ECLI:NL:RBOVE:2019:2601

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
08/005464-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor diefstal en bedreiging met geweld tegen beveiligers van het UWV

Op 25 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 39-jarige man uit Hengelo veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van drie jaar en een taakstraf van 120 uur. De man was beschuldigd van diefstal van een dossier van het UWV en bedreiging van beveiligers. Op 4 december 2018, tijdens een afspraak met een arbeidsdeskundige, raakte de man kwaad en nam hij het dossier mee. Toen beveiligers hem probeerden tegen te houden, reed hij met zijn auto op een van hen in, die op tijd kon wegspringen. De rechtbank oordeelde dat de man verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat zijn frustraties over de langslepende procedure met het UWV zijn gedrag niet rechtvaardigden. De rechtbank achtte de diefstal en de bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen, en sprak de man vrij van een derde feit van bedreiging, omdat niet was aangetoond dat het slachtoffer daarvan op de hoogte was. De rechtbank hield rekening met de psychische problemen van de man en de impact van zijn daden op de beveiligers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/005464-19 (P)
Datum vonnis: 25 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van de politierechter van 23 januari 2019 en van de meervoudige kamer van 11 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw, mr. F. Atto, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 23 januari 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 4 december 2018 dossier(s) van het UWV heeft gestolen, welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld door met zijn personenauto op beveiligers van het UWV in te rijden;
feit 2:op 4 december 2018 ten overstaan van de politie een aantal medewerkers van het UWV heeft bedreigd;
feit 3:op 8 januari 2019 ten overstaan van de politie een aantal medewerkers van het UWV heeft bedreigd.
Voluit luidt de gewijzigde tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 4 december 2018 te Hengelo, gemeente Hengelo (O)
een of meer UWV-dossier(s), in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het UWV, heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen welke diefstal werd gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , beiden beveiliger, op dat
moment werkzaam bij het UWV,
gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, door met een personenauto eenmaal of
meermalen in te rijden op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
2
hij op of omstreeks 4 december 2018 te Hengelo, gemeente Hengelo (O)
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere
personen werkzaam bij het UWV Hengelo (O) heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door zich ten overstaan van de politie mondeling dreigend uit te laten
met de woorden: "als er aangifte tegen mij wordt gedaan, dan zoek ik ze
op, 1 voor 1, en ga ze met een mes neersteken", althans worden van
gelijke dreigende aard en/of strekking;
3
hij op of omstreeks 8 januari 2019 te Borne, in het arrestantencomplex
aldaar, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
andere personen werkzaam bij het UWV Hengelo (O) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
althans met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van
personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat,
door zich ten overstaan van de politie mondeling dreigend uit te laten
met de woorden: "dat, als hij straf zou krijgen voor het akkefietje bij het
UWV, hij dan een vuurwapen zou gaan kopen. Met dat vuurwapen zou
hij dan naar het UWV gaan en iedereen dood schieten", althans worden
van gelijke dreigende aard en/of strekking.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard gelet op verdachtes eigen verklaring, inhoudende dat hij heeft bekend dat hij een dossier van het UWV heeft meegenomen, de aangiftes van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en de verklaringen van getuigen waaruit blijkt dat die diefstal is gevolgd van bedreiging met geweld met name tegen aangeefster [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de gekwalificeerde diefstal bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het vermeende inrijden op [slachtoffer 2] in ieder geval niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard; [slachtoffer 2] verklaart dit zelf niet en ook de getuigen verklaren hier niet over. Daarnaast is de verklaring van een drietal getuigen met betrekking tot het al dan niet inrijden met de auto op de beveiliging van het UWV onvoldoende betrouwbaar, nu zij niet hebben verklaard dat ze bij of in de buurt van de auto stonden. Van de getuigen die hebben verklaard gezien te hebben dat verdachte heeft ingereden op de beveiliger zou alleen getuige [slachtoffer 3] in de buurt van het incident hebben gestaan. De vraag is of dit voldoende ondersteunend bewijs is, aldus de raadsvrouw. Dit geldt te meer nu getuige [slachtoffer 2] , die volgens