ECLI:NL:RBOVE:2019:2582

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
C/08/233113 / KG ZA 19-138
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een koopovereenkomst en dooronderhandelen in kort geding tussen tandartsen

In deze zaak vordert eiser, een tandarts, dat de voorzieningenrechter gedaagde, ook een tandarts, veroordeelt tot nakoming van een tussen hen gesloten koopovereenkomst met betrekking tot de tandartspraktijk van eiser. Eiser stelt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en dat gedaagde verplicht is om de praktijk over te nemen. Gedaagde voert verweer en stelt dat er geen koopovereenkomst is gesloten. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen. De communicatie tussen partijen heeft weliswaar plaatsgevonden, maar er is geen overeenstemming bereikt over de essentiële voorwaarden van de overeenkomst. Eiser heeft ook niet kunnen aantonen dat gedaagde verplicht is om door te onderhandelen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 8 juli 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/233113 / KG ZA 19-138 (lm)
Vonnis in kort geding van 8 juli 2019
in de zaak van
1. de maatschap naar burgerlijk recht
MAATSCHAP [naam maatschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eideres sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. I.K.M. Hoffmann LLM. te Enschede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TANDARTSPRAKTIJK [A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. M. Inan te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de producties van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert sinds 1982 Tandartspraktijk [naam eiser] in [naam locatie] te [vestigingsplaats] .
2.2.
In 2005 is [gedaagde] in de tandartsenpraktijk van [eiser] gestart als waarnemend tandarts.
2.3.
Op 14 december 2006 hebben partijen een “Huur en praktijk overeenkomst” gesloten, die - kort gezegd - inhield dat [gedaagde] voor de duur van vijf jaar het medegebruik van de tandartsenpraktijk van [eiser] zou hebben voor de uitoefening van zijn eigen tandartsenpraktijk, waarvoor [gedaagde] aan [eiser] een huurprijs zou betalen.
2.4.
Partijen hebben in 2011 voor het eerst de overname van de tandartsenpraktijk van [eiser] door [gedaagde] met elkaar besproken.
2.5.
Op 2 oktober 2012 hebben partijen, onder bemiddeling van de heer [S ] (hierna: [S ] ), een samenwerkingsovereenkomst gesloten. In die samenwerkingsovereenkomst hebben partijen, onder weergave van een aantal basiscondities, verklaard dat zij beiden als zelfstandige tandartsen een gezamenlijke praktijk zouden gaan draaien in het nog te bouwen – in eigendom aan [naam verhuurder] toebehorend – [naam locatie] . In aanloop op de overname zou [gedaagde] met
[naam verhuurder] een huurovereenkomst aangaan en [eiser] met [gedaagde] een onderhuurovereenkomst. [gedaagde] zou [eiser] ook een bedrag van € 25.000,00 betalen voor het recht om de patiënten van [eiser] te mogen behandelen. [eiser] zou per
1 juli 2019 de onderneming staken.
2.6.
Met ingang van 2015 hebben partijen contact met elkaar over de overname van het resterende deel van de praktijk van [eiser] . Partijen hebben vanaf dat moment veelvuldig emailcontact met elkaar over de voorwaarden waaronder de overname van de praktijk door [gedaagde] zou kunnen plaatsvinden.
2.7.
In 2016 is de tandartsenpraktijk verplaatst naar het nieuwe gebouw van
[naam verhuurder] , de huidige locatie. Vanaf 2016 draaien partijen ieder hun eigen tandartsenpraktijk in [naam locatie] .
2.8.
Met ingang van 2016 is [gedaagde] met [naam verhuurder] voor de duur van 15 jaar een huurovereenkomst aangegaan en is [eiser] met [gedaagde] voor de duur van 15 jaar een onderhuurovereenkomst aangegaan. In die laatste overeenkomst is opgenomen dat [gedaagde] per 1 juli 2019 twee derde deel van de behandelkamers zou krijgen, waarbij [eiser] nog één behandelkamer zou overhouden omdat hij als waarnemend tandarts parttime aan de slag zal gaan.
2.9.
Partijen hebben vervolgens – door bemiddeling van [S ] – verder gesproken over overname van de praktijk door [gedaagde] .
2.10.
Bij emailbericht van 16 juli 2017 heeft [eiser] het volgende aan [S ] bericht:

(…) Als het niet doorgaat verkoop ik het aan een derde. Ik ben in gesprek met iemand maar wil woord houden door [gedaagde] eerste keus te geven (…)”.
2.11.
In zijn email van 5 augustus 2017 heeft [S ] het volgende aan [eiser] en [gedaagde] bericht:

