ECLI:NL:RBOVE:2019:2661

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
08-910038-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met dwangverpleging

Op 30 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van een betrokkene, geboren in 1990, die verblijft in de FPC Dr. S. van Mesdagkliniek in Groningen. De rechtbank heeft de termijn van tbs met dwangverpleging met twee jaar verlengd. De betrokkene was eerder ter beschikking gesteld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2014, met een termijn die oorspronkelijk eindigde op 12 juli 2019. Het openbaar ministerie diende op 27 mei 2019 een vordering in tot verlenging van deze termijn, waarop de rechtbank op 16 juli 2019 een onderzoek in raadkamer heeft gehouden.

Tijdens het onderzoek zijn deskundigen, waaronder een GZ-psycholoog en een psychiater, gehoord die adviseerden om de maatregel te verlengen. De betrokkene heeft een autismespectrumstoornis en voldoet aan de criteria voor pyromanie. Er zijn zorgen over zijn beperkte empathie en geweten, en er is een hoog recidiverisico vastgesteld. De rechtbank heeft de adviezen van de deskundigen overgenomen en geconcludeerd dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eist dat de maatregel van terbeschikkingstelling met twee jaar wordt verlengd. De rechtbank heeft daarbij gelet op relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht
Parketnummer : 08-910038-13
Uitspraak : 30 juli 2019
Beslissingop de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de termijn, gedurende welke:

[betrokkene] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
verblijvende in de FPC dr. S. van Mesdagkliniek in Groningen,
hierna te noemen: betrokkene,
ter beschikking is gesteld teneinde van overheidswege te worden verpleegd.
Betrokkene is bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 september 2014 ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De termijn van deze terbeschikkingstelling is ingegaan op 12 juli 2017 en eindigt behoudens nadere voorziening op 12 juli 2019.
Het openbaar ministerie heeft op 27 mei 2019 een vordering ingediend tot verlenging van bovenvermelde termijn met twee jaar. Bij die vordering zijn de door de wet voorgeschreven stukken overgelegd.
Het onderzoek in raadkamer heeft plaatsgevonden op 16 juli 2019. In raadkamer zijn in het openbaar gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Schwab, advocaat te Amsterdam,
  • de officier van justitie mr. S. Leusink-Dijk,
  • J.F. de Ruiter, assistent behandelcoördinator, verbonden aan de Dr. S. van Mesdagkliniek (de kliniek) als deskundige.
Op 13 mei 2019 is door M. Meulenbeek, GZ-psycholoog en H.J. Beintema, psychiater en plaatsvervangend hoofd van de kliniek rapport en advies uitgebracht over de eventuele verlenging van de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Het advies is deze maatregel voor de duur van twee jaar te verlengen.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege voor de duur van twee jaar.
Betrokkene en zijn raadsvrouw hebben in raadkamer verklaard geen bezwaar te hebben tegen verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling.