zijn verklaring ook ter plekke aanwezig was bij de auto, dit vermeende inrijden op [slachtoffer 1] niet kan bevestigen. Dan blijft over de diefstal van het dossier van het UWV door verdachte. Dat feit kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Op dinsdag 4 december 2018 had verdachte een afspraak met de arbeidsdeskundige van het UWV in Hengelo (O), genaamd [slachtoffer 3] . Op een gegeven moment werd verdachte kwaad tijdens het gesprek en begon te schreeuwen. [slachtoffer 3] wist hem te kalmeren waarna het gesprek werd voortgezet. Niet veel later begon verdachte weer te schreeuwen waarna [slachtoffer 3] het gesprek beëindigde. Daarop is verdachte opgestaan en heeft hij het dossier van het UWV dat over hem ging van het bureau gepakt. Daarop heeft hij het pand van het UWV verlaten en is naar zijn auto gerend. [slachtoffer 3] ging samen met drie beveiligers, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam] , achter verdachte aan. Verdachte stapte in zijn auto. [slachtoffer 2] en [naam] stonden aan de bestuurderskant naast de auto en [slachtoffer 1] was voor de auto gaan staan. [slachtoffer 2] en [naam] zeiden tegen verdachte dat hij was aangehouden in verband met de diefstal van het dossier. Op een gegeven moment startte verdachte de auto en trok hij op. [slachtoffer 1] kon nog net opzij springen zodat verdachte haar niet raakte met zijn auto.
Verdachte heeft verklaard dat hij de auto heeft gestart en is weggereden. Hij heeft een van de beveiligers nog wel een huppeltje zien maken, maar hij betwist op iemand te hebben ingereden.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de verklaringen van aangevers ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ) – die naar het oordeel van de rechtbank consistent zijn en in grote lijn met elkaar overeenkomen en daarmee op zichzelf ook betrouwbaar en geloofwaardig zijn – dat aangeefster [slachtoffer 1] voor de auto van verdachte stond om hem te beletten weg te rijden, terwijl verdachte met zijn auto optrok en aangeefster [slachtoffer 1] opzij heeft moeten springen om niet door verdachte omver te worden gereden. Die feitelijke gang van zaken, die op zich ook door de verklaringen van verdachte niet wordt uitgesloten, kwalificeert de rechtbank als inrijden op aangeefster [slachtoffer 1] . Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de diefstal van het UWV-dossier is gevolgd door bedreiging met geweld.
4.2
Feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard gelet op het proces-verbaal van bevindingen dat daarover is opgemaakt en het feit dat de bedreigde personen ook daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van de bedreiging. De bedreiging is van dusdanige aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat terecht vrees kan worden opgewekt bij de bedreigde personen. Niet wettig en overtuigend is bewezen dat [slachtoffer 3] bekend is geraakt met de door verdachte ten overstaan van de politie geuite bedreiging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de bedreiging niet van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. De bedreigingen zouden zijn gedaan ten overstaan van de politie en niet rechtstreeks aan de in de tenlastelegging genoemde personen. Niet is gebleken dat aangever [slachtoffer 3] bekend is geraakt met de door verdachte ten overstaan van de politie geuite bedreiging. Daarnaast is het zo dat aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] pas een week na de bedreiging door de politie op de hoogte zijn gebracht. Door het tijdsverloop wordt de kans dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden des te kleiner, aldus de raadsvrouw.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Nadat verdachte op 4 december 2018 een dossier van het UWV heeft weggenomen, heeft hij zichzelf gemeld bij het politiebureau in Hengelo (O). Verbalisanten hebben verdachte meegedeeld dat er mogelijk aangifte tegen hem zou worden gedaan door de arbeidsdeskundige en de beveiligers van het UWV. Daarop schreeuwde verdachte: “Als ze aangifte tegen mij gaan doen, doen zoek ik ze 1 voor 1 op en ga ze met een mes neersteken.” Aangeefster [slachtoffer 1] en aangever [slachtoffer 2] zijn door de verbalisanten in kennis gesteld van deze uitlating van verdachte.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij tegen de verbalisanten heeft gezegd dat het wachten was op het moment dat iemand zoals hij bij het UWV naar binnen zou lopen en om zich heen zou gaan schieten. Hij heeft dat als voorbeeld genoemd, niet omdat hij dat ook daadwerkelijk zou gaan doen. Toen hij het bureau uitliep heeft hij nog tegen de verbalisanten gezegd dat ze er maar niet zo zeker van moesten zijn met betrekking tot die uitspraak.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd over de door verdachte gebezigde bewoordingen en de context waarin hij deze bewoordingen heeft geuit. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte ten overstaan van de verbalisanten heeft gezegd: “Als ze aangifte tegen mij gaan doen, doen zoek ik ze 1 voor 1 op en ga ze met een mes neersteken.”