(…) en heb de communicatie gelezen die tussen jullie gewisseld is. Ik moet toegeven dat dit dossier aardig complex is geworden. Jullie maken het niet makkelijk voor mij en zeker niet voor jullie zelf.
(…)
Op basis van de informatie die ik van [gedaagde] en [eiser] gekregen heb is mijn indruk dat [eiser] zijn gedachten vaak verandert heeft. [gedaagde] is in dit opzicht consequenter geweest en moest steeds achter de feiten aan lopen.
(…)”.
2.12.
Bij emailbericht van 15 augustus 2017 heeft [S ] aan [eiser] en [gedaagde] bericht dat hij zich terugtrekt, gezien de beperkte tijd die hij heeft en de uitdagingen die dit project vraagt.
2.13.
Bij emailbericht van 31 augustus 2018 heeft de toenmalige advocaat van [eiser] , mr. G.A.G. Warfman (hierna: mr. Warfman), [gedaagde] uitgenodigd om wederom met elkaar in onderhandeling te gaan. Op 24 september 2018 zijn partijen met elkaar om tafel gegaan. Vervolgens hebben partijen over en weer (tegen)voorstellen voor overname aan elkaar gedaan.
2.14.
Bij emailbericht van 17 oktober 2018 heeft mr. Warfman een uitgebreid voorstel gedaan aan [gedaagde] voor overname van de praktijk.
2.15.
Bij emailbericht van 1 december 2018 heeft [gedaagde] het volgende aan [eiser] bericht:

(…)
Bedankt voor u schrijven van 17 oktober 2018 met daarin een uitgebreid voorstel voor het overnemen van de tandartspraktijk van [eiser] .
In grote lijnen kunnen we waarschijnlijk op de meeste punten wel elkaar vinden, echter er zijn enkele principiële punten waar ik de vrijheid neem om een tegenvoorstel te doen. Deze worden hieronder puntsgewijs genoemd.
(…)
.
2.16.
Bij emailbericht van 18 december 2018 heeft mr. Warfman uitgebreid gereageerd op de brief van [gedaagde] van 1 december 2018. Daarin schrijft zij onder meer: “
(…) Alles overziende denk ik dat partijen zo goed als over alles overeenstemming hebben. (…)”.
2.17.
Bij e-mailbericht van 31 december 2018 heeft [gedaagde] op het emailbericht van
mr. Warfman gereageerd en heeft hij onder meer het volgende aan mr. Warfman en [eiser] bericht:

(…)
Ondanks het feit dat ik je in een eerder stadium aangegeven had dat ik van een overname van je praktijk af zie (…)
Na ontvangst van je eerste voorstel, heb je van mij zeer redelijk en billijk tegenvoorstel gekregen. (…) Dit moet een keer afgelopen zijn.
Ik kan met de volgende punten alsnog instemmen:
(…)
Ten aanzien van je wens om mogelijk eerder/sneller af te bouwen, kan ik je ook gedeeltelijk tegemoet komen. Dit geldt tevens ook voor je wens om langer en vaker op vakantie te (kunnen) gaan. (…) Hiervoor vraag ik je om een tegemoetkoming. (…)
Voor wat betreft de overige punten (honorarium/waarneempercentage etc.) blijf ik bij het voorstel welke ik eerder gedaan heb.
Het is voor mij trouwens niet te accepteren dat jij je tijdens de tijd van overeenkomst kunt laten vervangen.
(…)
Graag ontvang ik binnen een week jouw goed- of afkeuring. Het lijkt me prettig om dit spoedig af te kunnen sluiten.
(…)”.
2.18.
Bij emailbericht van 9 januari 2019 heeft mr. Warfman - kort gezegd - aan [gedaagde] bericht dat [eiser] alsnog kan instemmen met het overgrote deel van de door [gedaagde] genoemde voorstellen met uitzondering van de vakantie-uren, het glaskunstwerk en het betaalschema. Verder schrijft mr. Warfman: “
Ook [eiser] streeft een snelle regeling na. Indien nodig wil hij best nog een keer samen gaan zitten (…)”.
2.19.
Bij emailbericht van 21 januari 2019 heeft [gedaagde] het volgende aan mr. Warfman en [eiser] bericht:

