertelde de politie dat zij ruzie had gehad. Op de vraag of zij geslagen was toonde ze de blauwe plekken op haar armen. Ook toonde zij een wond op haar linkerbeen en zei dat ze vijf dagen geleden was gestoken door verdachte.
Aangeefster heeft vervolgens aangifte gedaan van mishandeling en verklaard dat zij in de nacht van 4 op 5 april 2019 lag te slapen en vanuit het niets werd aangevallen door verdachte. [3] Verdachte had een mes in zijn handen en bedreigde haar. Vervolgens heeft verdachte haar met het mes in haar linkerbeen gestoken. Ook heeft verdachte aangeefster meerdere malen hard geslagen met een verlengsnoer over haar hele lichaam. Dit deed aangeefster veel pijn en zij had blauwe plekken over haar hele lichaam. Aangeefster is vervolgens het huis uit gerend en naar de buurman gegaan, waar zij heeft geslapen. Buurman [getuige] is als getuige gehoord [4] en heeft verklaard dat de buurvrouw (aangeefster) en buurman (verdachte) bijna dagelijks ruzie hebben, zo ook op 5 april 2019. Aangeefster kwam die nacht overstuur bij hem aan de deur en heeft bij hem op de bank geslapen, zo verklaart hij.
Op het moment dat aangeefster gestoken werd droeg zij een badjas. De badjas en het laken waar zij op sliep zijn in beslag genomen door de politie en daar zijn bloedvlekken op te zien. [5]
Aangeefster is onderzocht door een forensisch geneeskundige op 9 april 2019. [6] In de letselbeschrijving is te lezen dat aangeefster veel bloeduitstortingen, oppervlakkige huidbeschadigingen, krasletsel en combinaties daarvan heeft over haar hele lichaam. Ook heeft de arts op het linkerbeen een huiddoorklieving van 2x0,5 centimeter aangetroffen. De bloeduitstortingen zijn ontstaan door stomp botsend uitwendig geweld zoals slaan, schoppen of stoten. Een aantal bloeduitstortingen is geel gekleurd, waardoor volgens de geneeskundige weinig te zeggen is over het ontstaansmoment daarvan. Er zijn ook een aantal blauw-paars-geel verkleurde bloeduitstortingen gezien die minimaal 18 uur oud zijn. De oppervlakkige huidbeschadigingen zijn ontstaan door het schuren van de huid over een ruw oppervlak. Het krasletsel is ontstaan door het schuren met een matig scherp puntig voorwerp over de huid. De bloeduitstortingen boven en onder de huiddoorklieving op het linkerbovenbeen zouden kunnen zijn ontstaan vóór de huiddoorklieving, maar zouden ook kunnen zijn veroorzaakt door diepe weefselbeschadiging waarbij het uren tot dagen kan duren voordat de bloeduitstorting zichtbaar wordt. Een huiddoorklieving kan snijdend of stekend ontstaan. In dit geval was sprake van een ontstekingsreactie en naar binnen gevouwen randen, waardoor die niet meer te beoordelen zijn. Er is sprake van een doorklieving aan alle huidlagen, van zowel een puntig als stomp uiteinde en van wijkende wondranden. Hierdoor is de kans volgens de geneeskundige groter dat sprake is van een steekwond. Aangeefster zal van deze steekwond een litteken overhouden.
De rechtbank concludeert op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, dat het verdachte is geweest, die de verwonding in de vorm van een steekwond op het been van aangeefster heeft veroorzaakt. Op basis van de verklaring van aangeefster acht de rechtbank bewezen dat dat met een mes is gebeurd. Voor de vraag of het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, overweegt de rechtbank het volgende.
Een mes is een voorwerp dat naar zijn aard geschikt is om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Door met een mes in het bovenbeen te steken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat vitale delen, zoals bijvoorbeeld (slag)aders, die zich in het bovenbeen bevinden, beschadigd zouden worden, waardoor zwaar lichamelijk letsel het gevolg had kunnen zijn. De rechtbank is dus van oordeel dat het met een mes in het bovenbeen van aangeefster steken, zoals daarvan blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen, een poging tot zware mishandeling oplevert. Zij acht het onder 1 primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Over 9 april 2019 heeft aangeefster verklaard [7] dat verdachte aan het schelden was en haar bedreigde. Vervolgens sloeg verdachte aangeefster twee keer hard in het gezicht. Het was toen ongeveer 6:30 uur. Aangeefster rende naar buiten en verdachte rende achter haar aan met een baksteen in zijn hand. Toen er iemand langs liep, liet verdachte de steen vallen. Kort daarna kwam de politie.
Ook verdachte heeft verklaard dat zij op 9 april 2019 ruzie hadden. [8]
Omdat deze verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de letselbeschrijving en de verklaring van getuige [getuige] , inhoudende dat verdachte en aangeefster zo vaak ruzie hadden dat het voor hem normaal was geworden en verdachte bevestigt dat er toen en daar ruzie was en het tijdstip overeen komt met het tijdstip waarop de melding bij de politie is binnengekomen, acht de rechtbank ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Omdat verdachte ontkent dat [slachtoffer] zijn levensgezel is en ook uit de stukken niet duidelijk is geworden of aangeefster op het moment van het plegen van de feiten als levensgezel kan worden beschouwd, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken zowel met betrekking tot feit 1 als feit 2.