De rechtbank ziet zich dan voor de vraag gesteld of deze uitlating is aan te merken als een bedreiging aan het adres van aangevers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van bedreiging vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij/zij het leven zou kunnen verliezen of zwaar zou worden mishandeld. De omstandigheden waaronder verdachte deze bewoordingen heeft geuit zijn in het kader van het feit dat verdachte kort daarvoor tijdens een gesprek met een arbeidsdeskundige kwaad een dossier van het UWV heeft weggenomen en tijdens zijn vlucht met zijn auto is ingereden op een beveiliger van het UWV, een en ander tegen de achtergrond dat verdachte in een langslepende procedure met het UWV is verwikkeld. De bewoordingen die verdachte heeft gebezigd en de hiervoor uiteengezette omstandigheden waaronder verdachte deze heeft geuit, maken dat deze bewoordingen in het algemeen de redelijke vrees kunnen opwekken dat verdachte zijn bedreigingen waar zou maken.
Voorts is voor een bedreiging als de onderhavige voldoende dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn uitlatingen ter kennis zouden komen van de bedreigde(n). Verdachte heeft zijn bedreiging geuit ten overstaan van de politie, kort nadat verdachte een dossier van het UWV heeft weggenomen gevolgd door bedreiging met geweld, van welk feit de politie op de hoogte was. Daarnaast was bekend dat verdachte meent dat alle instanties het hem moeilijk maken en dat hij daarover gefrustreerd en boos is. Gelet op die feiten en omstandigheden en gezien de ernst van de geuite bedreiging, heeft verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bedreigingen die hij ten overstaan van de verbalisanten heeft geuit ter kennis van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou komen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Dat de bedreiging ook ter kennis is gekomen van aangever [slachtoffer 3] volgt niet uit het onderhavige dossier, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
4.3
Feit 3
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen wat aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd, nu uit het dossier niet is gebleken dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de hoogte zijn geraakt van de geuite bedreigingen, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij op 4 december 2018 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) een UWV-dossier, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan het UWV, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , beveiliger, op dat moment werkzaam bij het UWV, gepleegd met het oogmerk om aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een personenauto eenmaal in te rijden op die [slachtoffer 1] ;
2
hij op 4 december 2018 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , werkzaam bij het UWV Hengelo (O), heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door zich ten overstaan van de politie mondeling dreigend uit te laten met de woorden: "als er aangifte tegen mij wordt gedaan, dan zoek ik ze op, 1 voor 1, en ga ze met een mes neersteken”.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden. De officier van justitie heeft daarbij aansluiting gezocht bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor poging tot doodslag door het inrijden met een auto op een persoon.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte in een jarenlang slepend conflict met het UWV verwikkeld is waarvan onderhavige strafzaak indirect een nasleep is. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de over verdachte opgemaakte rapportages van de psycholoog en de reclassering en het feit dat verdachte volgens de psycholoog verminderd toerekeningsvatbaar is. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf en indien de rechtbank mogelijkheden ziet voor hulp of ambulante behandeling, dat op vrijwillige basis op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal gevolgd door bedreiging met geweld door met zijn auto in te rijden op een beveiliger van het UWV die hem probeerde te beletten weg te rijden nadat hij tijdens een gesprek met een arbeidsdeskundige kwaad is weggelopen met medeneming van een dossier van het UWV. Vervolgens heeft verdachte zichzelf gemeld bij het politiebureau. Op het moment dat hij door de verbalisanten geconfronteerd wordt met het feit dat de beveiligers van het UWV mogelijk aangifte tegen hem gaan doen, wordt hij zo kwaad dat hij dreigende taal uit aan het adres van deze mensen. Wat er ook zij van de langslepende procedure waarin verdachte is verwikkeld met het UWV en de frustraties die dit bij verdachte veroorzaakt, dat geeft hem niet het recht te handelen zoals hij heeft gedaan. Daarnaast heeft verdachte door het plegen van deze feiten gevoelens van onveiligheid bij de beveiligers van het UWV veroorzaakt. De rechtbank rekent deze omstandigheden verdachte aan.