(…)
In mijn brief van eind december heb ik getracht duidelijk te zijn. Dit is mijn eindvoorstel geweest en ik begrijp dat je dat niet kunt accepteren.
Hiermee ben ik tot de conclusie gekomen dat het geen zin heeft om de onderhandeling verder te vervolgen en dit dossier te sluiten.
Je bent vrij om je praktijk aan ieder die je wil te verkopen met dien verstande dat ik je zal houden aan de afspraken die wij met elkaar hebben gemaakt ten aanzien van de huurovereenkomst en mijn deel van de opbrengst van de verkoop van de praktijk.
(…)”.
2.20.
Op 31 januari 2019 vond in de tandartsenpraktijk een ontmoeting plaats tussen [eiser] en [gedaagde] .
2.21.
Bij emailbericht van 31 januari 2019 heeft [eiser] het volgende aan
mr. Warfman bericht:

(…)
Vandaag heb ik kort met [gedaagde] gesproken. Eigenlijk vindt hij het bedrag wat hij in december bood nu te hoog. Hij heeft patiënten genoeg en waarom zou hij veel betalen voor mijn praktijk? Ik zei dat er nu bijna een overeenkomst is bereikt omdat ik aan al zijn wensen voldeed. Dit is toch een kwestie van aanbod en aanvaarding?
(…)
Ik vind het moeilijk om met hem te onderhandelen.
(…)”.
2.22.
Op 14 februari 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser] bericht dat de overname niet meer door zal gaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[gedaagde] veroordeelt tot nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst met betrekking tot tandartspraktijk [eiser] , een en ander in overeenstemming met de voorwaarden als genoemd in randnummer met 28 en 33 van deze dagvaarding, zulks door binnen 48 uur na betekening van dit vonnis onvoorwaardelijk mee te werken aan de overdracht van tandartspraktijk [eiser] en in dat kader al datgene te verrichten dat ziet op een juiste en volledige nakoming van de afspraken, waaronder inbegrepen het voldoen van de koopprijs ter hoogte van een bedrag van EUR 40.000 in de overeengekomen termijnen, de overdracht van de praktijk uiterlijk op 1 juli 2019 en de indiensttreding
van [eiser] op waarneembasis conform het KNMT-model, een en ander op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 2.500 voor iedere dag dan wel gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet voldoet aan deze veroordeling met een maximum van EUR 100.000;
subsidiair:
[gedaagde] veroordeelt om, binnen 48 uur na betekening van het vonnis, de onderhandelingen met [eiser] over voormelde overname voort te zetten en [gedaagde] te gelasten zich bij deze
onderhandelingen deugdelijk te laten vertegenwoordigen, teneinde uiterlijk op 1 juli 2019 tot een schriftelijke overeenkomst te komen in overeenstemming met de voorwaarden als genoemd in randnummer 28 en 33 van deze dagvaarding, waarbij [gedaagde] de inventaris en cliëntenportefeuille van [eiser] koopt tegen een som van EUR 40.000, waarbij de overdracht plaatsvindt uiterlijk op 1 juli 2019 en waarbij de indiensttreding van [eiser] op waarneembasis conform het KNMT-model en verder al datgene te verrichten dat ziet op een juiste en volledige naleving van al hetgeen voortvloeit uit de alsdan bereikte overeenkomst, een en ander op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 2.500 voor iedere dag dan wel gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet
voldoet aan deze veroordeling met een maximum van EUR 100.000;
meer subsidiair:
steeds die voorzieningen, bevelen en/of verboden die de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden juist voorkomen treft en aan [gedaagde] oplegt, en die te versterken met een in goede justitie te bepalen dwangsom;
zowel primair, als subsidiair, als meer subsidiair:
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van eiseres, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval dat voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis, verder te vermeerderen met de na het vonnis te maken kosten van tenuitvoerlegging daarvan.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is allereerst de vraag of [gedaagde] gehouden is de door [eiser] gestelde koopovereenkomst na te komen. Indien die vraag negatief moet worden beantwoord komt aan de orde de vraag of op [gedaagde] de verplichting tot dooronderhandelen rust.
4.2.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen, nu [gedaagde] per
1 juli 2019 twee derde van de ruimte in de tandartsenpraktijk verkrijgt waardoor er voor hem geen basis overblijft om zijn eigen praktijk voort te zetten. [eiser] is ontvankelijk in zijn vorderingen.
4.3.
Bij de beoordeling van de primaire vordering van [eiser] tot nakoming dient tot uitgangspunt dat voor toewijzing daarvan in kort geding slechts plaats is indien voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen die moet worden nageleefd.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen (waarvan hij nakoming kan vorderen) en dat de bodemrechter aldus zal beslissen.
4.5.