4.3.2
Feit 3
Toen de politie op 9 april 2019 naar de woning van verdachte kwam, zagen zij dat verdachte onvast ter been was. [9] Zij roken dat zijn adem riekte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Zij hoorden dat hij sprak met dubbele tong en dat zijn ogen bloeddoorlopen rood waren. Nadat verdachte was aangehouden heeft de politie onderzoek gedaan naar het vermoeden van middelengebruik. [10] Voordat het onderzoek werd uitgevoerd werd er een Poolse tolk in kennis gesteld. De verbalisant die dit onderzoek uitvoerde heeft middels de tolk verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht. Ook heeft hij medegedeeld dat een weigering van dit onderzoek strafbaar was. Verdachte weigerde na de eerste poging mee te werken aan het tweede onderzoek uitgeademde lucht, ondanks dat hem nog een keer was bevolen om mee te werken. Of verdachte het nodig vond om een tweede keer mee te werken aan een ademanalyse doet daarbij niet ter zake.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij op 5 april 2019 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht), met een mes in haar been heeft gestoken en meermalen in het gezicht, tegen het hoofd en tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 9 april 2019 te Deventer [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) in het gezicht te slaan;
3
hij op 9 april 2019 te Deventer opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten 55e eerste lid Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek van uitgeademde lucht, hieraan geen gevolg te geven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 184, 300 en 45 juncto 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: poging tot zware mishandeling
feit 2
het misdrijf: mishandeling
feit 3
het misdrijf: opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen van strafbare feiten.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot negen maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van drie jaren. Aan de proeftijd moeten volgens de officier van justitie de bijzondere voorwaarden van een locatieverbod voor [adres] in Deventer en een contactverbod met aangeefster verbonden worden. De officier van justitie heeft verzocht deze bijzondere voorwaarden ook direct uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de raadsman
In verband met de bepleite vrijspraak voor alle drie de feiten kan er volgens de raadsman geen straf volgen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de belangen van verdachte te veel geschaad worden bij oplegging van een contactverbod. Ook als aangeefster contact met verdachte legt, zou hij daardoor in de problemen komen. Wat betreft het door de officier van justitie geëiste locatieverbod heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en mishandeling en aan het niet voldoen aan een ambtelijk gegeven bevel.
In het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is een oriëntatiepunt vastgesteld voor het bestraffen van zware mishandeling met een wapen (niet zijnde een vuurwapen), te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf dit oriëntatiepunt als uitgangspunt genomen, met dien verstande dat in dit geval geen sprake is van een voltooide zware mishandeling, maar van een poging daartoe. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte geen first-offender is.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 9 juni 2019 blijkt immers dat hij aangeefster eerder (ernstig) heeft mishandeld. Ondanks dat verdachte in een proeftijd liep voor dit feit, heeft hij het slachtoffer opnieuw mishandeld en deze keer zelfs met een mes gestoken.
Voorgaande betekent dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
De reclassering heeft op 5 juli 2019 een rapport uitgebracht over verdachte. Verdachte was boos tijdens het gesprek en wilde niet meewerken. Het recidiverisico kan hierdoor niet professioneel worden ingeschat. Het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor relationeel geweld maakt dat het risico op recidive van letselschade (geweld) niet onaannemelijk is en als gemiddeld-hoog kan worden ingeschat. Ook het risico op onttrekking aan de voorwaarden wordt ingeschat als hoog, vanwege de afwijzende houding van verdachte tegenover de reclassering. Bij de reclassering is het beeld ontstaan dat verdachte een man is met alcohol en drugsproblematiek die onder invloed van middelen regelmatig agressief is tegenover het slachtoffer.
Gelet op het advies van de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding om van de op te leggen gevangenisstraf een deel voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding voor het geëiste locatie- en contactverbod. Het locatieverbod voor [adres] in Deventer wordt niet toegewezen, omdat verdachte daar woont. De raadsman heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt waarom een contactverbod onevenredige gevolgen kan hebben voor verdachte. Bovendien zou een contactverbod betekenen dat het slachtoffer haar verblijfplaats bij verdachte kwijt raakt, terwijl niet bekend is of zij ergens anders terecht zou kunnen. De rechtbank acht het opleggen van een contactverbod daarom niet opportuun.
Al met al acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de aan verdachte bij vonnis van de politierechter op 25 januari 2017 (08-221282-16) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
De raadsman heeft om afwijzing van de vordering verzocht vanwege de bepleite vrijspraak.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Het is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14f, 14g en 14h Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling
feit 2
het misdrijf: mishandeling
feit 3
het misdrijf: opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen van strafbare feiten.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 4.4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
zes (6) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in Overijssel van
25 januari 2017 met parketnummer 08-221282-16 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
2 weken;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. E.C. Rozeboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2019158527. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal aanhouding van 9 april 2019, inhoudende de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. 9-11.
3.Proces-verbaal aangifte van 9 april 2019, inhoudende de verklaring van aangeefster, p. 25-28.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de verklaring van [getuige] , p. 31-32.
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] Deveneter) van 10 april 2019, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 4] , inclusief bijlagen, p. 38-46.
6.Forensisch geneeskundige Letselbeschijving zonder benoeming als deskundige van 12 april 2019, inclusief bijlagen, p. 47-63.
7.Proces-verbaal aangifte van 9 april 2019, inhoudende de verklaring van aangeefster, p. 25-28.
8.Proces-verbaal ter terechtzitting van 16 juli 2019, inhoudende de verklaring van verdachte.
9.Proces-verbaal aanhouding van 9 april 2019, inhoudende de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. 9-11.
10.Proces-verbaal gebruik middelen bij geweldsdelicten van 9 april 2019, inhoudende de verklaring van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 1] , p. 65-68.