Wat betreft de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank allereerst rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, die tot uitdrukking komen in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht zijn voor een diefstal met geweld en bedreiging weliswaar oriëntatiepunten vastgesteld, maar naar het oordeel van de rechtbank doen die oriëntatiepunten in onderhavig geval geen recht aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank daarbij geen reden om aan te sluiten bij straffen die voor poging tot doodslag zijn opgelegd.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 mei 2019 waaruit blijkt dat verdachte in 2015 voor een belaging is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de over verdachte opgemaakte pro Justitia rapportage van 26 april 2019, opgemaakt en ondertekend door dr. D.J. Burck, GZ-psycholoog en de daarbij gevoegde schriftelijke reactie van verdachte op die rapportage alsmede de over verdachte in het kader van de voorgeleiding opgemaakte rapportage van de reclassering van 10 januari 2019. Daaruit komt naar voren dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een andere niet gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een depressie met kenmerken van een burn-out. Zijn draagkracht en copingvaardigheden zijn structureel beperkt. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dat advies over.
Volgens de psycholoog is het risico op herhaling van soortgelijk gewelddadig gedrag in principe matig, maar als de spanning zo hoog blijft als nu, zal ook het risico op herhaling toenemen. Tijdens de zitting is de rechtbank gebleken dat de spanning bij verdachte nog steeds hoog is. Hij is blijvend gefrustreerd over het UWV en de procedures die hij tegen het UWV voert. De vermogens van verdachte om zelf de spanning te verminderen en zichzelf te begrenzen, zijn op dit moment beperkt. Verdachte staat niet open voor behandeling of begeleiding, terwijl dat gelet op de problemen op verschillende leefgebieden (inkomen, huisvesting, psychische problematiek) wel wenselijk zou zijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf van 120 uren moet worden opgelegd, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien verdachte deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht. Gelet op de persoon van verdachte en om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst andermaal aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte daarnaast een forse geheel voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank zal hieraan geen bijzondere voorwaarden koppelen, nu verdachte te kennen heeft gegeven hieraan niet mee te willen werken en hij daarnaast ook geen hulpvraag heeft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en
mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2019.
Buiten staat
Mr. Van Berlo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Feit 1
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 10 december 2018, pagina’s 4 en 5, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster.
Ik werk bij het beveiligingsbedrijf Trigion. Ik beveilig objecten waaronder het UWV-gebouw in Hengelo. Op dinsdag 4 december 2018 was ik in uniform gekleed aan het werk bij het UWV. Ik was nog maar net aanwezig toen ik een man uit die gespreksruimte zag komen. Ik zag dat hij snel liep en ik zag dat hij een blauwe map en een zwarte hoes met een rits onder zijn rechter arm had. Ik zag dat mijn collega [naam] achter hem aanliep en ik zag dat daar achter weer de arbeidsdeskundige liep. Ik ben samen met nog een collega, [slachtoffer 2] , achter de man aangelopen, naar buiten toe. Ik zag dat de man in een personenauto stapte. Op een gegeven moment stonden we met ons drieën bij de auto. [naam] en [slachtoffer 2] stonden aan de kant van de bestuurder en ik stond in het midden voor de auto. Ik stond op de openbare weg. Ik stond een kleine twee meter voor de auto. De man zat gewoon stil in zijn auto. Mijn collega's gaven aan dat hij was aangehouden in verband met diefstal van die mappen en dat hij uit de auto moest komen en dat hij die mappen terug moest geven. Plotseling startte de man de auto en ik hoorde en zag dat hij vol gas gaf. Ik zag dat hij recht op mij afreed. Ik kon nog net op tijd aan de kant springen. Als ik niet was weggesprongen had hij mij vol geraakt.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 17 december 2018, pagina’s 9 en 10, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever.
Ik doe aangifte van diefstal. Het weggenomen goed behoorde toe aan de UWV en aan mij
persoonlijk. Verdachte heeft geen toestemming gekregen om goederen die van mij en van
het UWV zijn weg te nemen en zich toe te eigenen.