Vast staat dat partijen vanaf 2011 veelvuldig met elkaar hebben gecorrespondeerd/gepraat over overname van de tandartsenpraktijk van [eiser] door [gedaagde] en dat partijen ook al enkele stappen in die richting hebben gezet, onder meer door het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst, een (onder)huurovereenkomst en het tegen een vergoeding overnemen van de behandeling van een deel van de patiënten van [eiser] door [gedaagde] . Een koopovereenkomst is tussen partijen echter niet tot stand gekomen. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de essentialia van de opdracht.
4.6.
Hoewel [eiser] stelt dat er sprake is van een overeenkomst en dat de deal feitelijk rond was op 9 januari 2019 en dat op 31 januari 2019 overeenstemming is bereikt over de laatste twee kleinere bijzaken, zijnde het glaskunstwerk en de vakantie-uren van [eiser] , is – zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd – tussen partijen geen overeenstemming bereikt op alle hoofdpunten. Het betaalschema, de vakantie-uren en de betaling bij langere duur afwezigheid, waren voor [gedaagde] wezenlijke elementen waarover partijen uiteindelijk geen overeenstemming hebben bereikt. In zijn emailbericht van
31 december 2018 heeft [gedaagde] op die punten heel duidelijk een week de tijd gegeven om de in dit emailbericht genoemde voorwaarden te accepteren. De advocaat van [eiser] heeft eerst gereageerd op 9 januari 2019. Dat is twee dagen na de door [gedaagde] gestelde termijn. Strikt genomen, maar mede gelet op de lange voorgeschiedenis tussen partijen, is daarmee het aanbod van [gedaagde] komen te vervallen. De omstandigheid dat [eiser] bij brief van
9 januari 2019 wederom een tegenvoorstel heeft gedaan, brengt eveneens mee dat het aanbod van [gedaagde] daardoor al was komen te vervallen. Bovendien wijkt dat tegenvoorstel van [eiser] op wezenlijke punten af van [gedaagde] ’s laatste voorstel. Bij emailbericht van 21 januari 2019 heeft [gedaagde] aangeven dat hij er klaar mee was. Dat heeft hij herhaald bij emailbericht van medio februari 2019. De stelling van [eiser] dat op 31 januari 2019 de deal rond was omdat hij toen tegen [gedaagde] zou hebben gezegd dat alles akkoord was, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen stand houden. In dit kader is eveneens van belang dat de lezingen van partijen over de duur en de inhoud van het contact dat zij op 31 januari 2019 met elkaar hebben gehad ver uiteen lopen. Volgens [eiser] is toen overeenstemming is bereikt over de laatste punten, maar volgens [gedaagde] hebben partijen elkaar toen nauwelijks gesproken.
4.7.
Nu [eiser] niet aannemelijk heeft kunnen maken dat er een koopovereenkomst tussen hem en [gedaagde] tot stand is gekomen, kan ook geen nakoming daarvan door [eiser] worden verlangd. De primaire vordering wordt afgewezen.
4.8.
Bij beoordeling van de vraag of op [gedaagde] de verplichting rust om door te onderhandelen geldt – op grond van vaste jurisprudentie - als maatstaf dat ieder van de onderhandelende partijen vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn.
4.9.
In het licht van deze strenge maatstaf kan vooralsnog niet worden geoordeeld dat [gedaagde] tot dooronderhandelen verplicht is. Er is weliswaar jaren onderhandeld over een eventuele overname van de praktijk door [gedaagde] en ook is er een samenwerkingsovereenkomst alsmede een (onder)huurovereenkomst gesloten, maar dat maakt niet dat [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat er zonder meer een koopovereenkomst tot stand zou komen. Zoals hiervoor overwogen verschilden partijen immers van mening over wezenlijke onderdelen van de beoogde koop door [gedaagde] . Zij zijn daarover niet tot overeenstemming gekomen. Van [gedaagde] kan – indachtig de hele hiervoor onder 2. geschetste voorgeschiedenis – niet worden verwacht en [eiser] mocht daarop ook niet vertrouwen, dat hij na ommekomst van de door hem in zijn emailbericht van
31 december 2019 gestelde termijn nog langer met [eiser] zou onderhandelen.
Daarbij komt dat [eiser] ten tijde van de onderhandelingen met [gedaagde] , ook met (een) andere kandida(a)t(en) aan het onderhandelen was over verkoop van de praktijk. Het stond [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook vrij de onderhandelingen te staken. Dit betekent dat de subsidiaire vordering van [eiser] ook zal worden afgewezen.
4.10.
Voor het treffen van enig andere voorziening, zoals meer subsidiair door [eiser] gevorderd, ziet de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden evenmin aanleiding. Ook die vordering zal worden afgewezen.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.619,00.
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot.
De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.619,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
5.4.
verklaart dit vonnis met uitzondering van 5.1. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.type: