ECLI:NL:RBOVE:2019:2604

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
08-952194-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van bestuurder

Op 26 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige jongen, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval in Rijssen op 29 januari 2018. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De zaak kwam aan het licht na een ongeluk waarbij de verdachte als bestuurder van een personenauto een fietser aanreed, die later overleed aan zijn verwondingen. Tijdens de zitting op 12 juli 2019 werd de vordering van de officier van justitie, mr. E. Agelink, besproken, evenals de verdediging door de raadsvrouw, mr. J.A.M. Kwakman.

De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair verwijten van onvoorzichtig rijgedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig had gereden, ondanks duidelijke verkeersborden en haaientanden die voorrang voor fietsers aangaven. De verdachte had verklaard dat hij dacht te stoppen voor de haaientanden, maar camerabeelden toonden aan dat hij dit niet deed. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuld had aan het ongeval, wat leidde tot de fatale afloop voor de fietser.

De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, zoals zijn jonge leeftijd, het feit dat hij geen strafblad had en zijn spijt over het voorval. De opgelegde straf was in lijn met de richtlijnen voor verkeersovertredingen met dodelijke afloop, waarbij de rechtbank de ernst van de situatie en de gevolgen voor de betrokkenen in overweging nam. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders in het verkeer en de noodzaak om altijd alert te zijn, vooral in situaties met voorrangsborden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-952194-18 (P)
Datum vonnis: 26 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Agelink en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr J.A.M. Kwakman, advocaat te Assen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:als bestuurder van een personenauto, een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden, of
subsidiair:als bestuurder van een personenauto zich zodanig op de weg heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
Primair
hij op of omstreeks 29 januari 2018 te Rijssen in de gemeente Rijssen-Holten,
in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van
een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de kruising van de
wegen, de Morsweg-Galvanistraat en het parallel langs de Morsweg gelegen
fiets/bromfietspad, daarmede rijdende over de weg, de Morsweg zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl direct voor die kruising met voormeld fiets/bromfietspad, op het
wegdek van die weg (de Morsweg), haaientanden als bedoeld in artikel 80 van
het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders
moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren
aangebracht en/of voor die kruising met voormeld fiets/bromfietspad, gezien zijn, verdachtes
rijrichting een in zijn rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld
reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg",
was geplaatst, niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken naar het op
die kruisende(voorrangs)weg (dat fiets/bromfietspad) naderende verkeer en/of die kruising/ kruisende weg (dat fiets/bromfietspad) is opgereden en/of
overgereden en/of in strijd met voormeld bord (B1 bijlage 1 RVV90) en/of het gestelde in artikel
80 van voormeld reglement geen voorrang heeft verleend aan een over die
kruisende (voorrangs)weg (dat fiets/bromfietspad)rijdende, toen hem, verdachte
dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een fiets en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over die kruisende
(voorrangs) weg (dat fiets/bromfietspad)rijdende, toen dicht genaderd zijnde
fiets en/of de bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder
van die fiets ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] )
werd gedood en/of welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte geen
voorrang heeft verleend; artikel 175 lid 3 WVW94
Subsidiair
hij op of omstreeks 29 januari 2018 te Rijssen in de gemeente Rijssen-Holten,
in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Morsweg-Galvanistraat
en het parallel langs de Morsweg gelegen fiets/bromfietspad, daarmede heeft
gereden over de weg, de Morsweg en terwijl direct voor die kruising met voormeld fiets/bromfietspad, op het
wegdek van die weg (de Morsweg), haaientanden als bedoeld in artikel 80 van