Ik ben arbeidsdeskundige bij het UWV. Op dinsdag 4 december 2018 omstreeks 14.00 uur had ik een afspraak met [verdachte] . Hij werd kwaad. Ik hoorde dat [verdachte] begon te schreeuwen. Ik zei dat hij moest stoppen met zijn gedrag. Dat werkte heel even. Maar heel snel verviel [verdachte] alweer in schreeuwerig gedrag. Ik ben opgestaan en zei: “We stoppen met dit gesprek”. Ik zag dat [verdachte] ook opstond. Ik zag dat [verdachte] het dossier dat over hem ging van mijn bureau pakte. Ik zag dat [verdachte] met de map in zijn handen weg rende naar de parkeerplaats aan de overkant van de straat. Ik rende achter [verdachte] aan. Ik zag dat er ook twee of drie portiers mee liepen. Ik zag dat [verdachte] in zijn auto stapte. Ik zag dat de portiers er ook bij stonden. Ik zag dat een vrouwelijke portier voor de auto ging staan. Ik zag dat [verdachte] gewoon optrok terwijl de portier voor de auto stond. Ik zag dat de portier weg moest springen. Als zij niet weg was gesprongen, was zij zeker geraakt met de auto van [verdachte] .
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 juli 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte.
Ik had op 4 december 2018 een afspraak met een arbeidsdeskundige bij het UWV in Hengelo (O). Tijdens dat gesprek ben ik kwaad geworden en heb ik een dossier dat op het bureau lag, meegenomen. Daar ben ik mee naar mijn auto gelopen. De beveiliging stond al bij de deur. Ze zeiden dat ik moest stoppen, maar ik ben doorgelopen. Er heeft drie man beveiliging bij mijn auto gestaan. Ik heb de auto gestart, want ik wilde daar weg. Ik ben opgetrokken en zag een van de beveiligers een huppeltje opzij maken.
Feit 2
Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] van 11 december 2018, pagina 7, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster.
Ik hoor nu van u, van de politie, dat de heer [verdachte] ook bedreigingen heeft geuit in onze richting. Ik hoor nu van u dat de heer [verdachte] heeft gezegd: “als er aangifte tegen mij wordt gedaan, dan zoek ik ze op, een voor een en steek ze met een mes neer”.
Ik voel me hierdoor bedreigd. Gezien het aantal incidenten met de heer [verdachte] bestaat bij mij de overtuiging dat de verdachte deze bedreiging daadwerkelijk tot uitvoer zou brengen.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 11 december 2018, pagina 14, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever.
Ik hoor nu van u, van de politie, dat de heer [verdachte] ook bedreigingen heeft geuit in onze richting. Ik hoor nu van u dat de heer [verdachte] heeft gezegd: “als er aangifte tegen mij wordt gedaan, dan zoek ik ze op, een voor een en steek ze met een mes neer”.
Ik voel me hierdoor bedreigd. Gezien het aantal incidenten met de heer [verdachte] bestaat bij mij de overtuiging dat de verdachte deze bedreiging daadwerkelijk tot uitvoer zou brengen.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van 12 december 2018, pagina 22, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisanten.
Het gesprek met [verdachte] was een gesprek met veel frustratie en agressie vanuit
[verdachte] . [verdachte] is boos op alles en iedereen, niemand wil hem helpen. Volgens [verdachte] maken alle instanties hem het moeilijk, op deze manier kan hij nooit normaal functioneren.
Door ons, [verbalisant] en [verbalisant] , is aan [verdachte] uitgelegd dat er mogelijk meerdere aangiftes tegen hem worden gedaan door de arbeidsdeskundige en de
beveiliging van het UWV. Wij zagen dat [verdachte] zeer opgefokt reageerde op deze mededeling. Wij zagen dat hij ging staan en hoorden dat hij begon te schreeuwen. Wij hoorden [verdachte] schreeuwen 'Als ze aangifte gaan doen, dan zoek ik ze 1 voor 1 op en ga ze met een mes neersteken' of woorden van gelijke strekking.
Gezien de hele context van het gesprek en de zojuist gedane mededeling omtrent de aangifte van de beveiliging, kan de geuite bedreiging op niemand anders gericht zijn dan de arbeidsdeskundige en de beveiligers van het UWV.