ECLI:NL:RBOVE:2019:2603

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
08/950194-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkrachtingszaak door gebrek aan wettig en overtuigend bewijs

De rechtbank Overijssel heeft op 26 juli 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 53-jarige man, die werd verdacht van verkrachting. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 12 juli 2019, waar de officier van justitie, mr. C.Y. Huang, de verdachte had aangeklaagd. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 23 november 2017 in Enschede, waarbij de verdachte werd beschuldigd van aanranding van een vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

Tijdens de zitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte veroordeeld zou worden tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, maar de verdediging, vertegenwoordigd door raadsman J.W. Bosman, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat deze op significante punten vragen opriepen. De rechtbank oordeelde dat de aanwijzingen in het strafdossier niet voldoende waren om tot wettig en overtuigend bewijs te komen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had gepleegd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de aanklacht, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. Tevens werd de benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, met de rechters M.A.H. Heijink, F.C. Berg en M.A.M. Essed, en griffier Z. Demir.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08/950194-18 (P)
Datum vonnis: 26 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1965 in [geboortedatum] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van hetgeen door verdachte en de raadsman J.W. Bosman, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 23 november 2017 schuldig heeft gemaakt aan aanranding.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 23 november 2017 te Enschede, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door: nader te noemen [slachtoffer] op/tegen haar achterhoofd te slaan en/of (vervolgens) die [slachtoffer] , gelegen op een bank in haar woning en (deels) buiten bewustzijn,
onverhoeds haar boven- en onderkleding uit te trekken en/of (vervolgens) haar
blote borsten te betasten en/of te bevoelen en/of (vervolgens) over haar vagina te wrijven en/of (vervolgens) aan haar anus en/of vagina,
althans haar schaamstreek te likken [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten: het onverhoeds betasten en/of bevoelen van haar borsten en/of vagina en/of het onverhoeds likken aan haar anus en/of vagina, althans haar schaamstreek.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft - overeenkomstig de inhoud van de door hem ter zitting overgelegde pleitnota - bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster op enkele significante punten vragen oproept en dat deze verklaring onvoldoende steun vindt in de overige stukken die zich in het procesdossier bevinden. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het strafdossier weliswaar aanwijzingen bevat die als belastend voor verdachte kunnen worden uitgelegd, maar die aanwijzingen leiden niet tot het vereiste wettige en overtuigende bewijs dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft gepleegd.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De schade van de benadeelde

5.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , ter zitting bijgestaan door mr. E.M. Keulen, advocaat te Enschede, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.775,43, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kleding € 100,00;
- bank € 100,00;
- sprei € 15,00;
- zwangerschapstest € 10,00;
- reiskosten € 50,43.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.500,00 gevorderd.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de rechtbank verdachte zou moeten vrijspreken.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken en aan hem geen maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
vordering benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.H. Heijink, voorzitter, mr. F.C. Berg en
mr. M.A.M. Essed, rechters, in tegenwoordigheid van Z. Demir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2019.