het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders
moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren
aangebracht en/of voor die kruising met voormeld fiets/bromfietspad, gezien zijn, verdachtes
rijrichting een in zijn rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van
voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de
kruisende weg", was geplaatst, die kruising/kruisende weg (dat fiets/bromfietspad) is opgereden en/of
overgereden en/of in strijd met voormeld bord (B1 bijlage 1 RVV90) en/of het gestelde in
artikel 80 van voormeld reglement geen voorrang heeft verleend aan een over
die kruisende (voorrangs)weg (dat fiets/bromfietspad)rijdende, toen hem,
verdachte dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een fiets en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over die kruisende
(voorrangs) weg (dat fiets/bromfietspad)rijdende, toen dicht genaderd zijnde
fiets en/of de bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder
van die fiets ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie heeft verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig gereden en is het aan zijn schuld te wijten dat hij een ongeluk heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] het leven verloor. Verdachte reed immers met een behoorlijke snelheid de kruising over en remde niet voor het direct daarvoor gelegen fiets/bromfietspad, ondanks dat er haaientanden op het wegdek stonden alsmede een bord waaruit blijkt dat de fietsers en bromfietsers daar voorrang hebben. Hieruit volgt dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde omdat er geen sprake was van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag van verdachte. Verdachte heeft niet te hard gereden, wat ook niet kon omdat verdachte vanuit stilstand is weggereden. Omdat een vrachtvrachtwagenchauffeur hem wenkte door te rijden en verdachte hem niet te lang wilde laten wachten was er sprake van enige haast. Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] voorafgaand aan de aanrijding niet gezien. Daaraan droeg mogelijk bij dat het op dat moment regende, dat het slachtoffer donkere kleding droeg en dat [slachtoffer] zijn e-bike vermoedelijk op de maximale stand had staan Er was slechts sprake van tijdelijke onoplettendheid en domme pech, zodat enkel het subsidiair tenlastegelegde – de overtreding – kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de verklaring van verdachte [2] , de bevindingen van de politie (waaronder de VerkeersOngevalsAnalyse [3] ) en uit de ter de terechtzitting getoonde filmbeelden van het ongeval, is het volgende gebleken. Op 29 januari 2018 omstreeks 16:40 uur reed verdachte in zijn auto in Rijssen (gemeente Rijssen-Holten) over de Morsweg in de richting van de kruising, bestaande uit de Morsweg-Galvanistraat en het parallel langs de Morsweg gelegen fiets/bromfietspad dat de Galvanistraat oversteekt. Verdachte had hier vaker gereden. Het regende en de straatverlichting was vanwege de ingetreden duisternis in werking. Het direct voor die kruising gelegen fiets/bromfietspad is een voorrangsweg. Dat blijkt uit de voor dat pad gelegen haaientanden en een verkeersbord met die strekking. Uit met name de filmbeelden, afkomstig van de nabij gelegen discotheek Lucky, blijkt dat verdachte met zijn auto zonder snelheid te minderen dat fiets-bromfietspad is gekruist en dat hij daarbij [slachtoffer] , die op dat moment over dat fietspad de Galvanistraat overstak, heeft aangereden. Het slachtoffer is als gevolg van deze aanrijding buiten bewustzijn geraakt en is niet meer bij kennis gekomen. [slachtoffer] is op 13 februari 2018 als gevolg van zijn verwondingen in het ziekenhuis overleden. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij zich meent te herinneren dat hij voor de haaientanden van het hiervoor bedoelde fietspad is gestopt. Die herinnering strookt echter niet met de camerabeelden, waarop te zien is dat verdachte niet stopt voor de haaientanden van het fietspad. Dat zijn herinnering niet strookt met de beelden van het ongeval, heeft verdachte ter zitting ook onderkend.
Verder is gebleken dat de auto van verdachte en de fiets van het slachtoffer technisch in orde waren en dat verdachte tijdens het ongeluk niet onder invloed was van alcohol.
Ten aanzien van de vraag of het handelen van verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) oplevert, overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of
één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van
artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI: NL: HR:2004: AO5822).