OVERWEGINGEN

De rechtbank moet op grond van het bepaalde in artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht bepalen of de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden verlengd.
De maatregel van terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van brandstichting, afpersing en diefstal.
De vordering is op 27 mei 2019 en dus op tijd ingediend.
Diagnose
Uit het rapport van 13 mei 2019 van de GZ-psycholoog en de psychiater blijkt dat bij betrokkene een autismespectrumstoornis is gediagnosticeerd. Betrokkene is niet goed in staat de sociale context aan te voelen of zich af te stemmen op anderen. Hij redeneert in complexe sociale situaties volgens zijn eigen logica, waardoor hij de reacties vanuit de omgeving niet begrijpt en daardoor gemakkelijk van zijn à propos raakt. Hierdoor kunnen wantrouwen en boosheid gemakkelijk ontstaan en snel oplopen. Er kan gesproken worden van een zeer beperkt ontwikkeld geweten en er is sprake van sterke fascinaties met geweld, wapens en misdaad. In zijn jeugd lijkt geen sprake te zijn geweest van uitgesproken disfunctioneren. De externe structuur en duidelijkheid waar betrokkene zijn ouders voor hebben gezorgd en het beperkte beroep dat werd gedaan op contactuele en interactionele vaardigheden lijken de oorzaak te zijn dat de symptomen van de autismespectrumstoornis zich pas op latere leeftijd hebben gemanifesteerd.
Er is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel. Met betrekking tot het verbale begrip en het werkgeheugen scoort betrokkene gemiddeld tot bovengemiddeld. Qua perceptueel redeneren en de verwerkingssnelheid scoort hij juist beneden gemiddeld. Door zijn trage motoriek en spreeksnelheid kan betrokkene op het eerste inzicht onderschat worden. Zijn relatief sterke verbale vaardigheden kunnen echter zijn zwakke sociale inzicht verhullen, waardoor er juist kans is op overschatting.
Betrokkene voldoet daarnaast aan de criteria voor de diagnose pyromanie. Hij heeft meerdere malen doelgericht en opzettelijk brand gesticht. Hieraan voorafgaand was sprake van spanning en de nasleep ervan zorgde voor voldoening, net als het bekijken van online beelden van de brand. De fascinatie voor de brand stond op de voorgrond en het hebben van een reden was niet meer nodig.
De GZ-psycholoog en psychiater hebben in hun rapportage de pro justitia rapportage van
24 januari 2014 aangehaald, waarin wordt gesproken van een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische en antisociale trekken. In het onderzoek van de GZ-psycholoog en psychiater is geen specifiek onderzoek gedaan naar de eventuele aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis aangezien het sociaal emotionele niveau van functioneren nog niet bekend is. Desondanks kan wel gesteld worden dat sprake is van scheefgroei in de persoonlijkheid wat zich bij betrokkene uit in een zeer gebrekkig ontwikkeld geweten, beperkte empathie, preoccupatie en identificatie met gewelddadige figuren, compensatie van beschadigd zelfgevoel en delinquent gedrag.
Er is geen sprake van middelen- of alcoholgebruik of seksuele problematiek. Wel is sprake geweest van overmatig gamen.
Behandelverloop
Op 13 juli 2017 is betrokkene opgenomen in de FPC Dr. van Mesdagkliniek. In het begin van de opname was betrokkene over het geheel goed in contact. Hij was open en eerlijk over wat hem bezighield. Vanuit hier is een signaleringsplan opgesteld waar betrokkene actief aan mee heeft gewerkt. Betrokkene beschikt over beperkte empathie, heeft geen enkele spijt van zijn delicten en ervaart enkel de consequenties voor zichzelf als negatief. Hij denkt niet na over de consequenties van zijn gedrag voor anderen. In de afgelopen periode is gezien dat betrokkene zich meer terugtrekt. Hij deelde weinig meer over zijn belevingen. De deskundige heeft ter terechtzitting toegelicht dat betrokkene na zijn overstap naar de Marne-2 wel op de groep komt, maar dat de begeleiding hem actief moet betrekken en aan hem moet vragen hoe het met hem gaat.
Betrokkene is gestart met muziektherapie om beter emoties te leren herkennen en zijn vaardigheden af te stemmen op anderen. Ook volgt hij psycho-educatie ASS. Betrokkene heeft ondersteunende therapie, waarbij hij EMDR heeft gevolgd. Volgens de deskundige is deze therapie gestopt, omdat betrokkene teveel plezier ondervond bij het vertellen over zijn delicten. Betrokkene staat op de wachtlijst voor psychotherapie.
