ECLI:NL:RBOVE:2019:2646

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
08-994562-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van werkgever in verband met dodelijk ongeval tijdens werkzaamheden

Op 29 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als werkgever werd beschuldigd van het overtreden van de Arbowet, wat leidde tot een dodelijk ongeval op 30 mei 2016. Het slachtoffer, een werknemer van de verdachte, viel uit een bak die door een heftruck omhoog was getild en overleed aan zijn verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een gezagsverhouding tussen de verdachte en het slachtoffer, waardoor de verdachte niet als werkgever in de zin van de Arbowet kon worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat de rollen van de verdachte en het slachtoffer nagenoeg inwisselbaar waren en dat er geen bepalende rol van de verdachte was. Hierdoor kon de verdachte niet wettelijk en overtuigend worden bewezen dat hij als werkgever verantwoordelijk was voor de overtredingen van de Arbowet. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-994562-16 (P)
Datum vonnis: 29 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Buist en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft gehandeld door zijn werknemer [slachtoffer] werkzaamheden te laten verrichten waardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die [slachtoffer] ontstond of was te verwachten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 30 mei 2016 in de gemeente Nunspeet, als werkgever, samen
en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de "Arbeidsomstandighedenwet" en/of de daarop rustende bepalingen in het "Arbeidsomstandighedenbesluit",
door werknemer [slachtoffer] op een arbeidsplaats te weten in een
gebouw/pand gelegen aan of nabij de [adres] te Nunspeet, werkzaamheden te
laten verrichten, bestaande uit het plaatsen en/of monteren van een
afzuiginstallatie, met behulp van een door hem verdachte bestuurde
vorkheftruck met op de heflepels een materiaal container waarin zich genoemde
[slachtoffer] bevond en op (werk)hoogte werd gebracht,
terwijl
-bij het verrichten van die arbeid waarbij valgevaar bestond, terwijl dit mogelijk was, niet een veilige steiger, stelling, bordes en/of werkvloer was aangebracht,
(artikel 3.16 lid 1 Arbeidsomstandighedenbesluit),
-het arbeidsmiddel (voornoemde vorkheftruck) niet uitsluitend werd gebruikt voor het doel en/of op de wijze en/of op de plaats waarvoor deze was ingericht en bestemd, te weten het verplaatsen van materiaal, waarmee/waardoor niet werd voorkomen dat het gebruik van dat arbeidsmiddel gevaren voor de veiligheid van genoemde werknemer opleverde,
(artikel 7.3 lid 2 Arbeidsomstandighedenbesluit),
en/of
-de materiaal container aanwezig op de heflepels van de heftruck niet zodanig was geplaatst, bevestigd en/of ingericht en/of niet zodanig werd gebruikt dat het gevaar dat een ongewilde gebeurtenis zich voordoet, zoals verschuiven, omvallen, kantelen en/of getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, zoveel mogelijk was voorkomen,
(artikel 7.4 lid 3 Arbeidsomstandighedenbesluit)
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers te weten die [slachtoffer] , ontstond of te verwachten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft daarvoor aangevoerd dat verdachte als werkgever in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) moet worden gekwalificeerd en dat hij, blijkens het proces-verbaal van de Inspectie SZW, niet zorgvuldig en niet volgens de veiligheidsvoorschriften heeft gehandeld wat betreft het gebruik van de vorkheftruck en de daarop geplaatste bak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft daarvoor primair aangevoerd dat verdachte niet als werkgever in de zin van de Arbowet kan worden gekwalificeerd, omdat er geen sprake was van een gezagsverhouding tussen verdachte en [slachtoffer] . Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs waaruit blijkt dat verdachte opzettelijk gevaarzettende handelingen heeft verricht, dan wel dat het verwezenlijkte gevaar voor verdachte voorzienbaar was, ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaande feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 6 april 2016 heeft [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ) opdracht gegeven aan [bedrijf 2] BV (hierna: [bedrijf 2] ) voor het monteren/plaatsen van een afzuiginstallatie. [bedrijf 2] heeft vervolgens een inkooporder gestuurd naar [bedrijf verdachte] , de eenmanszaak van verdachte, voor het uitvoeren van de montagewerkzaamheden aan de afzuiginstallatie door een ploeg van twee man. Verdachte heeft vervolgens voor deze opdracht zijn collega zzp’er [slachtoffer] ingehuurd. [slachtoffer] dreef een eenmanszaak genaamd [bedrijf slachtoffer] .