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld welke feiten zich hebben voorgedaan. Op basis van die feiten komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte
aanmerkelijkonvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden. Verdachte heeft een grove (verkeers)fout gemaakt. Hij is immers zonder vaart te minderen en zonder zich ervan te vergewissen of er verkeersdeelnemers over het fietspad reden, doorgereden. Gelet op de omstandigheden van het geval had verdachte juist extra voorzichtigheid in acht moeten nemen. Immers: verdachte kende de voorrangssituatie, de haaientanden en het verkeersbord duidden op de aanwezigheid van de voorrangsweg, en de regen en ingetreden duisternis zorgden voor verminderd zicht. Verdachte heeft deze voorzichtigheid echter niet in acht genomen, maar heeft zich juist laten opjagen om snel de kruising over te gaan. Aldus heeft hij [slachtoffer] niet zien aankomen en pas nadat hij zijn auto tot stilstand bracht en uitstapte, gezien dat hij [slachtoffer] had aangereden. Gezien deze omstandigheden heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank schuld aan het verkeersongeval waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 29 januari 2018 te Rijssen in de gemeente Rijssen-Holten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Morsweg-Galvanistraat en het parallel langs de Morsweg gelegen
fiets/bromfietspad, daarmede rijdende over de weg, de Morsweg aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl direct voor die kruising met voormeld fiets/bromfietspad, op het wegdek van die weg, haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en voor die kruising met voormeld fiets/bromfietspad, gezien zijn, verdachtes rijrichting een in zijn rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg",
was geplaatst, niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en is blijven kijken naar het op die kruisende(voorrangs)weg (dat fiets/bromfietspad) naderende verkeer en die kruising/ kruisende weg (dat fiets/bromfietspad) is opgereden en overgereden en in strijd met voormeld bord (B1 bijlage 1 RVV90) en het gestelde in artikel 80 van voormeld reglement geen voorrang heeft verleend aan een over die kruisende voorrangsweg (dat fiets/bromfietspad) rijdende, toen hem, verdachte dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een fiets in aanrijding is gekomen met die over die kruisende voorrangsweg (dat fiets/bromfietspad) rijdende, toen dicht genaderd zijnde fiets en de bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en welk feit is veroorzaakt doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de bewezenverklaring taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW)). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, eventueel te vervangen door 120 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is, een werkstraf en een voorwaardelijke rijontzegging passend zijn. Zij wijst er daartoe op dat verdachte geen strafblad heeft, hij contact heeft opgenomen met de nabestaanden van [slachtoffer] en zijn spijt heeft betuigd, hij nog jong is, nimmer alcohol drinkt, hij inmiddels vrachtwagenchauffeurs is en er sprake is van een aanmerkelijk tijdsverloop tussen de datum van het ongeval en de behandeling ter terechtzitting.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
- Uitgangspunt
Als uitgangspunt voor de op te leggen straf neemt de rechtbank het oriëntatiepunt straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot artikel 6 WVW 1994. Dat oriëntatiepunt houdt in dat in het geval van aanmerkelijke schuld aan een verkeersongeval waarbij een ander wordt gedood, een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar pleegt te worden opgelegd.
- Het strafbare feit en de persoon van verdachte
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden.
De rechtbank houdt er ten voordele van verdachte rekening mee dat hij uit eigen beweging contact heeft opgenomen met de persoonlijk begeleider van [slachtoffer] , dat hij regelmatig contact hield met haar en dat hij zich een beeld willen vormen van het slachtoffer, zoals ook blijkt uit een door de raadsvrouw overgelegde verklaring van [naam] , voornoemde persoonlijk begeleider van [slachtoffer] .
Verder is van belang dat uit zijn strafblad blijkt dat hij nooit is veroordeeld voor enig delict, laat staan een verkeersdelict.
Verdachte heeft verder nog naar voren gebracht dat zijn werkgever waarschijnlijk geen werk meer voor hem heeft als hij zijn rijbevoegdheid verliest: verdachte is sinds kort vrachtwagenchauffeur bij een onderneming met vijf vrachtwagens. Ter onderbouwing heeft hij een verklaring van zijn werkgever overgelegd.
Ten slotte is er sprake van een groot tijdsverloop tussen de eerste daad van vervolging van verdachte en de eerste dag van de terechtzitting.
- Conclusie
Op grond van de voorgaande overwegingen zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf van 240 uur, eventueel te vervangen door 4 maanden hechtenis, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar, met een proeftijd van 3 jaar.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 178 en 179 WVW.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
4 (vier) maanden;
-
ontzegtveroordeelde de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. M.A.M. Essed, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2019.
Mr. Heijink en mr. Essed zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district Twente, met nummer PL0600-2018045805-1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting.
3.Het proces-verbaal “Aanrijding misdrijf” van 14 augustus 2018 (pagina’s 2 tot en met 4). Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 21 april 2017 (pagina’s 2 tot en met 5) en de bijlage (pagina 6).
4.Het schouwverslag van de forensisch arts drs. A.J. Schrooyen d.d. 13 februari 2018.