In de beginperiode hebben zich meerdere incidenten voorgedaan waarbij betrokkene zeer agressief gedrag heeft vertoond. Na een incident in de P.I. in Vught is betrokkene naar de Eems-1 (de crisisafdeling van de kliniek) overgeplaatst. Hier heeft een vechtpartij plaatsgevonden waarbij veroordeelde geprobeerd heeft de ogen van een medepatiënt uit te drukken. Na dit incident ging het beter met betrokkene en is hij op 27 oktober 2017 overgeplaatst naar de Marne-1, een behandelafdeling gericht op autismespectrumproblematiek. Betrokkene kwam op deze afdeling niet uit zichzelf naar de sociotherapeut als hij spanningen of irritaties ervaarde. De deskundige heeft ter terechtzitting toegelicht dat dit nog steeds een punt van aandacht is om frustraties en agressief gedrag te vermijden.
Betrokkene ging op de Marne-1 met plezier naar de arbeid, hield zich aan de afspraken en zei behandeld te willen worden, omdat hij niet terug de gevangenis in wil. Drie weken na zijn opname op de Marne-1 heeft betrokkene echter brand gesticht om aandacht te vragen voor de in zijn beleving trage start van de behandeling. Na het maken van concrete afspraken ging het weer beter met hem. Wel werd gezien dat hij moeite had zich af te stemmen op anderen, waarbij hij gedachten kreeg om anderen iets aan te doen. In maart 2018 hebben er vernielingen plaatsgevonden op de afdeling, waarna betrokkene is gesepareerd. In mei 2018 is hij weer overgeplaatst naar de Eems-1, waar opnieuw een fors agressief incident plaatsvond. Omdat het risico op herhaling als hoog werd ingeschat, is betrokkene op 1 juni 2018 overgeplaatst naar de Zeer Intensieve en Specialistische Zorgafdeling Eems-3. Er hebben zich daar geen incidenten voorgedaan, maar daar blijft wel een verhoogd risico op. Betrokkene wilde zelf graag overgeplaatst worden naar de Marne-2, een kleinschalige unit voor autismespectrumproblematiek, en hij verblijft daar nu sinds een paar weken. Dat bevalt goed, al heeft betrokkene ter zitting aangegeven zich te vervelen. Ook heeft betrokkene aangegeven dat hij graag op de afdeling metaal wil werken. Er is veel aandacht voor de instelling op medicatie. Op 11 maart 2019 is hij gestart met Olanzapine. Dat lijkt goed te gaan volgens de deskundige.
Vervolg
De GZ-psycholoog en psychiater hebben het recidiverisico ingeschat als hoog. Betrokkene zit aan het begin van zijn behandeling waardoor nog geen zicht is op de benodigde vorm van begeleiding na zijn tbs-traject. Dit zal afhangen van de mate van internaliseren en generaliseren van het geleerde in de behandeling. Het is relatief gunstig dat betrokkene nog jong is en geen sprake is van beperkte intelligentie. Prognostisch ongunstig is het dat betrokkene momenteel nog veel voldoening haalt uit de gepleegde delicten. Dit geldt ook bij het bespreken ervan. Onduidelijk is in hoeverre betrokkene daadwerkelijk in staat is om de moordgedachten, die hij had en mogelijk nog heeft, uit te voeren. Ook het feit dat hij zoveel agressieve incidenten en vernielingen heeft veroorzaakt binnen de P.I. en de kliniek, waarbij onvoldoende zicht was op de aanloop daar naartoe, maakt de prognose ongunstig. De beperkte empathische vermogens en de zeer beperkte gewetensontwikkeling hebben hier eveneens invloed op. Van verlof is voorlopig nog geen sprake, omdat de begeleiding van de Marne-2 betrokkene beter wil leren kennen. De deskundige heeft ter terechtzitting toegelicht dat verlof daarna, binnen een jaar, wel mogelijk zou kunnen zijn, mits betrokkene beter gaat luisteren naar de aanwijzingen van de begeleiding.
De GZ-psycholoog en psychiater verwachten dat betrokkene nog lang toezicht, sturing en begeleiding nodig zal hebben en hebben geadviseerd de maatregel te verlengen met twee jaar. De deskundige heeft ter terechtzitting toegelicht dat zij achter dit advies staat.
Conclusie
De rechtbank neemt de adviezen van de GZ-psycholoog en psychiater over op de daarin genoemde gronden.. Gelet op het vorenstaande en op de in raadkamer door de deskundige gegeven toelichting is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen onverkort eist dat de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege met twee jaar wordt verlengd.
De rechtbank stelt vast dat, de opleggingsrechter destijds heeft overwogen dat sprake is van een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het opzettelijk stichten van brand, waarvan levensgevaar te duchten is en een poging tot afpersing, zodat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar te boven kan gaan.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 509o, 509p en 509s van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

De rechtbank verlengt de termijn gedurende welke
[betrokkene]voornoemd ter beschikking is gesteld, met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd, met twee jaar.
Aldus gegeven door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. D.L. Westendorp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juli 2019.