Op 30 mei 2016 zijn verdachte en [slachtoffer] ter uitvoering van de opdracht samen naar het bedrijfspand van [bedrijf 1] gereden. Na aankomst hebben verdachte, [slachtoffer] , [bestuurder bedrijf 2] (aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] ) en [bestuurder bedrijf 1] (bestuurder van [bedrijf 1] ) een rondje door de bedrijfshal gelopen en de uit te voeren werkzaamheden besproken. Nadien zijn verdachte en [slachtoffer] aan het werk gegaan. Op die dag moesten er diverse montagewerkzaamheden aan een ventilatie-unit nabij het dak worden verricht. Om die werkzaamheden uit te voeren hebben verdachte en [slachtoffer] aan het einde van de middag, net als op een eerder moment, gebruik gemaakt van een vorkheftruck waarbij op de vorkheflepels een bak (een draadstalen container van 1,22 bij 0,59 bij 0,84 meter) was geplaatst. De onderkant van de bak was niet voorzien van een voorziening die het omkiepen van de container vanaf de heflepels kon voorkomen. Verdachte heeft de vorkheftruck bestuurd en [slachtoffer] is in de bak gaan staan. Verdachte heeft de bak en [slachtoffer] met de vorkheftruck tot 3,95 meter boven de werkvloer omhoog gebracht. [slachtoffer] is vervolgens begonnen met het opmeten van bepaalde afstanden en het doorgeven daarvan aan verdachte, die zich op de werkvloer bevond om de materialen op maat te maken. Terwijl verdachte bezig was om een pijp op maat te maken hoorde verdachte een klap en bleek [slachtoffer] uit de bak te zijn gevallen. Getuige [getuige] heeft gezien dat [slachtoffer] zich aan de rechterkant van de bak heeft vastgepakt, waarna hij zich een kwartslag heeft omgedraaid en een stap naar rechts heeft gedaan terwijl hij aan de rechterkant voorover boog. Het bakje is vervolgens naar rechts gekanteld en [slachtoffer] is eruit gevallen. Het bakje is vervolgens ook van de heflepels gevallen. [slachtoffer] is ter plaatse aan de verwondingen door de val overleden.
Werkgeverschap
Tenlastegelegd is eenvoudig gezegd dat verdachte artikel 32 Arbowet heeft overtreden. Dit artikel behelst dat het de
werkgeververboden is handelingen te verrichten of na te laten in strijd met de Arbowet of de daarop rustende bepalingen, indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een werknemer ontstaat of te verwachten is.
Om tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen is dan ook allereerst vereist dat de verdachte als werkgever in de zin van de Arbowet kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat verdachte en [slachtoffer] beiden zelfstandig ondernemers waren. Niet ter discussie staat dat tussen beiden geen sprake was van een arbeidsovereenkomst noch van de situatie dat [slachtoffer] aan verdachte ter beschikking was gesteld voor het verrichten van arbeid. De vraag resteert derhalve of verdachte [slachtoffer] onder zijn gezag arbeid heeft doen verrichten, als gevolg waarvan verdachte op grond van artikel 1 lid 2 sub a onder 1 van de Arbowet als werkgever zou kunnen worden aangemerkt. De omstandigheid dat verdachte ten opzichte van de klant het aanspreekpunt was, dat verdachte [slachtoffer] voor de onderhavige opdracht heeft ingehuurd en dat verdachte zich een hoger tarief voor [slachtoffer] liet betalen dan [slachtoffer] aan verdachte factureerde, kan naar het oordeel van de rechtbank duiden op een gezagsverhouding tussen verdachte en [slachtoffer] . Daartegenover staat dat verdachte en [slachtoffer] beiden in hun hoedanigheid van zelfstandig ondernemer met elkaar werkten. Als verdachte een klus voor twee man kreeg vroeg hij [slachtoffer] vaker mee. [slachtoffer] besliste zelf of hij daar wel of niet op in ging. [slachtoffer] had ook zijn eigen klussen. Verdachte en [slachtoffer] waren ook beiden vakbekwaam. Op de ochtend van het ongeval hebben verdachte en [slachtoffer] gezamenlijk met [bestuurder bedrijf 2] en [bestuurder bedrijf 1] een rondje door de bedrijfshal gelopen en de uit te voeren werkzaamheden besproken. Van het geven van instructies of het houden van toezicht door verdachte op de werkzaamheden van [slachtoffer] is niet gebleken. Verdachte heeft verklaard dat de verdeling van de uitvoering van het werk in onderling overleg tot stand kwam, waarbij [slachtoffer] net zo goed de vorkheftruck had kunnen besturen terwijl verdachte in het bakje stond. De rechtbank concludeert op basis van dit dossier dat wat betreft de uitvoering van de opdracht sprake was van gelijkwaardigheid en dat de rollen van verdachte en [slachtoffer] nagenoeg inwisselbaar waren. Van een bepalende rol van verdachte was geen sprake.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat van een gezagsverhouding tussen verdachte en [slachtoffer] niet is gebleken. Gelet hierop kan verdachte niet als werkgever in de zin van de Arbowet worden gekwalificeerd.
Nu het werkgeverschap van verdachte niet bewezen kan worden, acht de rechtbank het ten laste gelegde reeds om die reden niet wettig en overtuigend bewezen. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. S.M. Milani en
mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Wilmink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2019.
Buiten staat
Mr. drs. Braam en mr. Milani zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.